nr. 101
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 november 2000
Inleiding
De structuur van de Nederlandse gasvoorziening is in de jaren zestig naar
aanleiding van de vondst van het Groningenveld neergelegd in de «nota
De Pous» (Kamerstukken 1961/62, 6767, nrs. 1 en 2; handelingen 1961–1962,
blz. 3007–3044) en in de daaruit voortvloeiende overeenkomsten en afspraken
tussen de Minister van Economische Zaken en de betrokken ondernemingen die
zich bezighouden met de winning en afzet van gas. In dit kader is onder meer
de NV Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie) opgericht. Gasunie is onder meer
belast met het transport en de verkoop van gas uit het Groningenveld en zorgt
voor de onderlinge afstemming van de winning van het Nederlands gas uit het
Groningenveld en andere velden. Met Gasunie heeft de Staat in 1963 een overeenkomst
gesloten waarin bepaalde rechten en bevoegdheden van de Minister van Economische
Zaken werden neergelegd gezien zijn verantwoordelijkheid voor het algemeen
economisch belang en voor een gecoördineerd energiebeleid. Het betrof
onder meer het recht van goedkeuring van prijzen en tarieven waartegen het
aardgas verkocht wordt, goedkeuring van het inkoopplan van Gasunie, goedkeuring
van het Plan van gasafzet van Gasunie, waarmee de Minister van Economische
Zaken toeziet op de bestemming van het gas en op het depletiebeleid en het
productievolume van in Nederland te winnen gas en goedkeuring van de aanleg
van transportleidingen door Gasunie. Minister De Pous onderkende in 1962 al
dat het hier in wezen om bevoegdheden van publiekrechtelijke aard ging, die
derhalve bij wet zouden moeten worden geregeld. Omdat de ontwikkeling van
het aardgas echter niet kon wachten op het tot stand komen van zo'n Gaswet,
is een en ander indertijd geregeld in de overeenkomst Staat-Gasunie.
Gaswet
In de toelichting op de nota van wijziging op de Gaswet (Kamerstukken
II, 1999–2000, 26 463, nr. 7, p. 8) heb ik aangegeven dat voornoemde
overeenkomst kan komen te vervallen. Immers, de Gaswet regelt nu het depletiebeleid
en waarborgt het toezicht op het volume van het in Nederland te winnen gas
dat voor afzet beschikbaar komt. Ook regelt de wet het toezicht door de Minister
van Economische Zaken op de naleving van de verplichtingen van Gasunie in
dit kader.
Aan de handhaving van de andere in de overeenkomst Staat-Gasunie opgenomen
ministeriële goedkeuringsbevoegdheden bestaat niet langer behoefte. Het
betreft dan het recht op goedkeuring van prijzen en tarieven van het door
Gasunie verkochte gas en het toezicht op de bestemming van het gas. In een
geliberaliseerde markt is een dergelijk toezicht op de afzet en gerealiseerde
prijs niet meer op zijn plaats. Bij de vrijheid die binnenlandse afnemers
wensen en die hen geboden zal worden bij de keuze van hun leverancier, past
niet dat een deel van het binnenlands geproduceerd gas bestemd blijft voor
bepaalde afnemers(categorieën). Uit dien hoofde is ook goedkeuring van
binnenlandse en buitenlandse afzetcontracten en inkoopcontracten niet meer
nodig.
Overigens is in het kader van een geleidelijke overgang in artikel 87
de verplichting voor Gasunie opgenomen om – tot een nog te bepalen datum –
gas te leveren aan vergunninghouders ten behoeve van de levering van gas aan
beschermde afnemers.
De vergunninghouders zijn verplicht het voor die afnemers benodigde gas
af te nemen, overeenkomstig de tussen Gasunie en de vergunninghouders gesloten
of te sluiten overeenkomsten. Deze bepaling is opgenomen met het oog op de
waarborging van de leveringszekerheid van beschermde afnemers gedurende het
traject naar vrijmaking van de gasmarkt. In mijn brief aan u van 27 oktober
2000 (Kamerstukken 11, 2000–2001, 26 463, nr. 100) heb ik voorgesteld
de bedoelde verplichting uiterlijk per 1 januari 2004 te laten vervallen.
De belangen van de Staat bij het realiseren van een marktconforme prijs
voor het gas worden nog steeds gewaarborgd. De Wet aardgasprijzen zoals gewijzigd
op grond van artikel 68 van de Gaswet bevat daartoe bevoegdheden van de Minister
van Economische Zaken. Verder zijn alle winningsvergunningen en concessies
voorzien van bepalingen op grond waarvan de Minister van Economische Zaken
de prijs van het te verkopen gas goedkeurt.
Tenslotte is de goedkeuring van de aanleg van transportleidingen door
Gasunie niet meer nodig. Dit laat onverlet het voldoen door Gasunie aan de
voorwaarden van de buisleidingconcessie, haar verleend in 1963.
Beëindiging overeenkomst Staat-Gasunie
Gelet op het vorenstaande en het tijdstip van inwerkingtreding van de
relevante artikelen van de Gaswet heb ik bij brief van 18 september 2000 Gasunie
voorgesteld om de overeenkomst Staat-Gasunie van 1963, inclusief de nadien
gesloten wijzigingen hierop, te beëindigen. Bij brief van 9 oktober 2000
heeft Gasunie mij meegedeeld akkoord te gaan met mijn voorstel en derhalve
is de overeenkomst Staat-Gasunie van 1963, inclusief de nadien gesloten wijzigingen
hierop, beëindigd.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink