nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
Het wetsvoorstel geeft gevolg aan het tot het Koninkrijk der Nederlanden
gerichte, met redenen omklede advies van de Commissie van de Europese Gemeenschappen
van 6 april 1998 uit hoofde van artikel 169 van het EG-Verdrag, welk advies
als bijlage 11 bij deze memorie is gevoegd tezamen
met de in het advies genoemde brief van de Commissie van 22 juli 1997 en het
antwoord daarop van de Nederlandse regering van 2 december 1997 (bijlagen
2 en 3)1. In genoemd advies heeft de Commissie
het standpunt ingenomen dat de Richtlijn nr. 93/13/EEG van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in
consumentenovereenkomsten, naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld,
op twee punten onvolledig in de Nederlandse wetgeving is omgezet, namelijk
voor wat betreft artikel 4 lid 2 en artikel 5 van die richtlijn. De tekst
van de richtlijn is als bijlage 41 bij deze memorie
gevoegd.
Bij de aan het advies voorafgegane discussie is door de Nederlandse regering
uiteengezet dat de in die artikelen vervatte regels, over de uitleg waarvan
geen verschil van mening bestond, in het Nederlandse recht reeds gelden, omdat
dit recht overeenkomstig de richtlijn moet worden uitgelegd en een zodanige
uitleg volledig strookt met de algemene regels van het Nederlandse contractenrecht,
zoals die in de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn neergelegd.
Dit standpunt vindt steun in het arrest van de Hoge Raad 19 september 1997,
Nederlandse Jurisprudentie 1998, 6, zoals de Commissie ook erkent. Niettemin
is de Commissie van oordeel, dat een expliciete omzetting van de artikelen
4 lid 2 en 5 vereist is. Een en ander brengt mee dat het wetsvoorstel uitsluitend
ertoe strekt dat de inhoud van de voormelde bepalingen expliciet en overeenkomstig
het advies van de Commissie in de Nederlandse wettekst zelf wordt opgenomen
en aldus in die wettekst geïmplementeerd. Implementatie in het Nederlandse
recht door middel van een richtlijn conforme uitleg door de Nederlandse Hoge
Raad van de algemene regels van Nederlands contractenrecht heeft de Commissie
op de onderhavige punten niet voldoende geacht in verband met de «effectiviteit»
van die bepalingen. Daarmee is niet in strijd en door de Commissie wordt dan
ook niet weersproken dat de inhoud van die bepalingen in Nederland reeds thans
als geldend recht moet worden beschouwd. Dit laatste is dan ook steeds het standpunt van de Nederlandse regering geweest. Dit brengt mee dat
het wetsvoorstel geen materiële wijziging behelst, zoals ook naar voren
komt uit het feit dat tussen de Commissie en de Nederlandse regering geen
enkel verschil in inzicht heeft bestaan over de materiële uitleg van
de voormelde bepalingen van de richtlijn.
Toelichting op de artikelen
Artikel 231
In overeenstemming met de letterlijke tekst van artikel 4 lid 2 van de
richtlijn is in artikel 231 onder a uitdrukkelijk bepaald dat de regeling
niet van toepassing op de zg. kernbedingen, voor zover deze duidelijk en begrijpelijk
zijn geformuleerd. Er is geen reden om de toevoeging alleen op overeenkomsten
met consumenten, als bedoeld in de artikelen 236 en 237, te betrekken, nu
ook in voormeld arrest van de Hoge Raad ter zake van de toepassing van artikel
231 onder a niet een dergelijk onderscheid wordt gemaakt.
Artikel 238
Het voorgestelde tweede lid geeft de regels weer van de eerste twee zinnen
van artikel 5 van de richtlijn. De bepaling dat de bedingen duidelijk en begrijpelijk
moeten zijn opgesteld, belet niet, dat een consument een -objectief- duidelijk
en begrijpelijk beding uit verdere uitingen van de gebruiker anders en wellicht
voor hem ook gunstiger zou kunnen opvatten. In dat geval wordt de consument
beschermd door de in artikel 35 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde
regel van het gerechtvaardigd vertrouwen. Heeft een consument derhalve een
duidelijk en begrijpelijk beding, uit verdere uitingen van de zijde van de
gebruiker gunstiger opgevat dan uit de duidelijke en begrijpelijke bewoordingen
ervan zou kunnen worden afgeleid, dan wordt de gebruiker op de voet van artikel
35 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan deze gunstiger opvatting gehouden.
Dit geldt ook indien artikel 5 van de richtlijn ervan uitgaat dat hier de
duidelijke bewoordingen van het beding prevaleren, nu de richtlijn slechts
een minimum bescherming geeft en er niet toe strekt een verdergaande bescherming
van de consument uit te sluiten.
Artikel 240
De voorgestelde derde zin van lid 1 komt overeen met de derde zin van
artikel 5 van de richtlijn.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals