nr. 213
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 16 maart 1999
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 18 maart 1999.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 17 april 1999.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 15 december 1998 te Pretoria tot stand gekomen Protocol tot wijziging
van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden
en de regering van de Republiek Zuid-Afrika tot het vermijden van dubbele
belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot
belastingen naar het inkomen, met Protocol, ondertekend te Kaapstad op 15
maart 1971 (Trb. 1999, 27)1.
Een toelichtende nota bij dit protocol treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de
Wet op de Raad van State).
1. Inleiding
Op initiatief van Nederland zijn besprekingen gevoerd met Zuid Afrika
die hebben geleid tot het onderhavige Protocol tot wijziging van de op 15
maart 1971 tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk
der Nederlanden en de Regering van de Republiek van Zuid-Afrika tot het vermijden
van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen (Trb. 1971, 72; hierna aangeduid als «de
Overeenkomst»). Van Nederlandse zijde werd daarbij beoogd te komen tot
een wijziging van de regeling die in de Overeenkomst is overeengekomen inzake
de belastingheffing van interest van vorderingen verzekerd door hypotheek;
dit om de Overeenkomst in lijn te brengen met het ter zake bepaalde in het
Nederlandse standaardverdrag.
De budgettaire gevolgen van het Protocol zullen naar verwachting neutraal
zijn.
2. Koninkrijkspositie
Het Protocol zal evenals de Overeenkomst zelf, voor wat het Koninkrijk
betreft, alleen voor Nederland gelden.
3. Artikelsgewijze toelichting
Hypothecaire interest (artikelen 1 en 2)
Het heffingsrecht inzake interest van vorderingen verzekerd door hypotheek
wordt thans op grond van artikel 6 van de Overeenkomst, waarin de belastingheffing
van inkomsten uit onroerende zaken is geregeld, toegedeeld aan de staat waarin
de onroerende zaak is gelegen die met de desbetreffende hypotheek is bezwaard.
Tijdens de parlementaire behandeling van de wijziging van artikel 49 van de
Wet op de inkomstenbelasting 1964 (vgl. Kamerstukken II 1987/88, 20 223,
nr. 6, blz. 10 en nr. 8, blz. 7), die er toe heeft geleid dat de buitenlandse
belastingplicht met betrekking tot hypothecaire interest is komen te vervallen,
is de samenloop van die wetswijziging en verdragsbepalingen aan de orde geweest,
die er toe zou kunnen leiden dat in geen van beide landen belasting wordt
geheven. Daarbij is aangegeven om welke verdragen het zou kunnen gaan. Teneinde
dit soort problemen in een aantal belastingverdragen van oudere datum te voorkomen,
wordt hierbij in overeenstemming met de opeenvolgende OESO-modelverdragen
en overeenkomstig het Nederlandse verdragsbeleid het heffingsrecht inzake
hypothecaire interest via artikel 1 en artikel 2 van het onderhavige Protocol
toegedeeld aan de woonstaat van de ontvanger van de interest. De behandeling
onder de Overeenkomst van hypotheekrente wordt daardoor gelijk aan die van
overige interest.
Inwerkingtreding (artikel 3)
In artikel 3 van het Protocol is bepaald dat de bepalingen ervan toepassing
vinden op interest die wordt ontvangen op of na de datum waarop het Protocol
in werking is getreden en die toerekenbaar is aan perioden die op of na deze
datum beginnen, alsmede op interest die door een onderneming van een van de
staten, wordt ontvangen, voorzover deze interest is toe te rekenen aan perioden
die beginnen op of na de datum dat het Protocol in werking is getreden, onafhankelijk
van de datum waarop deze interest wordt betaald.
Het Protocol is van toepassing direct na inwerkingtreding ervan en niet
eerst per 1 januari van het jaar volgend op de inwerkingtreding om het aankondigingseffect
zoveel mogelijk te beperken.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen