nr. 9
AMENDEMENT VAN HET LID SCHELTEMA-DE NIE
Ontvangen 2 november 1999
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel C, aanhef, wordt de zinsnede «worden nieuwe
artikelen 38a tot en met 38d ingevoegd» vervangen door: worden de nieuwe
artikelen 38a tot en met 38c ingevoegd.
II
In artikel I, onderdeel C, wordt artikel 38c vervangen door:
Artikel 38c
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks,
na overleg met het hoofd van het landelijk parket, in overeenstemming met
Onze Minister van Justitie en gehoord de Raad voor het Korps landelijke politiediensten
het beleidsplan voor het Korps landelijke politiediensten vast. In het beleidsplan
wordt in ieder geval aangegeven met welke personele en financiële middelen
wordt beoogd het plan en zijn onderdelen te verwezenlijken.
III
In artikel I, onderdeel C, vervalt artikel 38d.
IV
In artikel I, onderdeel D, wordt na de aanhef een nieuw punt 1 ingevoegd,
luidende:
1. In het tweede lid vervalt «, het beleidsplan».
V
In artikel I, onderdeel F, wordt na de aanhef een nieuw punt 1 ingevoegd,
luidende:
1. In het eerste lid, eerste volzin, vervalt «, het beleidsplan».
VI
Artikel I, onderdeel F, punt 2, wordt vervangen door:
2. Het advies van het Korps landelijke politiediensten wordt bij het beleidsplan
gevoegd.
VII
Artikel IV vervalt.
Toelichting
Het is gewenst dat duidelijk wordt vastgelegd dat de eindverantwoordelijkheid
voor het beleidsplan van het Korps landelijke politiediensten ligt bij de
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van
Justitie. Binnen dit stramien blijven de vanzelfsprekende gebruikelijke gezagstoedelingen
bestaan. Dat betekent dat de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie
bij de voorbereiding de betrokken gezagsdragers, de hoofdofficier van het
landelijk parket en de gemandateerde korpsbeheerder zullen inschakelen. Vanwege
de eigenstandige gezagsverantwoordelijkheid van het hoofd van het landelijk
parket wordt overleg met hem wettelijk vastgelegd.
De Raad voor het Korps landelijke politiediensten moet worden gehoord.
Zonder een uitdrukkelijke bepaling zou hiervan geen sprake hoeven zijn. Het
is realistischer om van een adviserende rol te spreken dan van een vaststellende.
Dat benadert de werkelijkheid beter.
De gekozen constructie heeft het voordeel van de helderheid en de overzichtelijkheid.
Niet meer behoeft te worden gewerkt met de ingewikkelde oorspronkelijk in
het wetsvoorstel vastgelegde constructie waarin de minister van Binnenlandse
Zaken een ontwerp-beleidsplan moet vaststellen in samenspraak met het hoofd
van het landelijk parket en als dat niet lukt te biecht moet gaan bij de Minister
van Justitie. Waarna vervolgens een Raad voor het Korps landelijke diensten
het beleidsplan vaststelt; en in die Raad ook weer de genoemde hoofdofficier
mee besluit. En vervolgens ook weer instemming van beide politieministers
noodzakelijk is.
Scheltema-de Nie