26 436
Wijziging van de regelingen betreffende de waarborgen rond de vervolging

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 januari 2001

Met verwijzing naar mijn toezegging bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van bovenvermeld wetsvoorstel op 23 januari 2001 naar aanleiding van vragen van de leden van uw Kamer, de heer Rabbae en de heer Van de Camp, bericht ik u als volgt.

De heer Rabbae heeft gevraagd of in de wet of in een richtlijn kan worden opgenomen dat de verdachte die een kennisgeving van niet verdere vervolging ontvangt, wordt meegedeeld dat de belanghebbende binnen drie maanden tegen die beslissing beklag kan doen bij het gerechtshof. Ik onderschrijf de opvatting van de heer Rabbae dat het wenselijk is dat de verdachte bij de ontvangst van de kennisgeving van niet verdere vervolging niet het idee krijgt dat de zaak daarmee definitief voor hem is afgelopen. Het lijkt mij echter niet noodzakelijk om een dergelijke mededelingsplicht in de wet op te nemen. Ik zal daarom aan het College van procureurs-generaal vragen om het desbetreffende formulier dat in de geautomatiseerde bestanden van het openbaar ministerie wordt aangemaakt, in deze zin aan te passen. Dan staat meteen vast dat op de kennisgeving tevens de mogelijkheid van beklag door de belanghebbende is vermeld.

De heer Van de Camp heeft verzocht om na te gaan of het in de praktijk voorkomt dat een slachtoffer door de officier van justitie wordt gehoord voordat deze beslist over het instellen van vervolging. Het huidige slachtofferbeleid houdt in dat de officier van justitie bij de selectie van feiten die in de telastlegging worden opgenomen rekening houdt met de belangen van het slachtoffer. In de regel kan daarbij worden volstaan met de beoordeling van het proces-verbaal waarin de verklaring van het slachtoffer bij de politie is opgenomen. Bij ernstige delicten wordt aan het slachtoffer gevraagd of hij prijsstelt op een gesprek met de officier van justitie. In de gevallen waarin een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld zal de rechter-commissaris de officier van justitie ervan in kennis stellen dat het slachtoffer wordt gehoord, opdat hij daarbij aanwezig kan zijn.

Als het slachtoffer ingaat op de uitnodiging van de officier van justitie voor een gesprek, kan bij die gelegenheid worden toegelicht of en waarom vervolging is ingesteld. In de gevallen waarin het slachtoffer bij de politie of het openbaar ministerie te kennen heeft gegeven op de hoogte te willen blijven van de diverse stappen in de procedure tegen de verdachte, zal hij op de hoogte worden gesteld van een beslissing tot niet vervolging. Daarbij wordt ook meegedeeld dat hij zich over die beslissing op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof kan beklagen. Het lijkt mij niet noodzakelijk en evenmin wenselijk te bevorderen dat wordt voorgeschreven dat de officier van justitie het slachtoffer zelf hoort voordat hij de beslissing neemt om af te zien van vervolging.

Ik hoop u met het voorgaande voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven