nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (art. 25a, vierde lid,
onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Op 15 december 1997 is de Richtlijn
97/74/EG betreffende de uitbreiding tot het Verenigd Koninkrijk van Richtlijn
94/45/EG inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een
procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter
informatie en raadpleging van werknemers (Pb EG 1998 L10) vastgesteld.
Als gevolg van deze uitbreiding dient de beperking, die in artikel 1,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de Europese ondernemingsraden (Wet-EOR)
met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk is gemaakt, te vervallen (zie artikel
I, onderdeel A). Aangezien dit een wijziging betreft in het definitie-artikel,
moet vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet het VK mede in beschouwing
worden genomen overal daar, waar in de Wet-EOR het begrip lidstaat wordt gebruikt.
Artikel 3 van de wijzigingsrichtlijn schrijft voor, dat de richtlijn niet
geldt voor die ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie, die
uitsluitend vanwege het van toepassing worden op het VK onder de richtlijn
gaan vallen en die op de datum, waarop de wijzigingsrichtlijn wordt geïmplementeerd,
partij zijn bij zgn. pre-akkoorden. Als de informatie en raadpleging van alle
werknemers (inclusief die binnen het VK) op dat tijdstip reeds is geregeld,
is de richtlijn dus niet van toepassing.
Deze regeling is neergelegd in het nieuwe vierde lid van artikel 24. De
van overeenkomstige toepassing verklaring van de voorgaande leden van dit
artikel brengt met zich, dat de hier bedoelde pre-akkoorden moeten voldoen
aan de in het eerste lid van artikel 24 opgenomen eisen, en dat ook het tweede
lid, dat handelt over eventuele aanpassing van pre-akkoorden vóór
5 februari 2002, van toepassing wordt op de hier bedoelde pre-akkoorden.
Artikel 3 van de wijzigingsrichtlijn heeft slechts betrekking op die gevallen,
waarin ondernemingen of concerns onder de reikwijdte van de richtlijn gaan
vallen uitsluitend vanwege de uitbreiding van de toepasselijkheid van de richtlijn
tot het VK. Uiteraard kunnen er gevallen zijn, waarin een onderneming of concern
thans al onder de richtlijn (en dus onder de implementatiewetgeving) valt.
Voor die gevallen bevat de Wet-EOR enkele bepalingen van «overgangsrecht»
(zie de artikelen 9, derde lid, 11, zesde lid, 16, vierde lid, en 25), die
mede bedoeld zijn ten behoeve van de geleidelijke uitbreiding van de Europese Unie en dus van de werkingssfeer van de richtlijn, en dus
ook toegepast kunnen worden nu het VK tot de richtlijn «toetreedt».
Zo moet een bijzondere onderhandelingsgroep, die op 15 december 1999 nog onderhandelt
met het hoofdbestuur, derhalve krachtens artikel 9, derde lid, van de Wet-EOR
zo nodig qua samenstelling aangepast worden aan de toetreding van het VK (evenals
dat krachtens artikel 16, vierde lid, het geval is m.b.t. een ingestelde Europese
ondernemingsraad).
Met betrekking tot een overeenkomst tussen het hoofdbestuur en een bijzondere
onderhandelingsgroep, die op 15 december 1999 in werking is getreden, is artikel
11, zesde lid, van de Wet- EOR van toepassing; in de termen van dat artikellid
zijn ondernemingen of vestigingen in het VK immers na de inwerkingtreding
van de overeenkomst tot de communautaire onderneming of groep gaan behoren,
zodat ook vertegenwoordigers uit het VK een plaats moeten krijgen bij de afgesproken
procedure van informatie en raadpleging.
Deze wet treedt in werking op 15 december 1999; dat is de datum waarop
de wijzigingsrichtlijn in de lidstaten moet zijn geïmplementeerd. Naar
verwachting zullen alle EU-lidstaten deze inwerkingtredingsdatum aanhouden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
K. G. de Vries