Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26466 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26466 nr. 3 |
Vastgesteld 25 juni 1999
De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 9 juni 1999 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën over institutionele vormgeving van het toezicht op de financiële marktsector (26 466, nr. 1).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Giskes (D66) betreurde het dat in de voorliggende nota eigenlijk om de hete brij wordt heen gedraaid en achter de feiten wordt aangelopen. Alles wat sectoroverstijgend is, gaat langs de raad van toezicht, maar die bestaat toch uit de opperhoofden van de drie bestaande toezichtinstellingen die moeten uitmaken wie het voortouw neemt bij conglomeraatachtige activiteiten, waardoor het risico blijft dat op de oude voet wordt doorgegaan. Er wordt verwezen naar de gang van zaken in landen waar men nadrukkelijk heeft gekozen voor een centrale organisatie, een gebundeld toezicht, zoals Australië en Engeland, maar waarom daarvoor hier niet wordt gekozen, wordt niet vermeld. Wat zijn de ervaringen met die centrale organisatie?
Hoe vindt de toewijzing plaats als het voorstel van de minister wordt overgenomen? Welke toezichthouder moet bijvoorbeeld toezicht houden op Fortis of ING? Een criterium zou dan de solvabiliteitseisen kunnen zijn of zijn er ook nog andere criteria?
Volgens mevrouw Voûte-Droste (VVD) werden financiële conglomeraten, ook internationale, steeds groter door de vervlechting van bank-, verzekerings- en beleggingsproducten. Door hun grensoverschrijdende werkzaamheden wordt het ook steeds noodzakelijker om duidelijke spelregels voor het toezicht te hebben. Enkele spelregels worden in de voorliggende nota geschetst en zij zag dit als een stap voorwaarts in de coördinatie van het toezicht. Voor de conglomeraten is niet alleen heldere regelgeving noodzakelijk, maar ook een deskundig toezicht.
In het voorgestelde model wordt de drie sectorspecifieke toezichthouders een coördinatiefunctie gegeven in de raad van financiële toezichthouders. Mevrouw Voûte vond dat op zich een goede stap, maar stelde wel nadrukkelijk dat het holdingtoezicht geen doel op zich mag zijn en geen monopolie mag worden. Het moet een zuiver coördinerende taak zijn. Hettoezicht zal ook zeer doelmatig moeten blijven en deskundig moeten zijn. Het ontstaan van een vierde toezichthouder moet worden voorkomen en daarmee tegelijkertijd overlappingen. Wat dit betreft, vroeg zij zich af waarom de minister ervoor heeft gekozen om het toezicht op beleggingen bij de STE neer te leggen en dat niet te coördineren vanuit de deskundigheid van de drie toezichthouders.
Zij was het ermee eens dat de integriteit van de financiële sector van groot belang is. Tot haar genoegen had zij vernomen dat de operatie Clickfonds zo'n 90 mln. heeft opgebracht. Als er toezicht wordt gehouden, moet dat deskundig zijn en moeten witwaspraktijken streng worden aangepakt.
De nieuwe raad krijgt onder andere de informatievoorziening aan de consument tot taak. Hoe zal dat inhoud kunnen krijgen, gelet op het feit dat het toch een functionele raad wordt met een klein secretariaat? Mevrouw Voûte pleitte er in ieder geval voor om de deskundigheid op dat punt die nu al bij drie toezichthouders bestaat te blijven gebruiken.
Ook wat betreft voorwetenschap zou er haars inziens veel meer duidelijkheid moeten komen. Ondanks de recente plannen van de STE is nog steeds niet duidelijk wanneer opties wel en niet mogen worden uitgeoefend.
Voorts vroeg zij wanneer de bestuursovereenkomst tegemoet kan worden gezien en of de Kamer daarbij nog een inbreng heeft.
Er is sprake van een passieve aanwijzingsbevoegdheid, maar hoe denkt de minister die inhoud te geven? Is er ook een relatie gedacht tussen de raad en de nieuwe opsporings- en vervolgingssamenwerking in het financieel expertisecentrum? Zijn er op het moment nog knelpunten in toezichtstaken van drie toezichthouders, die op zich niet overeenkomstig zijn?
Het is een goede zaak dat de nieuwe raad over enkele jaren een evaluatie zal uitvoeren van de nieuwe ontwikkelingen, voornamelijk die op de elektronische snelweg.
Ten slotte merkte mevrouw Voûte op dat haar fractie er zeer aan hechtte dat er een functionele coördinatie van het toezicht komt, dat het toezicht transparanter wordt en zoveel mogelijk sectorspecifiek zal plaatsvinden, dat er geen overlappingen zullen zijn en dat als gevolg van deze voorstellen de administratievelastendruk niet zal stijgen.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) memoreerde dat haar fractie naar aanleiding van het parlementaire onderzoek naar het functioneren van de verzekeringskamer heeft geconstateerd dat het sectorale toezichtstelsel op de financiële markten niet meer voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld. Zij geeft de voorkeur aan een geïntegreerd toezichtstelsel, waarin ook het toezicht op de holdings van financiële conglomeraten moet zijn opgenomen, met name gezien de toenemende vervlechting van de drie sectoren, op zowel organisatorisch als op productniveau. Daarbij spelen ook het zoveel mogelijk wegnemen van administratievelastendruk en de positie van de consumenten een rol.
Begin 1997 had haar fractie al een notitie gevraagd over het toezicht op financiële conglomeraten en pleitte zij voor een geïntegreerd nationaal en Europees toezicht en de instelling van een centraal aanspreekpunt voor de consument. Mede als gevolg daarvan ligt nu deze nota voor en zij vond het een goede zaak dat de minister kans heeft gezien een draagvlak te krijgen voor de aanpak op weg naar een geïntegreerd toezichtstelsel. Uit diverse publicaties is ook gebleken dat de huidige toezichthouders de creatie van één toezichthouder op termijn niet uitsluiten. Dat nu leek begin 1997 toch nog ondenkbaar.
In de nota wordt globaal aangegeven wat de nieuwe raad gaat doen, zoals onderling overleg en afstemming, opstelling van gezamenlijke regelgeving en adviezen, maar het eindplaatje blijft toch nog te vaag. Kan wat meer informatie worden gegeven over de werkwijze, samenstelling en status van de raad, maar vooral over de ministeriële verantwoordelijkheid? Is het stellen van solvabiliteits- en kapitaaleisen op holdingniveau ook een taak?
Blijft het toezicht op beleggingsinstellingen en effectenactiviteiten bij De Nederlandsche Bank of gaat dat naar de STE? Wie oefent toezicht uit op voorkennis en koersmanipulatie? Valt dat onder het begrip effectentypisch toezicht dat naar de STE gaat? Hoe zit het met het toezicht op het beleggingsbeleid en vermogensbeheer van de pensioenfondsen?
Waar het gaat om de financiële markt en die van de sociale zekerheid en de zorgsector wordt in de nota eigenlijk niet ingegaan op een convergerende markt. Wat staat de minister op dat punt voor ogen? Kan de Kamer daarover in het najaar een rapportage ontvangen? Mevrouw Witteveen pleitte er met nadruk voor om ook de zorgsector daarbij te betrekken en de rapportage niet te beperken tot de sociale zekerheid en pensioenaspecten. Zij vroeg zich overigens af wat nu de relatie is met het aanhangig zijnde wetsvoorstel pensioen- en spaarfondsenwet in verband met het toezicht.
De minister stelt in de nota voorstander te zijn van een geïntegreerd toezichtstelsel op Europees niveau. De president van de ECB wil eveneens toezicht op internationale bankactiviteiten. Loopt het bankwezen op Europees niveau daarin voorop? Werpen Europese verdragen, zoals die van Maastricht en Amsterdam, nog belemmeringen op het punt van een geïntegreerd toezichtstelsel op? Welke initiatieven neemt de minister?
In de door de minister aangekondigde nota over dienstverlening financiële producten en consument zag mevrouw Witteveen graag dat een hoge prioriteit wordt toegekend aan de uitwerking van de gedachte aan een centraal aanspreekpunt voor consumenten. Zij hoopte dat in de nota de taken en verantwoordelijkheden duidelijk worden aangegeven en dat die nota nog voor het zomerreces aan de Kamer wordt toegezonden. In dit verband zou zij graag willen weten hoe zij het streven van De Nederlandsche Bank om toezicht te gaan houden op financiële producten moet plaatsen tegen de achtergrond van de nota.
Ook de heer Vendrik (GroenLinks) vroeg zich af, wat nu de volgende stap wordt. Met de instelling van de nieuwe raad kan men moeilijk problemen hebben. Hij begreep dat een wetsvoorstel waarmee de raad wordt ingesteld nog tegemoet kan worden gezien en zijn fractie zal dat positief tegemoet treden.
Deze week heeft de Bizz het jaarrapport uitgebracht en als hij het goed had begrepen, hebben bankiers vrij openlijk gefilosofeerd over de vraag of zij überhaupt nog enig zicht hebben op de ontwikkeling van internationale financiële markten, op de innovaties daarop en de bedreigingen die die vanuit het oogpunt van goed toezicht met zich brengen. Als centrale bankiers dit soort zorgen al zo openlijk uiten, moeten parlementariërs zich extra gewaarschuwd voelen. Er ligt kennelijk een grote uitdaging voor de internationale toezichtwereld om op de een of andere manier adequaat te reageren op de snelle ontwikkelingen, globalisering en koppeling van de verschillende financiële deelmarkten, maar in de nota had hij eigenlijk nog geen begin van een antwoord gelezen. Toen de president van De Nederlandsche Bank zo'n twee weken geleden het jaarverslag presenteerde, hamerde hij er nogal op dat het toezicht op het bankwezen de komende jaren toch bij De Nederlandsche Bank blijft liggen en dat er in het kielzog van de euro geen sprake zou mogen zijn van een Europeanisering van het toezicht. Geldt dat nog wel? Nationale toezichthouders zullen er toch niet aan kunnen ontkomen om in euroverband te gaan samenwerken en zij kunnen niet voorkomen dat er op termijn wellicht één structuur zal komen waarbij het primaat op Europees niveau komt te liggen? Hetzelfde geldt natuurlijk voor samenwerking over de sectoren heen.
Bij de presentatie van het jaarverslag bezigde de heer Wellink vrij harde woorden als het gaat om het misleiden van de consument en het misbruiken van de naam van de staatssecretaris van Financiën in allerlei advertenties. De heer Vendrik begreep daaruit dat De Nederlandsche Bank zich opstelt als hoeder van de consument, maar uit de nota blijkt dat dit nu een taak wordt van de nieuwe raad.
Voorts sloot hij zich aan bij de vragen van mevrouw Witteveen over het toezicht van de STE waar het gaat om effectentypisch gedrag. Zoals de minister het wil organiseren, kwam het hem op zich wel logisch voor, maar ook kon hij zich voorstellen dat de financiële sector nog wel enige reserves heeft bij verdubbeling van toezichtseisen, overlappingen, en daarbij met zorg kijkt naar de administratievelastendruk.
De heer Wijn (CDA) memoreerde dat eind jaren tachtig, begin jaren negentig ook het ministerie van Financiën een duidelijke visie had op de ontwikkeling van de financiële sector. Vanuit die visie werden grote fusies toegelaten: ABN AMRO, Postbank NMB en uiteindelijk ING. Het ministerie nam toen in feite het voortouw in de ontwikkeling van het toezicht binnen de financiële sector die ervoor heeft gezorgd dat de Nederlandse financiële sector het internationaal zo goed doet. Wat hij in het verhaal over de toekomst van het toezicht op de financiële sector mist, is een visie op basis waarvan de overheid de toekomstige ontwikkeling van de financiële sector facilieert. Voor het behoud van die goede internationale positie van de financiële sector is goed toezicht nodig, maar dat mag niet doorschieten. Het huidige model functioneert goed voor sectorale, maar blijkbaar niet voor sectoroverstijgende activiteiten. Er wordt gesproken over de last voor de instellingen van meerdere toezichthouders en voor de consument door lacunes en overlappingen, maar wat zijn dan precies die lacunes en overlappingen? In feite miste hij een koppeling tussen de geconstateerde problemen en het instellen van de raad.
Samenwerking vindt nu plaats op basis van het protocol dat bepaalt welke toezichthouder leidend is. Hoe beoordeelt de minister de inhoud van dat protocol, die samenwerkingsafspraak? Moet het niet aangepast worden aan de huidige situatie? Voor banken gelden zwaardere solvabiliteitseisen dan voor verzekeringsbedrijven en dus zullen conglomeraten gemakkelijker kunnen groeien in verzekeringsactiviteiten. Het toezicht bepaalt daardoor in feite de strategie van een financiële instelling en zou daarbij dus vooral moeten kijken naar de strategische ontwikkelingen in de sector. Waarom is overigens de STE niet bij het protocol betrokken?
Als men van mening is dat het protocol te weinig leidraad geeft, kan dat leiden tot de fusie van de drie toezichthouders; het toezicht volgt de markt. De minister vindt het voor een fusie nog te vroeg gezien de wrijvingsenergie. Waarom verwacht hij wrijvingsenergie als er meer moet worden samengewerkt? Zijn de geruchten juist dat de DNB, die sommige taken aan de ECB verliest, zich nu andere taken toe-eigent?
De heer Wijn kon zich wel voorstellen dat men op termijn een fusie van de drie toezichthouders wenst (die wens zou dan wel gebaseerd moeten zijn op een toekomstvisie op die sectoren), maar hij zou het vreemd vinden als er op weg daar naar toe in feite vier toezichthouders komen.
De minister van Financiën wees erop dat het ontstaan van financiële conglomeraten zeker niet de enige reden is geweest om de Raad van financiële toezichthouders op te richten. Een andere reden is bijvoorbeeld het ontstaan van beleggingsproducten met een verzekeringstintje en verzekeringsproducten met een beleggingstint, want die zouden door de verschillende eisen op verschillende wijzen kunnen worden behandeld. Het gaat er dus ook om min of meer gelijke producten op een vergelijkbare manier te behandelen.
Conglomeraten vormen een ingewikkeld vraagstuk. Een van de eerste taken van de nieuwe raad zal zijn de minister te adviseren hoe die het beste kunnen worden tegemoet getreden. Aanvankelijk werd gedacht dat de crux hem in de holding zat, want die valt nu feitelijk buiten het toezicht, maar er zitten veel meer aspecten aan. Er kunnen bijvoorbeeld ook gemeenschappelijke activiteiten buiten een holding worden gecentreerd en het toezicht daarop kan dan juridisch gesproken niet meer alleen via een toezicht op de holding worden geregeld. Direct nadat de nota was uitgekomen, zijn de drie toezichthouders op het departement uitgenodigd en is hun verzocht om vooruitlopend op de definitieve instelling voorlopig maar als raad i.o. te gaan functioneren. Zij komen binnenkort dan ook met een instellingsbesluit annex statuten, enz. Uiteraard is het wachten op het groene licht van deze raad.
Ook de bewindsman was er benieuwd naar waar de raad mee zal komen, want iedereen zal het erover eens zijn dat deze complexe materie zorgvuldig en goed geregeld moet worden. Er is weliswaar een protocol, waarmee men redelijk uit de voeten kan, maar ideaal is dat nog lang niet. Het financieel conglomeraat als verschijnsel verdient zijns inziens aparte aandacht. Nu is het toezicht georganiseerd via onderdelen van het conglomeraat, maar optimaal is dat niet. Zijns inziens is een gestructureerd inzicht wenselijk. Hopelijk komt eind dit jaar nader bericht van de drie toezichthouders en kan worden bezien op welke punten regelgeving dan wel wetswijzigingen nodig zijn. De sector zelf is inderdaad wat terughoudend, maar acht toezicht van belang, terwijl conglomeraten geneigd zijn te denken zonder op hen toegespitst toezicht, in ieder geval zonder het huidige te kunnen.
De bewindsman wees er voorts op dat de sectoren zelf natuurlijk ook uitvoerig zijn geraadpleegd, met name door een groep deskundigen onder leiding van de heer Andriessen, en daarbij alles op tafel hebben kunnen leggen. Het gaat nu om het uitwerken van de al eerder getrokken conclusie dat er een evenwichtig toezicht op conglomeraten moet zijn, waarover advies is gevraagd aan de raad van toezichthouders. Overigens zal de bewindsman niet direct met een wetsvoorstel komen. Eerst zal hij de Kamer en de sectoren zijn nadere bevindingen voorleggen en op basis van de discussies zal daarover een wetsvoorstel worden opgesteld. Toezicht zal inderdaad efficiënt moeten zijn, juridisch goed doortimmerd en tegelijkertijd rekening moeten houden met bedrijfseconomische aspecten. De afgelopen jaren is de overheidsverantwoordelijkheid voor het toezicht aanzienlijk aangescherpt. Bijvoorbeeld de STE heeft zich ontwikkeld van een organisatie met zeven mensen die deels parttime het toezicht op de beurzen uitoefenden, tot een organisatie van 100 mensen die een aangescherpt toezicht uitoefent en waarin een duidelijke verschuiving is opgetreden van zelfregulering naar een aparte publieke verantwoordelijkheid. Maar ook op dat punt moet maat worden gehouden. Niet elke financiële medewerker moet een toezichthouder achter zich krijgen en ook mag niet alle verantwoordelijkheid van de instellingen worden afgenomen. Zeker waar het gaat om integriteit en fraudebestrijding moet men ervan uit kunnen mogen gaan dat instellingen ook een eigen verantwoordelijkheid hebben en zelf ook regelingen treffen om integriteit te bewaken. Dat kan uiteraard niet in de plaats komen van het publieke toezicht.
De bewindsman hoopte de Kamer op betrekkelijk korte termijn het instellingsbesluit, meer een samenwerkingsovereenkomst te kunnen toezenden, want de drie toezichthouders richten gezamenlijk de raad op. Formeel gesproken gaat dat de minister niet aan en blijft hij op enige afstand, maar materieel gesproken natuurlijk wel. In de wetgeving zal vervolgens de verantwoordelijkheid van ieder der drie instellingen voor die sectoroverstijgende verantwoordelijkheden worden vastgelegd en vervolgens geeft men dat zelf vorm door middel van die raad. Uiteraard moet een en ander niet ontaarden in competentiegevechten, maar hij had er alle vertrouwen in dat dit ook niet zal gebeuren. Hoewel men natuurlijk altijd wat aarzelend heeft gestaan tegen het prijsgeven van eigen territoir, is er door de hele discussie en de analyse, ook vanuit de toezichthouders zelf, bij de toezichthouders nu echt enthousiasme ontstaan om dit onderwerp in de raad aan te pakken en hebben zij de overtuiging dat dit een goede benadering is.
Hij was het derhalve dan ook niet met mevrouw Giskes eens die vroeg of niet toch een beetje om de hete brij heen wordt gedraaid en zei dat de schotten in feite toch worden gehandhaafd. Voorzover het gaat om echt sectortypische activiteiten worden die schotten zelfs wat aangescherpt. De STE behoudt het effectentypisch toezicht – bijvoorbeeld voorkennis en wanneer mag je wel en niet handelen etc. – zowel als het gaat om pensioenfondsen en verzekeraars als om banken en beleggingsinstellingen. Het vergt weliswaar enige tijd om dit volledig te implementeren, maar het toezicht wordt zo wel efficiënter.
Australië heeft gekozen voor een producenten- en consumententoezicht, de een voor de solvabiliteit en de bedrijfseconomische kant en de andere voor de consumentenbeschermingskant, terwijl Engeland weer heeft gekozen voor één toezichthouder voor alles. Met beide modellen is nog weinig ervaring opgedaan. Naar de mening van de bewindsman had de nu voorgestelde werkwijze een duidelijke meerwaarde. Een aantal terreinen zal nader worden gedefinieerd, wellicht ook in de wet, waarop een gemeenschappelijke aanpak gewenst wordt geacht. Met name zullen dat de sectoroverstijgende zaken zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de consumentenvoorlichting, waar men geheel verschillende tradities heeft. De verzekeringskamer heeft een veel sterkere traditie dan De Nederlandsche Bank, die altijd veel heeft gekeken en nog kijkt vanuit de bedrijfseconomische en solvabiliteitsinvalshoek. Het is de bedoeling dat de raad voor een eenduidige aanpak zorgt en dat geldt natuurlijk ook voor de integriteitstoetsing van bestuurders. Daar moet men het over eens worden. Er zal dan ook een informatie-uitwisselingssysteem moeten komen.
De bewindsman was nog niet zover om nu al te zeggen dat er één toezichthouder zal moeten komen. Voor de langere termijn waren zijns inziens in ieder geval drie mogelijkheden denkbaar. De eerste mogelijkheid is dat het nu voorgestelde systeem de eerstkomende twintig jaar goed functioneert. De tweede is dat de onderlinge samenhang toch zo sterk wordt en die sectorale dimensie zulke kleine vormen aanneemt, dat één toezichthouder beter is. De derde mogelijkheid is dat er in het toezicht een aspectonderscheid wordt gemaakt, het Australische model. In Engeland bestaat daar weer een kleine variant op met die ene toezichthouder, maar het systeemtoezicht is toch weer bij de centrale bank gelegd. In die zin is zijn voorstel een «no regretbenadering». Uiteraard had de minister wel zo zijn ideeën over de toekomst, maar hij vond het nog te vroeg om een eindplaatje te schetsen. Bovendien levert het fuseren van drie toezichthouders ongetwijfeld veel problemen op.
De minister was overigens van mening dat een geïntegreerd toezicht, zoals ook in internationaal verband wordt bepleit, bepaald niet uitsluit dat dat vorm krijgt in een goede samenwerkingsverhouding tussen de verschillende toezichthouders. Mocht er onvoldoende voortgang worden geboekt, dan is het altijd mogelijk om het een en ander via de Ecofin-raad rechtstreeks in discussie te brengen. Maar natuurlijk wordt er internationaal wel aandacht aan dit onderwerp geschonken want het fenomeen van de financiële conglomeraten is natuurlijk niet typisch Nederlands meer. Eerst zal zijns inziens moeten worden nagegaan of er wel behoefte bestaat aan Europese richtlijnen om ervoor te zorgen dat die vervlechting van sectoren resp. van steeds meer op elkaar gelijkende producten ook op Europees niveau in goede banen wordt geleid en er een level playing field blijft bestaan. Ook op dat punt zal de nieuwe raad hem wel van advies kunnen dienen.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) memoreerde de enige tijd geleden door de minister aangekondigde notitie over de financiële dienstverlening en consumenten. Het kwam haar voor dat daarin de hoogste prioriteit moet worden gegeven over het aanspreekpunt, waarom haar fractie al zo'n twee jaar geleden heeft gevraagd.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD) herhaalde dat als de raad bevoegdheden krijgt, die weggehaald moeten worden bij de sectorspecifieke toezichthouders. Ten koste van alles moeten overlappingen worden voorkomen en ook de daaruit voortvloeiende extra administratievelastendruk, die zou ontstaan door de extra kosten die de toezichthouders dan weer moeten maken.
Zij hechtte eraan dat bij de invulling van de toezichtstructuur niet naar de andere kant wordt doorgeslagen en dat het toezicht om het toezicht wordt. In de toezichtstructuur is de eigen verantwoordelijkheid en het evenwicht daarin heel belangrijk.
Mevrouw Giskes (D66) kon zich voorstellen dat de minister deze weg kiest, maar verzocht hem als het instellingsbesluit aan de Kamer wordt voorgelegd tevens aan te geven waar hij op blijft toetsen om te weten of het de goede kant op is gegaan en ook blijft gaan.
De heer Vendrik (GroenLinks) was bij het instellingsbesluit toch wel op het verkeerde been gezet. Het is dus een initiatief van de toezichthouders zelf, maar daarmee wordt wel een aantal toezichttaken vastgelegd, terwijl hij eerder zou denken dat een en ander een wettelijke basis verdient. Hoe het nu precies zit, was hem nog niet duidelijk.
Het leek de heer Wijn (CDA) goed om de door de minister geschetste scenario's wat beter door te denken, opdat straks goede fundamentele keuzes kunnen worden gemaakt.
Ten slotte herhaalde hij zijn vraag over de positie van de STE bij het protocol, namelijk of die daar, gezien de toenemende vervlechting, ook niet bij betrokken zou moeten worden.
De minister merkte op dat hij inderdaad met een aparte nota over de consument zal komen. Een van de taken van de raad zal zijn om ervoor te zorgen dat er voor al die sectoren toch één klachtenloket komt. Dat hoeft dus niet te betekenen dat dit loket bij die raad wordt gesitueerd. Daarnaast zal de raad ervoor moeten zorgen dat de sectoren de consumentenvoorlichting adequaat, transparant en uniform organiseren. De minister zegde toe er in de nota op terug te komen, maar hij was ervan overtuigd dat de raad met name richting consument een belangrijke rol kan vervullen.
Hij was het er van harte mee eens dat doublures moeten worden voorkomen, maar dat zal zijns inziens beter kunnen door juist het institutionaliseren van die samenwerking.
Uit het instellingsbesluit zal blijken waarop getoetst wordt. De verantwoordelijkheid voor sectoroverstijgende zaken zal inderdaad een wettelijke basis krijgen. Iets anders is het of de raad een wettelijke basis zal moeten hebben. Juist om te vermijden, dat het gaat lijken op een vierde toezichthouder leek hem dat niet verstandig en vond hij het beter om in de wetgeving aanknopingspunten te blijven zoeken bij de drie afzonderlijke toezichthouders en de afzonderlijke wetgevingscomplexen en dat vervolgens operationeel te laten vertalen door zo'n raad van toezichthouders. De raad kan natuurlijk ook aan de minister rapporteren en de minister kan zich ook wenden tot die raad, maar de basiswetgeving is op de drie toezichthouders gebaseerd, zodat er ook geen vierde toezichthouder komt. Er komt dus wel een wettelijke basis voor de activiteiten, maar dan geredeneerd vanuit de drie afzonderlijk toezichthouders en wetgevingscomplexen.
Hij was het ermee eens dat er ongetwijfeld op termijn weer nieuwe scenario's nodig zullen zijn. De huidige voorstellen zijn gebaseerd op een analyse van de ontwikkelingen en de trends, aangedragen vanuit de wetenschap – die ook in de klankbordcommissie was vertegenwoordigd - vanuit de sector en vanuit de toezichthouders. Ongetwijfeld zal over enige tijd opnieuw de stand moeten worden opgemaakt en gekeken moeten worden of die raad redelijk functioneert en of niet verdergaande stappen moeten worden gezet.
Ten slotte herhaalde hij dat door de drie toezichthouders in de raad werkafspraken worden gemaakt. Hij was ervan overtuigd dat de STE daarin ook haar plaats zal krijgen als het om onderwerpen op haar terrein gaat. Of de STE dan ook een plaats moet krijgen in het protocol, kon hij op dat moment niet overzien, maar als dat nodig en/of wenselijk is, zal de raad er zelf wel toe overgaan.
Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA) en Kuijper (PvdA).
Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA) en Timmermans (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26466-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.