26 466
Institutionele vormgeving van het toezicht op de financiële marktsector

nr. 6
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 november 2001

In de vaste commissie voor Financiën1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen aan de minister van Financiën ter beantwoording voor te leggen over de brief van de bewindsman van 12 september 2001 inzake institutionele vormgeving van toezicht op de financiële marktsector (Fin-01-550). De op 16 oktober 2001 toegezonden vragen zijn bij brief van 26 november 2001 door de minister beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel

De Griffier van de commissie,

Berck

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie en van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van Financiën inzake institutionele vormgeving van toezicht op de financiële marktsector.

Voor de leden van de VVD-fractie is een sluitend toezicht op de financiële sector een hoogste prioriteit. Enerzijds voor een efficiënt en effectief toezicht op deze markten zonder overlap en lacunes in wet- en regelgeving, waarbij voor alle partijen in deze markt met minimale administratieve lasten een level-playing field wordt gecreëerd. Anderzijds om de integriteit van de financiële markt te bewaken en te beschermen, waarbij de positie van de consument alsmede het bedrijfsleven in de financiële markt is gewaarborgd door passende wet- en regelgeving.

De leden van de VVD-fractie onderkennen noodzaak om te komen tot een cross-sector consistentie als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van crosssectoraal toezicht. Daarbij valt te denken aan een toenemende internationalisering van de financiële markten, de totstandkoming van financiële conglomeraten, productontwikkeling over sectorale grenzen en de ontwikkelingen op het gebied van toezicht in de onze omringende landen, alsmede in Europese wet- en regelgeving. Gezamenlijk hebben deze ontwikkelingen tot gevolg dat een sectorale benadering van de financiële markt zou kunnen leiden tot onvoldoende eenheid in toezichtbeleid. De leden van de VVD-fractie dringen dan ook aan op een discussie en nadere gedachtevorming over dit onderwerp.

Een verdere totstandkoming van naadloze samenwerking van toezicht op alle fronten lijkt daarom ook een voor de hand liggende ontwikkeling, menen de leden van de VVD-fractie. Daarmee is echter niet gezegd dat het sectorale toezicht zoals wij dat momenteel kennen heeft afgedaan. De oprichting van de Raad voor Financiële Toezichthouders (RFT) is een vooruitgang in de afstemming van beleid en het creëren van een level-playing field voor de verschillende partijen die werkzaam zijn op de (Nederlandse) financiële markten.

1 en 2

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister nader kan ingaan op de aard van de begrenzingen die ervaren worden, die zouden voortvloeien uit een in de kern sectoraal geordend toezichtmodel. Kunnen concrete voorbeelden genoemd worden? Ook de leden van de VVD-fractie vragen op dit punt een nadere verduidelijking.

Welke concrete problemen zijn er gesignaleerd bij de operationele integratie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Bij het sectorale/RFT-model kunnen twee spanningsvelden worden aangewezen. In de eerste plaats kent de RFT beperkingen vanuit de in de kern sectorale constructie. De toezichthouders hebben de afgelopen jaren enkele belangrijke slagen gemaakt op niet-sectorspecifiek terrein. Tegelijkertijd geldt dat de toezichthouders ieder primair verantwoordelijk zijn voor het eigen, sectorale toezichtdomein, waardoor het toezicht op niet-sectorspecifiek terrein uiteindelijk niet meer dan gelijkgericht kan zijn en operationele samenwerking niet als van nature tot stand komt.

In de tweede plaats zijn de drie toezichthouders elk verantwoordelijk voor twee toezichtdoelstellingen, prudentieel toezicht en gedragstoezicht, die naar hun aard vragen om een verschillende benadering en cultuur. In dat verband kan worden geconstateerd dat de Nederlandsche Bank en de Pensioen- & Verzekeringskamer de facto in de afgelopen periode sterker gericht bleken op het prudentieel toezicht, terwijl de STE meer gericht is op het gedragstoezicht.

De overtuiging is ontstaan dat de belangen van beleidsprioriteiten zoals de consumentendimensie, (denk aan de Financiële Bijsluiter) en van de financiële instellingen zelf (denk aan gelijk speelveld) niet gediend zijn met het sluiten van de ogen voor nadere mogelijkheden.

In hoofdstuk 2 van de nota Hervorming van het toezicht op de financiële marktsector die de Tweede Kamer parallel aan deze antwoorden ontvangt (hierna de «Nota»)1, wordt een analyse gegeven van de voor- en nadelen van het sectorale/RFT-model en twee alternatieve modellen.

3

De leden van de VVD-fractie zijn met de minister van mening dat het toezicht met de ontwikkelingen zodanig moet worden ingericht dat het toezicht kan blijven inspelen op de eisen van de markt. Het model dat de minister schetst is daar één van. Kan de minister een overzicht geven van de verscheidene bestaande toezichtstructuren en de ontwikkelingen in deze structuren van andere Europese lidstaten en in de Verenigde Staten?

Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 1 en 2 wordt in hoofdstuk 2 van de Nota een analyse gegeven van het sectorale/RFT-model en twee alternatieve modellen. Hoofdstuk 4 schetst de ontwikkelingen in Europa en de Verenigde Staten.

4 en 5

De leden van de PvdA-fractie vragen of de intensivering van de samenwerking buiten de RFT om is op te vatten als een beleidswijziging? Wordt hiermee niet een deel van de taken van de RFT verlegd naar het bilateraal overleg tussen de Nederlandsche Bank (DNB) en de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK)?

Wordt de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) betrokken bij de intensivering van de samenwerking tussen de PVK en DNB, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Door een toenadering van DNB en PVK kan belangrijke winst worden geboekt voor de behandeling van sectoroverstijgende onderwerpen op prudentieel terrein (zie paragraaf 3.3 van de Nota). Deze toenadering kan worden vormgegeven door de gezamenlijke initiatieven aangekondigd door de toezichthouders in hun gemeenschappelijke voorstel dat de Tweede Kamer bij brief d.d. 15 oktober jl. heeft ontvangen, en verankerd op bestuursniveau door wederzijdse benoemingen in de directie respectievelijk het bestuur, in de Raad van Commissarissen respectievelijk Raad van Toezicht. De wederzijdse benoemingen brengen een verdergaande integratie van toezichtactiviteiten op prudentieel terrein met zich mee dan via de RFT kan worden bereikt. Om deze verdergaande toenadering tussen DNB en PVK mogelijk te maken moet het werkterrein van beide (prudentieel) wel helder gescheiden zijn van dat van de STE. Het takenpakket van de STE is nu al voornamelijk gericht op gedragstoezicht. Met de in de Nota voorgestelde hervormingen wordt het terrein van DNB en PVK derhalve meer consistent beperkt tot het prudentieel toezicht en het werkterrein van de STE tot het gedragstoezicht.

Het bovenstaande neemt niet weg dat afstemmingsmechanismen in de operationele sfeer en de RFT ook in de toekomst een rol kunnen blijven spelen om eventuele inefficiënties te ondervangen. De RFT zal als overlegplatform blijven bestaan voor overleg over relevante ontwikkelingen in de financiële sector, het toezicht daarop (m.n. raakvlakken prudentieel/gedrag) en het bespreken en evalueren van wetgeving.

Deze ontwikkeling is niet zozeer een beleidswijziging alswel een logisch vervolg op de afgelopen RFT-jaren en de voortgaande integratie binnen markten en overheidsbeleid.

6

De leden van de VVD-fractie vragen of de minister van mening is dat de huidige rol van de RFT onvoldoende is om de overlap weg te werken en lacunes in het huidige beleid te dichten? Zo ja, welke problemen doen zich hierbij voor?

Verwezen wordt naar het antwoord op de vragen 1 en 2.

7

Kan de minister nader uitleggen welkepositie de RFT zal innemen in een nieuwe toezichtstructuur, vragen de leden van de VVD-fractie.

Verwezen wordt naar het antwoord op de vragen 4 en 5.

8

Op welke wijze en op welke terreinen komen de voorstellen ten goede aan de effectiviteit, het gelijke speelveld en de concurrentiekracht, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Deze criteria zijn gehanteerd bij de vergelijking van alternatieve toezichtmodellen in hoofdstuk 2 van de Nota.

9

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de minister kan waarborgen dat de organisatorische efficiëntie en de effectiviteit behouden blijft dan wel verbeterd wordt? Welke gevolgen hebben deze plannen voor personeel en organisatie?

Tegen de achtergrond van een systematische analyse van alternatieven en van een uitgebreide consultatie van belanghebbenden is gekomen, op basis van een gezamenlijk voorstel van de toezichthouders, tot een aanpak ter hervorming van het toezichtlandschap bestaand uit twee onderdelen. Ten eerste is een inhoudelijk kader neergezet uitgaand van het onderscheid tussen prudentieel toezicht en gedragstoezicht, waarbij prudentieel toezicht nauw gelieerd is aan de centrale bank (systeemtoezicht). Ten tweede is een marsroute uitgezet in deze richting, doch stapsgewijs langs wegen van geleidelijkheid.

Verwezen wordt naar hoofdstuk 3 van de Nota. Daarin wordt een beschrijving gegeven van de voorgestelde hervormingen en de implementatie daarvan. Onderdeel is een herschikking van taken. De personele gevolgen lijken beperkt te kunnen blijven en zullen per toezichthouder verschillen. Het ligt voor de hand dat personeel dat belast is met de uitvoering van deze taken, meegaat in deze herschikking. De toezichthouders hebben aangegeven dat het in het belang van het personeel is dat snel het groene licht wordt gegeven voor de voorgestane herschikkingen.

10

Draagt deze ontwikkeling bij in vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Op welke wijze zal de financiering van een dergelijke toezichtstructuur geregeld worden?

De verwachting is dat de gekozen benadering kan leiden tot efficiencywinst. Door heldere verdeling van taken kan overlap in de opbouw van expertise bij de toezichthouders en in de benadering van de onder toezicht staande instellingen worden voorkomen, waardoor de toezichtlasten beter kunnen worden beheerst. Daar wordt de voorgestelde kanteling van het toezicht van sector naar doelstelling mede door ingegeven. Over de financiering van het toezicht ontvangt u, zoals eerder toegezegd, een separate nota in de eerste helft van het volgend jaar.

11

Wanneer kan de genoemde nadere uitwerking verwacht worden, vragen de leden van de PvdA-fractie. In welke mate zouden toezichtstaken naar de RFT zelf overgeheveld kunnen worden?

De Nota geeft een beoordeling en nadere uitwerking van het voorstel van de toezichthouders d.d. 12 oktober jl. Een overheveling van taken aan de RFT zou leiden tot het ontstaan van een vierde toezichthouder. Alle betrokken partijen delen het oordeel dat dat laatste slecht zou scoren op alle gehanteerde beoordelingscriteria en derhalve dient te worden vermeden.

12

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de NMa zich in de toekomst zal verhouden tot de drie financiële toezichthouders?

De voorgestelde hervormingen leiden niet tot een wijziging in de verhouding tussen de financiële toezichthouders en de NMa. Wat deze verhouding betreft verwijs ik voorts naar de passage op bladzijden 7 en 8 van de Nota.

13

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het elektronisch betalingsverkeer ingebed zal worden in de toekomstige toezichtarchitectuur. Hoe is het toezicht op Interpay, eigendom van de gezamenlijke commerciële banken, geregeld? Is dit toezicht op Interpay niet voor verbetering vatbaar, met het oog op transparantie, marktordening en tariefbeheersing? Is het waar dat het systeem van Interpay steeds vaker storingen vertoont?

De Bankwet van 1998, alsook de statuten van het Europese Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank dragen de Nederlandsche Bank (respectievelijk ESCB/ECB) op de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. In dat kader houdt de centrale bank ook toezicht op betaalsystemen (oversight). Het oversight heeft als primair aandachtsgebied de veiligheid, betrouwbaarheid en continuïteit van betaalsystemen- en producten. Over het toezicht op betalingssystemen heb ik u eerder dit jaar bericht1. Het wetsvoorstel «toezicht op afwikkelsystemen» is thans in voorbereiding.

Verder is de Nederlandse Mededingingsautoriteit bevoegd erop toe te zien dat de aanbieders op de betaalmarkt de Mededingingswet naleven. Zij kan zowel op eigen initiatief als naar aanleiding van klachten een onderzoek instellen naar overtredingen. De voorgestelde hervormingen in de Nota brengen hierin geen verandering.

Om te onderzoeken of de maatschappelijke efficiëntie, de concurrentiekracht en het innoverend vermogen van het betalingsverkeer en de betaalinfrastructuur in Nederland adequaat zijn vormgegeven, heb ik in april 2001 de Nederlandsche Bank verzocht uiterlijk maart 2002 te komen met een rapport hierover. Een analyse van (eventueel) gesignaleerde knelpunten kan de overheid en marktpartijen inzicht bieden in de mogelijkheden tot verdere verbetering van het betalingsverkeer, waarbij ook de toereikendheid van het toezicht in beeld komt. Binnenkort zal een interimrapportage van de Nederlandsche Bank naar de Tweede Kamer worden gestuurd met daarin een eerste verkenning van de betaalmarkt en de betaalinfrastructuur.

Ten aanzien van de storingen bij Interpay kan worden opgemerkt dat de systemen van Interpay in prime-time (06.00–23.30 uur) 99,98% van de tijd operationeel zijn (in de nachtelijke uren is dit 99,04% i.v.m. onderhoudswerkzaamheden). De vele storingen die bijvoorbeeld de detailhandel meldt, kunnen door Interpay niet bevestigd worden. Interpay gaat nu samen met detailhandel onderzoeken waar in de betaalketen (in de netwerken winkelketens, bij KPN, bij Interpay of bij de banken) zich de ervaren storingen voordoen.

14

De leden van de PvdA-fractie vragen welke andere modellen voor de institutionele vormgeving van het toezicht denkbaar zijn inzake geïntegreerde samenwerking tussen de huidige drie toezichthouders. Welke modellen zijn onderzocht? Kan de Minister een analyse geven van de voor- en nadelen van die modellen? Kan daarbij betrokken worden het model – waarbij de huidige RFT als eerste fase zou kunnen worden beschouwd – van een toezichthouder waaronder de diverse vormen van toezicht , d.w.z. sectoraal en intersectoraal, prudentieel en gedragstoezicht zich binnen een organisatie bevinden? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke benadering?

In hoofdstuk 2 van de Nota zijn drie modellen systematisch op hun voor- en nadelen vergeleken: het huidige sectorale/RFT-model, het concentratiemodel (een enkele toezichthouder voor alles en iedereen) en een functioneel model (onderscheid prudentieel/gedrag).

15

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister kan aangeven waarom pensioentoezicht «onveranderd bij de PVK gepositioneerd kan blijven of, desgewenst door de betreffende verantwoordelijken, op enigerlei wijze [kan] meegaan in deze benadering». Ook de leden van de VVD-fractie stellen deze vraag. Bovendien vragen de leden van de VVD-fractie of dit betekent dat de pensioenfondsen en verzekeraars niet onder het gedragstoezicht komen te staan?

In dit verband vragen de leden van de PvdA-fractie voorts waarom het toezicht op pensioenfondsen – die immers een belangrijk onderdeel uitmaken van de Nederlandse financiële sector – buiten beschouwing wordt gelaten. Mag ervan worden uitgegaan dat het SER-advies in de vervolgfasen met betrekking tot eventuele wijzigingen in het pensioentoezicht een rol gaat spelen? Wordt het niet hoog tijd dat het kabinet de resultaten van de werkgroep die studie pleegt over de gevolgen voor het toezicht op de financiële sector naar aanleiding van het convergeren van de markten met betrekking tot de sociale zekerheid, pensioenwereld en zorg enerzijds en de traditionele financiële marktsector anderzijds? Deelt de minister de visie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat het weinig zin heeft verdere stappen in de toezichtwereld te zetten zolang over de resultaten van die werkgroep een kabinetsstandpunt ontbreekt?

Zoals in de Nota aangegeven, is een separate afweging over het pensioentoezicht mogelijk en passend. Het pensioentoezicht uit hoofde van de Pensioen- en Spaarfondsenwet onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een separate taak van de PVK en maakt geen onderdeel uit van de beleidsvoornemens ten aanzien van de positionering van het prudentieel toezicht en het gedragstoezicht op de financiële marktsector. Het pensioentoezicht blijft door de voornemens derhalve bij de zelfstandige toezichthouder PVK. Dit wordt ingegeven door het feit dat pensioenregelingen de primaire verantwoordelijkheid zijn van sociale partners; de publieke inkadering door middel van de verplichtstelling en de specifieke fiscale faciliëring voor de producten in de tweede pijler zijn exponenten van die specifieke positie. In de zogenoemde Grote Röntgenfoto Toezichtswetten1 heeft het kabinet op verzoek van de Tweede Kamer een algemene en uitgebreide vergelijking van toezichtaspecten voor financiële instellingen in de marktsector en instellingen uit sectoren met een collectieve dimensie gemaakt. Zoals in de Nota toezicht op financiële conglomeraten1 aangegeven roepen de verbanden tussen financiële instellingen in de marktsector en instellingen uit sectoren met een collectieve dimensie tevens inhoudelijke beleidsvragen op van ordening tussen markt en collectief en kunnen zij als voortvloeisel daarvan ook specifieke toezichtvraagstukken oproepen. In de sociale zekerheid is inmiddels de route van privatisering van de uitvoeringsinstellingen verlaten, waardoor vanuit die optiek de ordening tussen markt en collectief geen additionele vragen oproept. Ten aanzien van de pensioensector heeft het kabinet de Sociaal-Economische Raad in de adviesaanvraag over de nieuwe pensioenwet gevraagd om advies over pensioenfondsen aan de top van een holding. Dit naar aanleiding van de tendens dat enkele grote pensioenfondsen uitgroeien tot hybride financiële conglomeraten. Na ontvangst van het SER-advies kan nader worden ingegaan op deze bredere thematiek.

De discussie over de vormgeving en positionering van het pensioentoezicht zal, zoals in de Nota aangegeven, op korte termijn door de Staatssecretaris van SZW worden gestart. De toezichthouder, sociale partners en de koepels van pensioenuitvoerders worden hierbij betrokken. Hiermee wordt naar het oordeel van het kabinet recht gedaan aan de eigen specifieke karakteristieken van de pensioensector, de verdeling van politieke verantwoordelijkheden en het specifieke te voeren overleg met betrokkenen dat wenselijk is voor een consistent, en op de diverse sectoren toegesneden kabinetsbeleid.

16

De leden van de PvdA-fractie vragen of de grotere rol voor de STE op het gebied van het gedragstoezicht ertoe zal leiden dat de STE specifieke verantwoordelijkheden krijgt op het gebied van marktordening, transparantie en consumentenbescherming in de bank- en verzekeringssector?

Marktordening is op zichzelf een zeer ruim begrip. De rol van de STE bij het gedragstoezicht zal transparantie en consumentenbescherming in de banken verzekeringssector gaan omvatten. Het mededingingstoezicht op de financiële markt blijft echter onverkort de taak van de NMa.

17

Indien het gedragstoezicht verschuift naar de STE, op welke wijze zal dan het prudentiële toezicht op de effectenmarkt worden vormgegeven, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Het prudentieel toezicht op effecten- en beleggingsinstellingen zal worden uitgeoefend door DNB.

18

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de wettelijke verhouding tussen de DNB/PVK en de STE zal worden vormgegeven?

Verwezen wordt naar hoofdstuk 3 van de Nota.

19

Zijn bij de consultatie naast de toezichthouders ook onder toezicht staande instellingen en/of brancheorganisaties gehoord, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zo ja, wie zijn de gesprekspartners en welke onderwerpen kwamen hierbij naar voren? Zo nee, waarom niet?

In hoofdstuk 5 van de Nota is weergegeven dat een breed scala financiële instellingen en brancheorganisaties in de verschillende stadia van de verkenningen is geconsulteerd, wat de daaruit verkregen inzichten waren, en op welke wijze deze in de beleidsvoornemens hun weerklank hebben gevonden.

20

De leden van de VVD-fractie vragen of de taak en aard van de STE in een nieuwe toezichtstructuur niet dermate zal veranderen dat de oprichting van een nieuwe toezichthouder meer voor de hand ligt.

De taakuitbreiding van de STE brengt met zich mee dat deze verantwoordelijk wordt voor een breder terrein dan het effectenverkeer. In dat verband is voorgenomen de naam van de STE te wijzigen in Autoriteit Financiële Markten (AFM).

21

Zal ook bij DNB, naar Duits en Brits voorbeeld, een splitsing tussen het prudentieel toezicht en de Centrale bank plaatsvinden, vragen de leden van de VVD-fractie.

In tegenstelling tot de vormgeving van het toezicht in de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk wordt in de voorgestelde benadering voor Nederland recht gedaan aan de inhoudelijke samenhang tussen prudentieel toezicht en systeemtoezicht doordat het prudentieel toezicht op banken, beleggingsinstellingen en effecteninstellingen belegd is en wordt bij DNB. Dit sluit aan bij de karakteristieken van de Nederlandse markt (relatief grote partijen, dus significante relatie systeemtoezicht en prudentieel toezicht) en wordt in hoofdstuk twee van de nota nader toegelicht.

22

De leden van de VVD-fractie vragen of de minister voorbeelden kan aangeven van landen waar de scheiding van prudentieel en gedragstoezicht wordt toegepast? Zo ja, wat zijn de ervaringen in deze landen? De leden van de PvdA-fractie vragen in dit verband naar de ervaringen met de scheiding van prudentieel toezicht van gedragstoezicht in landen waar dit systeem bestaat (Australië) of heeft bestaan (Denemarken 1992–1996).

In verschillende landen bestaan ervaringen met accentuering van prudentieel respectievelijk gedragstoezicht. Allereerst zij opgemerkt dat de traditie binnen Nederland zelf er één is met dominantie van de prudentiële dimensie bij DNB/PVK en van de gedragsdimensie bij STE. Het denken in termen van gescheiden prudentieel en gedragstoezicht kent zijn oorsprong in het Verenigd Koninkrijk en staat bekend als het «Twin Peaks»-model1. Een specifieke toepassing van dit algemene model betreft Australië. Ook in Italië zijn elementen terug te vinden, en in andere landen, zoals Frankrijk, wordt ernaar verwezen. De thans voor Nederland voorgestelde variant van het«Twin Peaks»-model is toegespitst op specifieke omstandigheden van de Nederlandse financiële marktsector en het Nederlandse overheidsbeleid. Via de Deense toezichthouder FSA is vernomen dat het de organisatiestructuur van deze overkoepelende toezichthouder voor de gehele Deense financiële sector sinds zijn oprichting in 1988, sectoraal van aard is.

De relevantie daarvan en ervaringen elders zijn onderwerp van hoofdstuk 4 van de nota.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie) en Cörüz (CDA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Vacature PvdA, Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP) en Ten Hoopen (CDA).

XNoot
1

Kamerstuk 28 122, nrs. 1–2.

XNoot
1

Kamerstukken II, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 IXB, nr. 28.

XNoot
1

Rapportage van de Studiegroep «Grote Röntgenfoto»: een vergelijking van de toezichtaspecten in zeven wetten«, bij brief van 29 juli 1998 aan de Tweede Kamer aangeboden.

XNoot
1

Kamerstukken II 1999/2000, 27 241, nr. 1.

XNoot
1

Taylor, M. (1995), Twin Peaks: A Regulatory Structure for the New Century (London, Centre for the Study of Financial Innovation, December).

Naar boven