Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26446 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26446 nr. 10 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 3 maart 2000
Tijdens de behandeling van de nota Kracht & Kwaliteit (TK 1999–2000, 26 446, nr. 9) zijn door uw Kamer vragen gesteld over de totstandkoming van Wageningen Universiteit en Research centrum. Bij die gelegenheid heb ik toegezegd de Kamer op korte termijn een integrale voortgangsrapportage te zullen doen toekomen. Bij deze doe ik deze toezegging gestand.
Deze brief behandelt de stand van zaken van de verzelfstandiging van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) en het praktijkonderzoek alsmede de bundeling van Wageningen Universiteit, DLO en het praktijkonderzoek in Wageningen Universiteit en Researchcentrum (Wageningen UR).
Naast ontwikkelingen in Wageningen ben ik van plan om dit jaar speciale aandacht te besteden aan de toekomst van het agrarisch onderwijs. Aanleiding hiervoor zijn ontwikkelingen in het onderwijs zelf (zoals onder meer de noodzaak voor innovatie in het onderwijs, planningsvrijheid en de relatie met de arbeidsmarkt). Daarnaast vragen ook ontwikkelingen en trends in de agrosector om een nadere bezinning op de functie van het agrarisch onderwijs. In mijn beleidsnota «Visie Landbouw 2010» zal ik concreet ingaan op die ontwikkelingen in de agrosector en mijn visie daarop.
De agrosectoren zijn in hoge mate afhankelijk van innovatie en het innovatievermogen; zij zullen voortdurend moeten innoveren om te blijven voldoen aan de normen en waarden die de maatschappij stelt aan een economisch gezonde, internationaal concurrerende agrosector. Innoveren is dus een belangrijke sleutelfactor. Innoveren vraagt een goed toegeruste en toegesneden kennisinfrastructuur waarin het agro onderzoek, onderwijs, voorlichting met elkaar zijn verbonden. Het agrarisch onderwijs is daarin een belangrijke schakel. Ik wil dan ook een proces op gang brengen waarin het landbouwonderwijs herijkt wordt. Het traject moet duidelijkheid geven over de eisen die ik stel aan het agrarisch onderwijs in de toekomst.
Dit om ervoor te zorgen dat er ook over tien jaar een krachtig en kwalitatief hoogwaardig agrarisch onderwijs zal zijn. Ik ben voornemens hierover in vervolg op de «Visie Landbouw 2010» aan de Tweede Kamer te rapporteren.
1. Vorming van Wageningen UR als integratiekader
Nadat de Tweede Kamer in december 1996 het groene licht had gegeven voor een verdere uitwerking van het Kabinetsstandpunt op het advies van de heer Peper, zijn beide Kamers der Staten-Generaal bij brief van 23 juli 1997 (Kamerstukken 1996/97, 25 458, nr. 326 ) in kennis gesteld van de voornemens van mijn ambtsvoorganger tot vorming van het Kennis Centrum Wageningen. Dit voornemen behelsde de externe verzelfstandiging van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de vorming van een samenwerkingsverband tussen DLO, Wageningen Universiteit, het praktijkonderzoek veehouderij, het plantaardig praktijkonderzoek, alsmede het IAC en het ILRI.
Het zal duidelijk zijn dat het bij de vorming van Wageningen UR om complexe processen gaat, waarbij beslissingen vaak vergaande gevolgen hebben voor de kwaliteit en de slagvaardigheid van de kennisinfrastructuur en de betrokken organisaties. Ter illustratie verwijs ik naar de vele discussies die in de Kamer zijn gevoerd over de vorm van verzelfstandiging van overheidsorganisaties in het algemeen en DLO in het bijzonder. Uiteindelijk is voor DLO de keuze gemaakt voor een externe verzelfstandiging die op 1 juni 1999 is geëffectueerd. Momenteel werkt DLO hard aan de overgang van een overheidsorganisatie naar een meer marktgerichte organisatie. Daarbij houdt DLO rekening met de speciale relatie die zij nog steeds met het Ministerie heeft, vanwege de verantwoordelijkheid van de minister van LNV voor de instandhouding van een sterke agro kennisinfrastructuur en vanwege een aantal wettelijke en dienstverlenende taken, waarvan ik de uitvoering aan DLO heb uitbesteed.
De integratie van DLO en Wageningen Universiteit is op bestuurlijk niveau gerealiseerd door een personele unie van de leden van de Colleges van Bestuur en de Raden van Toezicht, tevens leden van de Raad van Bestuur respectievelijk Raad van Toezicht van Wageningen UR. Wageningen Universiteit en Stichting DLO blijven overigens juridisch gescheiden entiteiten zodat Wageningen Universiteit haar universitaire status kan behouden. DLO en Wageningen Universiteit worden daarom niet gefuseerd, maar organisatorisch geïntegreerd.
In de vorming van Wageningen UR kunnen 5 hoofdprocessen worden onderscheiden, te weten:
– De verzelfstandiging van DLO;
– De verzelfstandiging van het Praktijkonderzoek;
– De herstructurering en herprofilering van Wageningen Universiteit;
– De verzelfstandiging van het IAC en ILRI;
– Het interne proces van Wageningen UR.
In het hierna volgende ga ik dieper in op deze 5 hoofdprocessen.
2. De verzelfstandiging van DLO
Op 1 juni 1999 is de DLO organisatie formeel los gemaakt van het Ministerie van LNV. De verzelfstandiging van DLO is afgerond met een z.g. slotdocument van 1 juli 1999 waarin een aantal onderliggende afspraken tussen DLO en LNV verder is vastgelegd.
a. De financiële verhouding tussen het Ministerie van LNV en DLO
Subsidievoorwaarden beschrijven de financiële relatie tussen de minister van LNV en de verzelfstandigde stichting DLO. In 1998 bedroeg de subsidie van LNV ongeveer f 240 miljoen. Een deel van dat bedrag betreft een basissubsidie, die wordt aangewend voor de instandhouding van de DLO-organisatie als onderdeel van de landbouwkennis-infrastructuur. Een ander deel van het jaarlijks aan DLO te verstrekken subsidiebedrag wordt besteed aan door DLO in opdracht van de minister van LNV uit te voeren programma's voor strategisch en toegepast onderzoek. Een relatief klein deel van dat bedrag wordt aangewend ten behoeve van de uitvoering van een aantal wettelijke en dienstverlenende taken door DLO. De programma's kunnen ook onderzoek bevatten dat samen met andere overheden, waaronder de Europese Unie, en/of geïnteresseerd bedrijfsleven wordt uitgevoerd.
DLO is gehouden haar organisatie te behouden en te onderhouden. DLO is niet vrij de haar in eigendom overgedragen gebouwen te vervreemden zonder goedkeuring van de minister. De strategische ontwikkeling van DLO wordt vastgelegd in een eens in de vier jaar opgesteld strategisch plan. Dit plan behoeft de goedkeuring van de minister. De Raad van toezicht van DLO stelt het onderzoeksplan op en de begroting vast. Het onderzoeksplan bevat een uitwerking van het strategische plan met betrekking tot de voorgenomen onderzoeksactiviteiten. De minister heeft met het oog op zijn instemming van de jaarrekening de bevoegdheid tot aanwijzing van de accountant. Verder heeft de minister een ongeclausuleerd inlichtingenrecht.
DLO wordt juridisch eigenaar van de door haar verworven kennis, ook indien die kennis in het kader van door de minister gesubsidieerde programma's is verworven. De revenuen uit intellectuele eigendomsrechten die zijn gevestigd op basis van onderzoek, dat in opdracht van de minister is uitgevoerd, zullen worden besteed aan door de minister te bepalen prioritaire expertise gebieden. De resultaten van het door DLO in opdracht van de minister uitgevoerde onderzoek blijven overigens vrij beschikbaar voor de overheid en andere geïnteresseerden tegen de integrale verstrekkingskosten.
c. De wettelijke- en dienstverlenende taken van DLO
Bij de verzelfstandiging van DLO per 1 juni jl is één punt nog niet geheel afgerond. Dit betreft de bestuurstaken die DLO bij wet- en regelgeving zijn opgedragen. In de brief van 23 juli 1997 is de Tweede Kamer toegezegd dat voorkomen zou worden dat DLO een zelfstandig bestuursorgaan zou worden door de externe verzelfstandiging. Dit punt bleek gecompliceerder dan in 1997 voorzien. Onderdelen van DLO zijn als Rijksinstituut aangewezen en vervullen zo taken als Rijkstoezichthouder. Nu DLO de nadrukkelijke opdracht heeft zich meer op de markt te begeven, ontstaat daar in potentie een spanningsveld. De toezichthouder blijkt tegelijk ook concurrent te kunnen zijn.
Aansluitend op deze problematiek, werd een fundamentelere herbezinning op Wettelijke en Dienstverlenende taken nodig geacht. Momenteel voert mijn departement een discussie met DLO over de maatregelen die moeten worden genomen op het vlak van besturing, fysieke scheiding, belangenscheiding, organisatie en geheimhouding. Ik hoop uw kamer nog voor het zomerreces te kunnen informeren over de uitwerking van deze punten.
In de aanloop naar de verzelfstandiging van DLO, heeft zich in de praktijk een aantal nadelen van de stichtingsvorm aangediend. Deze hangen vooral samen met de risico's die DLO op de onderzoeksmarkt loopt. Om die reden is een interne holdingstructuur ontworpen. In essentie komt die er op neer, dat de stichting een houdstermaatschappij opricht en daarvan de aandelen bezit. De houdstermaatschappij richt een aantal werkmaatschappijen op waarin de (clusters van) werkzaamheden van DLO worden uitgevoerd. Houdstermaatschappij zowel als werkmaatschappijen hebben de vorm van een besloten vennootschap. Ik heb mijn akkoord voor de oprichting van de holding en de werkmaatschappijen wel afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de onroerende zaken in eigendom en het personeel in dienst blijft bij de stichting DLO.
3. De verzelfstandiging van het praktijkonderzoek
Het praktijkonderzoek voor de veehouderij en de plantaardige sectoren bestaat uit de zogenaamde proefstations enerzijds en de regionale onderzoekscentra (roc's) anderzijds. De proefstations die alle de stichtingsvorm hebben, stellen de onderzoeksprogramma's vast die vervolgens samen met de roc's worden uitgevoerd. De proefstations worden bestuurd door vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Het daar werkzame personeel is in dienst van het Ministerie van LNV, het onroerend goed is in eigendom bij de Staat. De roc's zijn stichtingen met eigen vermogen en eigen personeel. Veelal zijn deze bedrijven van oudsher in eigendom geweest van de provinciale landbouworganisaties.
Het exploitatietekort wordt de laatste decennia voor ieder 50% gedragen door de overheid en het bedrijfsleven.
Het praktijkonderzoek voor de veehouderij bestaat momenteel nog uit drie proefstations en negen roc's. Een aantal van deze bedrijven die in het verleden vooral een regionale functie hadden, zitten midden in een omvormingsproces en ontwikkelen zich tot bedrijven die zich specialiseren in een bepaald onderzoeksveld.
Net als bij de veehouderij bestaat het plantaardig praktijkonderzoek uit een aantal proefstations en een aantal roc's.
Het ligt in het voornemen om de bovengenoemde proefstations en roc's in één keer juridisch te fuseren met de stichting DLO. Binnen de holding DLO zal het praktijkonderzoek veehouderij, mede met het oog op de herkenbaarheid naar haar klanten toe, als zelfstandige werkmaatschappij gaan acteren. Met LTO-Nederland zijn afspraken gemaakt over continuering van het onderzoeksvolume voor het praktijkonderzoek veehouderij. Door de fusie gaat het vermogen van het praktijkonderzoek over op de stichting DLO. Aangezien de proefstations geen personeel in dienst hebben en geen eigen vermogen hebben, zal het vermogen en het personeel, net als dat bij de DLO instituten is geschied, bij apart besluit worden overgedragen.
Het vermogen van de roc's wordt overgedragen onder de voorwaarde dat DLO, na onverhoopte gedwongen verkoop van vermogensbestanddelen, met het bedrijfsleven het door haar ingebrachte deel verrekent.
Ik ga er vanuit dat alle onderdelen van het praktijkonderzoek veehouderij voor 1 januari 2001 onderdeel uitmaken van de stichting DLO, inclusief het vermogen en personeel. Voor het plantaardig praktijkonderzoek verwacht ik dit niet voor 1 maart 2001.
In het najaar 1998 is een start gemaakt met een Instellingsplan Wageningen Universiteit 2003, dat op 1 juli 1999 door de Raad van Toezicht is goedgekeurd. Dit instellingsplan van de Universiteit is gebaseerd op de missie en de Strategische Visie van Wageningen UR. Tevens sluit het aan bij de landelijke operatie Herordening Opleidingenaanbod, waarin het totale opleidingen aanbod in het Wetenschappelijk Onderwijs transparant is gemaakt en is ingeperkt.
a. Instellingsplan Wageningen Universiteit
De belangrijkste doelstelling van het instellingsplan is aan te geven hoe de eigensoortigheid van de universitaire functie binnen Wageningen UR kan worden gewaarborgd en verder versterkt, rekening houdend met de te verwachten kaders en ontwikkelingen voor de periode tot 2003. Wageningen Universiteit moet met haar specifieke taakstelling, haar sterke – op kwaliteit gebaseerde – internationale oriëntatie en pluriforme benadering in zowel onderwijs als onderzoek, duidelijk worden gepositioneerd als de universiteit voor voeding, gezondheid, landbouw, milieu en technologie.
Bij het opstellen van het instellingsplan heeft een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van onderwijs, onderzoek en organisatie als leidraad gediend. Met name de bezuiniging op de overheidsbijdrage die zal oplopen tot een bedrag van ca. 25 miljoen gulden in het jaar 2002 heeft, gevoegd bij eerdere kortingen, de Universiteit genoodzaakt tot een fundamentele aanpak.
Ik zie dit Instellingsplan als een belangrijke stap in de richting van het verwezenlijken van doelen uit het Kabinetsstandpunt van 12 september 1996 over het advies van de heer Peper inzake de aanpassing van de LNV-kennisinfrastructuur (Kamerstukken II 1995/96, 24 430, nr. 7).
Om de gestelde doelen en het ambitieniveau te bereiken zal Wageningen Universiteit in de komende jaren een veranderingsen vernieuwingsproces doorlopen. Ik verwacht dat de uitkomsten van dit proces, met name door vergroting van de aantrekkingskracht van zowel het wetenschappelijk onderzoek als het onderwijs ten einde meer externe opdrachten, zullen bijdragen aan het zeker stellen van de continuïteit op langere termijn.
Over één aspect maak ik mij echter zorgen. Dat is de afname van de aantallen eerstejaarsstudenten aan de Universiteit. In het algemeen scoort Wageningen voldoende tot goed op het punt van kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Dit vertaalt zich echter onvoldoende in het aantal toestromende studenten.
Mogelijk is bij toekomstige studenten te weinig bekend wat Wageningen allemaal te bieden heeft. De investering van de Raad van Bestuur in wervingsacties brengt daar wellicht verandering in. Niettemin wil ik wat dit betreft de ontwikkelingen nauwlettend volgen.
Gelet op de gewenste hoge kwaliteit hecht ik zeer aan een internationaal georiënteerde en geïntegreerde benadering van onderwijs en onderzoek. Daarbij dienen vraagstukken zowel vanuit de bèta als vanuit de gamma wetenschappen te worden bestudeerd. Op die manier kunnen studenten leren er vanuit meerdere optieken een evenwichtige visie op te ontwikkelen. Van belang is tevens een gerichtheid op het ontwerpen van oplossingen en vernieuwingen. Met het oog hierop is het onderwijs van Wageningen Universiteit gericht op het opleiden van probleemoplossers, die niet alleen technisch onderlegd zijn maar ook voldoende inzicht hebben in maatschappelijke, ethische en economische context van de desbetreffende onderwerpen.
In de in het Instellingsplan ontvouwde aanpak komen de hiervoor genoemde aspecten naar mijn mening voldoende tot hun recht. In het algemeen onderschrijf ik de in het Instellingsplan gekozen doelen en beleidslijnen. Ook kan ik mij vinden in de vier gekozen kernthema's als duurzame agrarische produktieketens; agro technologie, voeding en gezondheid; natuurontwikkeling en het beheer van natuurlijke hulpbronnen en gebruik van de multifunctionele groene en blauwe ruimte.
Verheugend is, dat Wageningen Universiteit de kritische reflectie op de landbouw- en milieuwetenschappen wil bevorderen. Op deze manier wordt bijgedragen aan een voortdurend maatschappelijk debat over cruciale onderwerpen, die verband houden met de beleidsterreinen van mijn departement, zoals bij voorbeeld voedselveiligheid en biotechnologie.
Wageningen Universiteit wil nauw blijven samenwerken en op belangrijke aandachtsgebieden strategische allianties aangaan met andere universiteiten, zoals UU, KUN, UM, met instituten van onderzoeksorganisaties, waaronder DLO, TNO, RIVM en NIZO. Tevens zal zij bijdragen aan de verdere ontplooiing van het binnen haar muren gevestigde Technologisch Top Instituut Voedselwetenschappen en de relaties met kennisintensieve bedrijven versterken.
Het universitair onderzoek vindt binnen Wageningen Universiteit alleen plaats via erkende onderzoekscholen ter waarborging van de kwaliteit en de samenhang van het onderzoek in breder verband. Blijkens visitatierapporten wordt dit onderzoek over het algemeen goed gewaardeerd.
Centraal staat het College van Bestuur, eindverantwoordelijk voor de universitaire functies binnen Wageningen UR en eindverantwoordelijk (naar de Raad van Toezicht) voor het totale beleid van de instelling. Uitgangspunt hierbij is dat het bestuur en beheer decentraal wordt uitgevoerd tenzij centrale uitvoering aantoonbare voordelen heeft.
Verantwoordelijkheid voor de universitaire functie betekent dat het College van Bestuur onder meer bepaalt hoeveel en welke leerstoelen voor de Universiteit noodzakelijk zijn.
Hiermee worden tevens op hoofdlijnen de strategische functies voor Wageningen Universiteit bepaald op het gebied van onderwijsontwikkeling, onderwijsaanbod en onderzoeksstrategie.
Decentraal vormen de leerstoel groepen de wettelijke basiseenheden van de universiteit. Bij Wageningen Universiteit zijn de leerstoel groepen qua omvang klein en niet geschikt om ook voor de bedrijfsvoering als eenheden op te treden. De leerstoel groepen worden daarom ondergebracht in 5 departementen te weten:
– Departement Dierwetenschappen
– Departement Omgevingswetenschappen
– Departement Plantenwetenschappen
– Departement Agrotechnologie en voedingswetenschappen
– Departement Maatschappijwetenschappen.
5. De verzelfstandiging van het IAC en het ILRI
Het Internationaal Agrarisch Centrum (IAC) en het International Institute for Land Reclamation and Improvement (ILRI) zijn zelfstandige stichtingen die onder LNV ressorteren. De stichtingen hebben geen eigen personeel en vermogen. Het personeel is in dienst van LNV en de door het IAC en ILRI gebruikte onroerende zaken zijn in eigendom van de Staat.
Het IAC en ILRI worden verzelfstandigd; de instituten zullen worden geïntegreerd in Wageningen UR. Daarbij is het essentieel dat de kernfuncties van het IAC en ILRI, te weten internationaal «midcareer» onderwijs, consultancy, kennis en informatiemanagement behouden blijven. Behoud van voldoende kritische massa en de internationale naamsbekendheid van het IAC en ILRI, gelden als randvoorwaarden voor de inpassing van het IAC en ILRI in Wageningen UR. Verwachting is dat het ILRI een eigenstandige positie binnen het DLO instituut Alterra zal krijgen. Voor het IAC wordt nog naar een passend organisatorisch kader binnen Wageningen UR gezocht; gewerkt wordt aan een eigenstandige positie binnen de holding DLO. Het streven is om dit traject van verzelfstandiging en integratie voor 1 januari 2001 af te ronden.
6. Het interne proces van Wageningen UR vorming
Zoals eerder reeds is aangegeven is Wageningen UR een samenwerkingsverband tussen Wageningen Universiteit, Stichting DLO en daarin op te nemen relevante delen van het Praktijkonderzoek en een aantal kleinere organisaties. Het doel van deze samenwerking is een geïntegreerde aanpak van complexe problemen in agro-industriële ketens en in de groene ruimte. De daarvoor beschikbare middelen dienen zo effectief en efficiënt mogelijk te worden ingezet. Omdat Wageningen Universiteit binnen het Wageningen UR-verband haar universitaire status naar mijn mening moet behouden is een juridische fusie niet aan de orde.
De Raad van Bestuur richt zich derhalve op een organisatorische integratie en staat daarbij een pragmatische aanpak voor. Om dit proces op gang te brengen heeft zij het begrip «kenniseenheid» geïntroduceerd als hulpmiddel voor de inhoudelijke discussies en de organisatorische en bestuurlijke vormgeving van Wageningen UR.
In het vormingsproces van Wageningen UR moet een aantal trajecten tegelijkertijd en goed op elkaar afgestemd worden doorlopen. Het gaat dan om de vorming van grote, bedrijfseconomisch gezonde departementen en instituten bij Wageningen Universiteit, Stichting DLO en het Praktijkonderzoek alsmede om de integratie daarvan in kennis eenheden. Verder staat Wageningen UR voor de opgave om een nieuw Bestuurscentrum en een Facilitair Bedrijf te stichten.
Daarnaast vraagt de aansluiting van (onderdelen van) andere relevante organisaties bij Wageningen UR, zoals de integratie van IAC en ILRI en het aangaan van allianties met diverse universiteiten, HAO, TNO en andere (inter)nationale onderzoeken onderwijsorganisaties veel aandacht.
Het mag uit deze rapportage duidelijk zijn geworden dat de vele besluiten die de afgelopen jaren door de Tweede Kamer zijn genomen in het kader van de herstructurering van de agro kennisinfrastructuur vruchten beginnen af te werpen. Ik heb waardering voor al diegene die de afgelopen jaren de door de heer Peper geschetste contouren van Wageningen UR nader invulling hebben gegeven.
Ik ben ervan overtuigd dat de Nederlandse landbouw zijn sterke positie op de markt en als mede drager van het landelijk gebied kan blijven behouden door zich toe te leggen op kwalitatief hoogwaardige produkten. Dit vereist een adequate en kwalitatief hoogwaardige kennisinfrastructuur waarvan Wageningen UR een belangrijk onderdeel van is. Ik zie Wageningen UR als een prominente speler in de internationale gemeenschap; ik verwacht van hen een deskundige inbreng in maatschappelijke debatten en een kritische reflectie op maatschappelijke ontwikkelingen. We hebben mensen nodig die de problemen van de toekomst kunnen aanpakken vanuit een breed gezichtspunt, interdisciplinair en met gevoel voor de diverse waarden die bij de agrosector in het geding zijn. Wageningen UR dient ingenieurs en wetenschappelijke onderzoekers op te leiden én voor te bereiden op hun toekomstige rol.
Zoals altijd is de praktijk weerbarstiger dan de theorie, maar ik durf te stellen dat de met deze besluiten beoogde veranderingsprocessen volop in gang zijn gezet en gestaag vorderen. We zijn er nog niet, maar het schip ligt goed op koers.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26446-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.