26 435
Wijziging van de Wet voorzieningen gehandicapten in verband met de tweede evaluatie van die wet

nr. 29
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 29 juni 2000

Met de brief van 10 maart 2000 (26 435 nr. 27) heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de moties die tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel «Wijziging van de Wet voorzieningen gehandicapten in verband met de tweede evaluatie van deze wet» door u zijn aangenomen.

Met betrekking tot de motie van het lid Lambrechts c.s. over de nadere omschrijving van de zorgplicht is aangegeven dat u hierover nader geïnformeerd zou worden. Met deze brief wil ik deze toezegging van mijn ambtsvoorganger gestand doen.

Tijdens het Algemeen Overleg dat ik op 12 april met u heb gevoerd naar aanleiding van bovengenoemde brief heb ik u verder toegezegd dat ik na zal gaan op welke wijze klachten centraal kunnen worden gebundeld en geanalyseerd. Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om u ook op dit punt nader te informeren.

1. Nadere omschrijving zorgplicht (motie van het lid Lambrechts c.s.)

Tijdens de plenaire Kamerbehandeling van de wetswijziging Wvg op 7 oktober 1999 is de motie van het lid Lambrechts (D66) c.s.aanvaard, die luidt:

Overwegende, dat gemeenten op geheel verschillende wijze invulling geven aan het begrip zorgplicht in het kader van de Wvg;

van mening, dat een nadere omschrijving van die zorgplicht noodzakelijk is, opdat daardoor meer duidelijkheid ontstaat over het daarmee samenhangende voorzieningenpakket;

verzoekt de regering na te gaan op welke wijze het begrip zorgplicht nader te omschrijven is en daarover de Kamer te berichten.

In het kader van de uitvoering van deze motie heb ik twee trajecten in gang gezet:

A) er is beperkt jurisprudentie-onderzoek verricht naar het begrip zorgplicht in de Wvg, naast het reeds in gang gezette brede jurisprudentie-onderzoek in het kader van de derde evaluatie van de Wvg;

B) er heeft overleg over het onderwerp plaatsgevonden met cliëntenorganisaties.

A. Jurisprudentie-onderzoek

a. Beperkt jurisprudentie-onderzoek naar zorgplicht

Naar aanleiding van het aanvaarden van de motie Lambrechts c.s. in de Tweede Kamer zijn de afgelopen maanden ongeveer 200 gepubliceerde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep geïnventariseerd en bestudeerd die verband houden met de Wvg uit de periode 1995 tot en met 1999. Centraal in dit jurisprudentie-onderzoek staat de vraag of de jurisprudentie aanleiding geeft om het begrip zorgplicht nader te definiëren in de wet. Dit onderzoek is beperkter van opzet dan het jurisprudentie-onderzoek dat in het kader van de derde evaluatie Wvg wordt verricht (zie hieronder). Dit laatste onderzoek zal eind 2000 zijn afgerond.

Op grond van het eerstgenoemde jurisprudentie-onderzoek constateert de CRvB geen leemten in de Wvg die een nadere definiëring van het begrip zorgplicht noodzakelijk maken. Bij de beoordeling van gemeentelijke besluiten toetst de rechter aan de gemeentelijke verordening en de Wvg. Uit het onderzoek blijkt dat de rechter de zorgplicht nader invult en met de Wvg uit de voeten kan. De rechter accepteert dat de open normen uit de Wvg beleidsvrijheid geven aan gemeenten. Ook kan geconcludeerd worden dat de Centrale Raad van Beroep, als enige instantie waar in hoger beroep kan worden gegaan, eenduidig is in zijn uitspraken. De CRvB heeft hiermee een belangrijke bijdrage geleverd aan de nadere invulling van de zorgplicht in de Wvg. Voor de hoofdlijnen van deze uitspraken met toelichting verwijzen wij naar bijlage 11.

Gesteld kan dus worden dat dit onderzoek geen aanleiding geeft aan te nemen dat er sprake is van een leemte in de wet, dan wel een onaanvaardbare oprekking of inperking van de zorgplicht.

b. Jurisprudentie-onderzoek in het kader van de derde evaluatie

In het kader van de derde evaluatie Wvg vindt er eveneens jurisprudentie-onderzoek plaats. De resultaten hiervan komen, zoals aangegeven, eind van het jaar beschikbaar en zullen in het eerste kwartaal van 2001 aan de Kamer worden aangeboden. Bestond dit onderzoek in de eerste en tweede evaluatie vooral uit een inventarisatie van de hoger-beroepszaken, in de derde meting is extra aandacht besteed aan de inhoud van de jurisprudentie. In dit kader zullen de volgende materiële onderzoeksvragen beantwoord worden:

• Hoe vult de rechter de reikwijdte van de zorgplicht van de gemeenten in?

• Hoe worden termen als: adequate voorziening, leven van alledag en dergelijke door de rechter uitgelegd?

• Wat zijn de door de rechter gehanteerde uitgangspunten voor de onderzoeksplicht van gemeenten en de aandraagplicht van gegevens door betrokkenen?

• Hoe verhouden de uitgangspunten in de wetsgeschiedenis zich tot de uitkomst van procedures?

• Leent de Wvg zich voor decentrale regelgeving gezien de inhoud van de bestaande jurisprudentie?

De resultaten van dit onderzoek moeten een indruk geven hoe de rechterlijke uitspraken zich verhouden tot de uitgangspunten van de Wvg.

B. Overleg met cliëntenorganisaties

Daarnaast is een aantal malen overleg geweest met vertegenwoordigers van de Gehandicaptenraad en het Coördinatieoverleg van Samenwerkende Ouderenbonden (CSO) over mogelijke knelpunten, die het gevolg zouden kunnen zijn van de formulering van de zorgplicht in de Wvg.

Door deze organisaties zijn – ook los van de zorgplicht – verschillende knelpunten genoemd die de leden uit de achterbannen ervaren met de uitvoering van de Wvg. Daarbij werd onder meer aandacht gevraagd voor familieleden die niet met het collectief vervoer meemogen, de regeling eigen bijdrage en financiële tegemoetkomingen, de hoogte van de verhuis- en herinrichtings-kostenvergoeding, het begrip «leven van alledag» en het begrip «sportrolstoel». Voor een volledig overzicht van de door de cliëntenorganisaties geïnventariseerde aandachtspunten verwijs ik naar bijlage 2.

Ik zal er zorg voor dragen dat de geïnventariseerde knelpunten betrokken worden bij de derde evaluatie van de Wvg. Op die manier kan een verband gelegd worden met de verschillende deelonderzoeken die in dat kader zijn verricht, zoals:

• het grootschalig en kleinschalig cliëntenonderzoek (deze onderzoeken geven inzicht in ervaringen van Wvg-cliënten),

• het uitvoeringsonderzoek (centraal staat daarin de vraag op welke wijze het beleid en de uitvoering van de Wvg in gemeenten zijn vormgegeven),

• het onderzoek naar het persoonsgebonden budget in de Wvg,

• het verordeningenonderzoek (dit onderzoek geeft het geformaliseerde gemeentelijke voorzieningenbeleid aan; tevens zal dit onderzoek inzicht geven in de eigenbijdrage-regelingen, of er met inkomenstoetsen gewerkt wordt en of financiële tegemoetkomingsregelingen afgestemd zijn op het inkomen),

• het brede jurisprudentie-onderzoek (zie hierboven).

Op deze wijze ontstaat een volledig beeld van de Wvg en kan een integrale afweging gemaakt worden of de Wvg op bepaalde punten aanpassing behoeft of dat op andere wijze verbeteringen kunnen plaatsvinden (bijvoorbeeld afspraken met gemeenten).

2. Landelijk klachtenmeldpunt (motie van het lid Weekers c.s.)

Tijdens het Algemeen Overleg van 12 april jl. heb ik naar aanleiding van de discussie over een landelijk klachtenmeldpunt aangegeven dat ik het een goed idee vind om klachten te bundelen en te analyseren. In overleg met de Gehandicaptenraad is bezien hoe georganiseerd kan worden dat klachten worden gebundeld. Gelet op de contacten die de Gehandicaptenraad heeft met lokale platforms en lidorganisaties ligt het voor de hand om dit netwerk hiervoor te benutten. Bovendien inventariseert de Gehandicaptenraad – veelal op ad hoc basis – al regelmatig klachten over (onderdelen van) de Wvg.

De gehandicaptenraad heeft aangegeven te willen zorgdragen voor een structurele bundeling en analyse van klachten. Daarvoor dient zij over een goed geautomatiseerd systeem te beschikken, dat tevens bij de lokale platforms en lidorganisaties moet worden geïnstalleerd. Op deze wijze worden ook lokale platforms beter in staat gesteld klachten op een systematische wijze te inventariseren. Dit werkt derhalve positief door naar de cliëntenparticipatie op lokaal niveau.

Ik ben bereid dit systeem te faciliteren en stel hiervoor 200 000 gulden ter beschikking. De Gehandicaptenraad brengt hiervoor jaarlijks gedurende vier jaar een rapportage uit met een analyse van de binnengekomen klachten. Eind dit jaar kan de eerste rapportage worden verwacht. Uiteraard zal de daaruit gegenereerde informatie worden betrokken bij de derde evaluatie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven