26 442
Veteranenziekte

28 499
Evaluatie Regeling legionellapreventie en Waterleidingsbesluit

nr. 17
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 maart 2003

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 20 februari 2003 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 augustus 2001 over de reactie op de brief van de gemeente Rotterdam over de legionellapreventie (548) (VROM-01-778);

– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 september 2001 met het rapport implementatie regeling legionellapreventie (VROM-01-843);

– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 oktober 2001 inzake de reactie op de brief van VNO-NCW over legionellapreventie (VROM-01-1020);

– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 oktober 2001 inzake de collectieve installaties en de verwachte kosten van de legionellapreventie (VROM-01-1025);

– de brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 augustus 2002 met voorhangen ontwerpbesluit tot wijziging van het Waterleidingbesluit i.v.m. de preventie van legionella in leidingwater (VROM-02-0781);

– de brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 augustus 2002 met aanbieding rapport: «Evaluatie Regeling legionellapreventie en Waterleidingbesluit» (28 499, nr. 1);

– de brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 februari 2003 over aanpassing ontwerpbesluit tot wijziging van het Waterleidingbesluit i.v.m. legionellapreventie in leidingwater, n.a.v. commentaar (26 442, nr. 16).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Van Lith (CDA) is van mening dat de grootschalige legionellabesmetting in Bovenkarspel in 1999 het belang van preventie onderstreept. In het kader van de legionellapreventie moet wel een balans worden gevonden tussen de bescherming van de volksgezondheid en de belasting van burgers en bedrijven met regelgeving.

Het is zorgelijk dat burgers, bedrijven en instellingen zich blijkens de evaluatie van bestaande regelgeving onvoldoende bewust zijn van de risico's van een legionellabesmetting. Hoewel het de taak van de overheid is om heldere regels op te stellen en te handhaven teneinde legionellabesmetting te voorkomen, moeten ook eigenaren hun verantwoordelijkheid nemen om de risico's te beperken. Dit voorzorgsprincipe moet niet alleen in het Waterleidingbesluit zijn opgenomen, maar moet ook worden gehandhaafd. Hoe wil de staatssecretaris dit doen?

In de voorliggende wijziging van het Waterleidingbesluit wordt bepaald dat een risicoanalyse moet worden uitgevoerd bij systemen waarbij warm en koud water wordt gemengd tot water met een temperatuur van ongeveer 37°C. Met het oog op de reële besmettingskans kan de uitvoering van een risicoanalyse volgens de heer Van Lith echter worden beperkt tot systemen waarbij verneveling plaatsvindt: de aërosol vormende tappunten. Het door de GGD Rotterdam gedane tekstvoorstel voor de artikelen I en 17i kan daarom wat hem betreft worden overgenomen. Hoeveel risicoanalyses zijn er de laatste jaren uitgevoerd en hoeveel van deze analyses zijn gebaseerd op feitelijke risico's?

Hij is van mening dat het niet altijd noodzakelijk is om een risicoanalyse uit te voeren, aangezien vaak kan worden volstaan met een eenvoudig, praktisch en toepasbaar beheersplan. Legionellapreventie staat voorop, maar de kosten moeten wel in relatie staan tot de aanwezige risico's. Bij sportaccommodaties zou bijvoorbeeld kunnen worden volstaan met het maandelijks nemen van watermonsters. Hij stelt daarom voor bij artikel 17j, lid 1, uit te gaan van de LCI-lijst, waarbij laagrisicogroepen vrijgesteld worden van risicoanalyses. Door in artikel 17k de link met risicoanalyse los te laten en de leden 3a, 5b t/m d en 5f geheel en lid 5e gedeeltelijk te schrappen, wordt het beheersplan beter uitvoerbaar.

Hij vraagt zich af waarom de laagrisicocategorie, afgezien van enkele uitzonderingen, aan dezelfde eisen moet voldoen als de groepen met een hoger risico. De kans op legionellabesmetting is bij de laagrisicogroepen tenslotte zeer gering. Bovendien zal de financiering van de preventiemaatregelen in deze groep, bijvoorbeeld in het geval van sportverenigingen, vaak grote problemen opleveren.

Sinds 1 juli 2002 is de lijst met verdachte accommodaties in Europa niet meer te vinden op de website van het ministerie van VWS, maar alleen nog op de website van de Europese werkgroep legionella-infecties. Burgers hebben recht op adequate informatie over de risico's waaraan zij mogelijk worden blootgesteld. Specifieke informatie kan toegankelijk worden gemaakt via een website, maar dat maakt algemene voorlichting, bijvoorbeeld door middel van televisiespotjes, niet overbodig. Worden burgers voldoende geïnformeerd? Zijn andere Europese lidstaten in staat snel te reageren op meldingen van terugkerende toeristen?

De heer Van Lith vindt dat de regels in het nieuwe Waterleidingbesluit verder moeten worden aangescherpt omdat zij nog onvoldoende zijn toegespitst op de werkelijke problematiek. Bovendien zijn de regels op een aantal punten moeilijk uitvoerbaar. Hij vraagt de staatssecretaris de Kamer de integrale tekst van het voorliggende ontwerp-Waterleidingbesluit te sturen.

Mevrouw Van Heteren (PvdA) vraagt zich af of de maatregelen uit het ontwerpbesluit wel in verhouding staan tot het risico dat ermee bestreden wordt. Welk accent legt de staatssecretaris in dit kader? Hoewel er enige risicodifferentiatie is aangebracht in het ontwerpbesluit, twijfelt zij eraan of dit in voldoende mate is gebeurd. Zij hecht eraan dat de risico-ordening in één keer goed wordt vastgelegd. Goedwillende gemeenten hebben immers de veel strengere Tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater uitgevoerd en hebben daardoor op grond van de nieuwe risico-inschattingen onnodig hoge kosten gemaakt. Worden deze gemeenten hiervoor gecompenseerd? Wat gaat de staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat partijen die niet zo doordrongen zijn van de ernst van de situatie, zich aan de regels houden?

In de praktijk heeft men geen enkel probleem met de voorgestelde maatregelen voor de midden- en hoogrisicogroepen. Men vraagt zich echter af of de maatregelen effectief zijn in het geval van de laagrisicocategorie, die tien jaar de tijd heeft gekregen voor het uitvoeren van een risicoanalyse en het opstellen van een beheersplan. Het is de vraag of het geld dat hiermee gemoeid gaat niet elders effectiever kan worden ingezet. Mogelijk moet het voorzorgsbeginsel in dit geval worden ingeruild voor het beginsel van de gerichte risicobenadering. De Nederlandse GGD's en de gemeenten hebben daarom voorgesteld om de laagrisicocategorie uit te zonderen van het ontwerpbesluit.

De staatssecretaris heeft in reactie op dit voorstel gezegd dat de uitvoer van deze maatregelen gelijk op loopt met de reguliere vervanging en renovatie van installaties. Zij stelt hierover de volgende vragen: Hoeveel installaties betreft het? Bij hoeveel installaties kunnen de gevraagde aanpassingen tijdens regulier onderhoud en geplande vervanging worden aangebracht? Wat is het verschil tussen normale renovatie en renovatie die de installatie «legionellaproof» moet maken? Wat gebeurt er met installaties die niet gerenoveerd worden? Hoe houdt de staatssecretaris dit in de gaten? Wat is het kostenplaatje?

Vanuit de gezondheidszorg is een aantal alternatieve maatregelen aangereikt waarmee legionella met evenveel succes kan worden bestreden. Men denkt hierbij bijvoorbeeld aan het beter opleiden van huisartsen en het vroeger stellen van een diagnose. In hoeverre worden deze alternatieve maatregelen getroffen?

Het is mevrouw Van Heteren opgevallen dat de cijfers over legionelladoden in Nederland nogal uiteenlopen. Hoeveel mensen sterven er in Nederland aan legionellabesmetting? Is bekend hoeveel van deze sterfgevallen zijn toe te schrijven aan Nederlandse collectieve waterinstallaties en hoeveel besmettingen tijdens buitenlandse reizen worden opgelopen?

Tot slot vraagt zij de staatssecretaris naar vergelijkbare regelgeving in andere landen. Is Nederland relatief streng of juist niet?

De heer De Krom (VVD) vindt het volkomen terecht dat de regering zoveel aandacht aan legionellapreventie besteedt aangezien het belang van de volksgezondheid voorop staat. Hij betuigt zijn instemming met de belangrijke wijzigingen die ten opzichte van de Tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater in dit ontwerpbesluit zijn aangebracht. Niettemin hebben veel organisaties commentaar geleverd op de voorliggende AMvB. Gezondheidsexperts twijfelen aan de effectiviteit van het besluit. Wat is de verwachte winst voor de volksgezondheid?

Hij merkt op dat belangrijke bronnen voor legionellabesmetting, zoals whirlpools, onder andere regelgeving vallen. Hoe is de aansluiting van deze regelgeving op het Waterleidingbesluit geregeld?

Om de risico's van legionellabesmetting inzichtelijker te maken zou een vergelijking gemaakt moeten worden met andere gezondheidsrisico's en infectieziekten. In het actieprogramma Gezondheid en milieu wordt elk onderwerp beoordeeld op de ernst en mate van de gezondheidsschade, de omvang en de waardering van het risico, de mogelijkheden voor interventie en negatieve en positieve invloeden op andere beleidsterreinen. Is de staatssecretaris bereid om zo'n vergelijking te maken? Dergelijke informatie stelt burgers in staat om de risico's beter te begrijpen en te beoordelen of zij waar krijgen voor hun belastinggeld.

Het ministerie en betrokken organisaties en instellingen, zoals gemeenten en zorginstellingen, schatten de kosten voor preventie nogal verschillend in. Aangezien de betrokken organisaties het benodigde geld zelf moeten ophoesten, vreest hij dat de maatregel vergaande financiële consequenties zal hebben. Implementatie van de maatregel kan echter ook andere vervelende gevolgen hebben. De heer De Krom heeft gehoord van een verzorgingstehuis waar ouderen twee weken niet konden douchen als gevolg van de benodigde aanpassingen. Hoe kan worden voorkomen dat de gevolgen van de regeling disproportioneel zijn? Is de staatssecretaris voornemens de Kamer periodiek in te lichten over de handhaving, bijvoorbeeld via het jaarlijkse handhavingsoverleg?

Ondanks alle bezwaren en onduidelijkheden lijkt het de heer De Krom niet verstandig om de AMvB op te schorten. Veel organisaties hebben al investeringen gedaan. Bovendien is het een goede zaak om de meest gevaarlijke watersystemen in de hoog- en eventueel middenrisicogroepen preventief aan te pakken. Is de staatssecretaris bereid om, gelet op alle onduidelijkheden, alsnog met experts en vertegenwoordigers van de doelgroepen te overleggen over vergroting van de effectiviteit van het beleid? Hieronder vallen ook de systematiek, de gezondheidseffecten, de kosten en de handhavingsaspecten van de maatregel.

Is de staatssecretaris bereid de Kamer in te lichten over de mogelijkheden van een snelle diagnose en behandeling als medisch vangnet? Dit aspect blijft onderbelicht in de stukken, terwijl uit onderzoek blijkt dat daarin veel kan worden verbeterd.

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris is het met de leden eens dat de uitvoer van preventiemaatregelen in relatie gezien moet worden tot de maatschappelijke kosten die dat met zich meebrengt. Een kenmerk van het voorzorgsprincipe is echter dat er maar weinig bekend is over de effectiviteit van de preventiemaatregelen. Daardoor kan hij ook niet veel zeggen over de hoeveelheid doden en de winst die preventie oplevert voor de volksgezondheid.

Hij is een groot voorstander van een debat over milieu- en gezondheidsrisico's. De investeringen die worden gedaan in risicovermijding zijn mogelijk onevenredig veel groter dan de risico's die burgers lopen. Op verzoek van de bewindsman brengt het RIVM binnenkort een rapport uit over dit onderwerp en hij hoopt dat dit de discussie op gang brengt. Hoewel hij vindt dat de toepassing van deze regeling vanuit het principe van voorzorg verstandig is, betekent dit niet dat voortschrijdend inzicht en nieuwe informatie geen gevolgen voor de regeling kunnen hebben.

Informatieverstrekking rondom het voorzorgsbeginsel en de curatieve kant speelt een heel belangrijke rol. Huisartsen zijn middels een folder uitgebreid geïnformeerd over legionella. Voorts zijn er nieuwe behandelprotocollen voor legionella opgesteld door specialisten. Dit zijn echter geen preventietaken. In mei komt de Gezondheidsraad met een advies over preventie en de curatieve aspecten van legionella. Informatie over verdachte accommodaties in Europa is niet helemaal verdwenen van de website van het ministerie van VWS, want er kan worden doorgeklikt naar de website van de Europese werkgroep voor legionella-infecties.

De staatssecretaris is het met de heer Van Lith eens dat regelgeving zich moet beperken tot verneveling. Andere installaties vallen dan ook niet onder het Waterleidingbesluit. Alles wat met verneveling te maken heeft, zoals douches, is risicovol, zeker wanneer er gewerkt wordt met mengwatersystemen. Het tekstvoorstel dat de GGD Rotterdam heeft gedaan voor het Waterleidingbesluit houdt verband met een technische discussie over de grootte van de deeltjes. Aangezien de benadering van de GGD Rotterdam niet wezenlijk anders is, vraagt de bewindsman zich af of deze beter is. Hij belooft dat hij de Kamer de nieuwe tekst van het Waterleidingbesluit zal sturen om de discussie te vergemakkelijken.

Voor het vorig jaar verschenen evaluatierapport is geïnventariseerd hoeveel organisaties inmiddels een risicoanalyse hebben uitgevoerd. Daarbij bleek dat van de onderzochte groepen 20% een risicoanalyse had uitgevoerd, 4% dit voor een deel had gedaan, 3% een offerte had aangevraagd en 73% nog geen actie had ondernomen. Dat biedt dus mogelijkheden tot verbetering. Per categorie lopen de percentages overigens zeer uiteen en er zijn geen absolute getallen beschikbaar. Op dit moment voldoet 85% van de zorginstellingen, 50% van de hotels en 75% van de zwembaden aan de regeling.

Er is besloten om in minder risicovolle situaties niet meer te vragen dan noodzakelijk is en de aandacht vooral te richten op gevallen waarin het risico gemiddeld of hoog is. Om dat beleid te effectueren moet worden gezorgd voor een stelsel van voorlichting, positieve stimulansen en handhaving van regelgeving. Het aantal risicovolle situaties dat vanuit het voorzorgsbeginsel benaderd moet worden, is buitengewoon beperkt en moet niet verder verkleind worden als men zinvol inhoud wil geven aan dit beginsel.

Deze regeling valt onder het huidige handhavingsbeleid van het ministerie en wordt dus ook daadwerkelijk gehandhaafd. Dit wordt vergemakkelijkt door het huidige beperkte aantal installaties. Daarnaast zijn er nog meer mogelijkheden om de kwaliteit te versterken. Zo wordt op basis van een certificeringssysteem de kwaliteit gewaarborgd van adviseurs die betrokken zijn bij de uitvoering van risicoanalyses en beheersplannen. Het spreekt vanzelf dat de resultaten van het handhavingsbeleid in het reguliere overleg met de Kamer worden doorgenomen.

De staatssecretaris vindt het onverstandig om beheersplan en risicoanalyse los te koppelen, omdat het juist de bedoeling is om een beheersplan op te stellen op basis van een risicoanalyse. Het is buitengewoon kostbaar om iedere keer opnieuw analyses uit te voeren, terwijl misschien door middel van een eenvoudige beheersmaatregel aan de preventie-eis voldaan kan worden. In situaties waarin geen risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd, worden geen aanvullende eisen gesteld.

Het is een weging of van degenen die in de categorie laag risico vallen en waarvoor nu een lange overgangsperiode van tien jaar is ingesteld, gevraagd kan worden maatregelen te treffen ter voorkoming van legionellapreventie. In de meeste gevallen kunnen deze aanpassingen gedurende de overgangsperiode tijdens regulier onderhoud worden aangebracht. Er zijn 80 000 installaties die in de categorie laag risico vallen. Aanpassing zal meestal een paar honderd tot een paar duizend euro kosten. Hij meent dat de kosten opwegen tegen de resultaten, maar is bereid de maatregel te heroverwegen als uit nieuwe gegevens iets anders blijkt. Gezien de aangebrachte beperkingen vindt de bewindsman het te ver gaan om de laagrisicocategorie buiten de preventie te plaatsen. Hij zal de Kamer op de hoogte brengen van de geschatte kosten van legionellapreventie, toegespitst op de verschillende categorieën.

In gevallen waarin een laag risico is geconstateerd zullen de kosten voor aanpassing van een installatie veel beperkter zijn dan in complexe situaties met een hoger risico. Hij vindt het dan ook een goede zaak dat er in de loop van een aantal jaren maatregelen worden genomen om het risico verder te beperken voor de burgers die gebruikmaken van deze voorzieningen. Het spreekt vanzelf dat de maatregelen die naar aanleiding van een risicoanalyse worden genomen, zo eenvoudig mogelijk moeten zijn. Uit onderzoek is overigens gebleken dat 90% van het noodzakelijke onderhoud voortvloeit uit bouwregelgeving en slechts 10% uit legionellapreventie.

In de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België en Zwitserland bestaan regelgeving of richtlijnen voor legionellapreventie. De Britse richtlijn lijkt sterk op het Nederlandse ontwerpbesluit. Er zijn aanwijzingen dat men in Brussel plannen heeft om Europese regelgeving op te stellen over legionellapreventie, maar daarover is op dit moment niets bekend. De Nederlandse regelgeving behoort in ieder geval tot de meer strikte. Gezien de ervaringen van vakantiegangers meent de staatssecretaris dat een Europese richtlijn een positieve ontwikkeling zou zijn.

Whirlpools vallen inderdaad onder een aparte regeling, maar er heeft wel afstemming plaatsgevonden met het voorliggende ontwerpbesluit.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van Lith (CDA) is verheugd dat Kamer en regering met dezelfde uitgangspunten naar één doel streven. Er bestaat echter verschil van mening over de vertaling naar de praktijk, bijvoorbeeld over het beheersplan en de laagrisicogroepen. Hoe wil de staatssecretaris de publiekscampagne inrichten?

Mevrouw Van Heteren (PvdA) memoreert dat het RIVM in een eerder rapport heeft geoordeeld dat het goed zou zijn om in het kader van legionellapreventie gerichter te kijken naar alternatieve preventiestrategiëen.

De heer De Krom (VVD) is het met de staatssecretaris eens dat preventie effectief ter hand moet worden genomen. Hij vraagt zich echter af hoe het voorzorgsbeginsel geïnterpreteerd moet worden. Het draait hierbij om de vraag of het voorzorgsbeginsel absoluut moet worden gezien of moet worden afgezet tegen maatschappelijke kosten en opbrengsten. Hij vindt het daarom spijtig dat de staatssecretaris niet bereid lijkt te zijn tot nader overleg met de experts in het veld. Deze mensen geven tenslotte aan dat zij een betere oplossing hebben dan wordt geboden in het voorliggende ontwerpbesluit. Wil de staatssecretaris tóch overwegen om met hen om de tafel te gaan zitten? Natuurlijk is het niet de bedoeling om helemaal opnieuw te beginnen of vertraging in de uitvoering te veroorzaken, maar zo'n overleg lijkt de heer De Krom geen verspilde moeite.

Hij heeft een idee voor de laagrisicogroepen. Mogelijk kunnen, gelet op de onzekerheid en onduidelijkheid over deze categorie, preventieve maatregelen worden uitgewerkt via convenanten met de betreffende doelgroepen. Hierdoor kan voortschrijdend inzicht worden meegenomen en is er meer ruimte voor maatwerk.

De staatssecretaris begrijpt dat de woordvoerders vooral worstelen met de vraag in hoeverre een bepaald risicoprofiel de inzet van schaarse middelen rechtvaardigt. Helaas kan hij de Kamer geen duidelijke cijfers presenteren over de kosten en baten van preventie in het geval van de laagrisicogroepen, maar hij zal haar een schatting sturen.

Hij zal om de tafel gaan zitten met een aantal belangrijke spelers in het veld om te overleggen over een aantal door de woordvoerders voorgelegde kwesties. De resultaten van dit overleg zal hij aan de Kamer sturen, zodat zij dit bij een eindoordeel over het voorliggende ontwerpbesluit kan betrekken. Hij zal hier vaart achter zetten om te voorkomen dat de inwerkingtreding van het ontwerpbesluit vertraging oploopt.

Naast de formele regelgeving is voorlichting een belangrijk instrument om beleid vorm te geven. Op het terrein van publieksvoorbereiding staat nog een groot aantal activiteiten op stapel. Er zijn folders verspreid en er is een helpdesk om informatie te verstrekken aan derden. Huisartsen zijn bijvoorbeeld via de Inspectie voorgelicht over legionella.

De bewindsman bevestigt dat er alternatieve technieken voor preventie bestaan, maar tekent aan dat daarover nog veel onduidelijkheid bestaat. Thermisch beheer, waarbij warm water boven de 60°C en koud water onder de 25°C wordt gehouden, is een bekende en veel toegepaste strategie bij legionellapreventie. Over de verschillende alternatieven is bij het ministerie echter nog weinig informatie bekend. Daarom heeft de Kiwa onlangs in opdracht van VROM een startnotitie uitgebracht voor het ontwikkelen van een beoordelingssysteem van dergelijke alternatieven op effectiviteit en eventuele neveneffecten. VROM zal de beoordelingsrichtlijn baseren op dat onderzoek. Tot die tijd hangt de beoordeling af van de kwaliteit van toezichthoudende organen en de VROM-inspectie.

Hij zal het voorstel om voor de laagrisicogroepen te werken met convenanten serieus bekijken. Daartoe moet worden vastgesteld of hiervoor een structuur bestaat, omdat er zeer veel koepelorganisaties en eigenaren bij de materie betrokken zijn. Het gaat hem te ver om regelgeving te vervangen door convenanten. Hij zal echter onderzoeken in hoeverre convenanten een rol kunnen spelen. Mogelijk kunnen AMvB's worden ingezet als vangnet.

De voorzitter vat samen dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat hij de Kamer zal informeren over de geschatte kosten die preventie meebrengt voor laagrisicogroepen en over de uitkomsten van het overleg met betrokken partijen in het veld. Voorts heeft de bewindsman beloofd de nieuwe tekst van het Waterleidingbesluit op te sturen. Tot slot heeft hij gezegd dat hij blij is met de discussie naar aanleiding van het rapport van het RIVM over de relatie tussen kosten en gezondheidswinst.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Rouvoet

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Van der Leeden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), ondervoorzitter, Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (VVD).

Plv. leden: Dijsselbloem (PvdA), Douma (PvdA), Griffith (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Van den Brand (GroenLinks), Kamp (VVD), Terpstra (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van der Staaij (SGP), Meijer (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vos (GroenLinks), Vietsch (CDA), Van Geel (CDA), Rietkerk (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Cornielje (VVD) en Wolfsen (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), voorzitter, Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), De Grave (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Eurlings (CDA), Wilders (VVD), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD) en Hermans (LPF).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Van Beek (VVD), Van der Ham (D66), Griffith (VVD), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GroenLinks), Gerkens (SP), Jager (CDA), Terpstra (VVD), Ross-van Dorp (CDA), Van Dam (PvdA), Blok (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GroenLinks) Verburg (CDA), Waalkens (PvdA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Hirsi Ali (VVD) en Kraneveldt (LPF).

Naar boven