26 429
Topsportbeleid

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 september 2000

De vaste commissie voor Financiën1 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 7 september 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, staatssecretaris Bos van Financiën en staatssecretaris Hoogervorst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:

stipendiumregeling A-topsporters (26 429, nr. 9);

fiscale behandeling van sportorganisaties (26 800-IXB, nr. 31).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Reitsma (CDA) complimenteerde de regering met de brieven van 16 en 31 mei jl. en vroeg wanneer de notitie inzake fiscus en vrijwilligerswerk de Kamer zal bereiken.

Hij steunde de vermelde maatregelen, omdat deze positief uitwerken voor de vrijwilligers en de sport en wilde niet nalaten op te merken dat het merendeel van de maatregelen voortkomt uit acties van de Tweede Kamer. Het was hem duidelijk dat niet alles op korte termijn gerealiseerd kan worden, maar hij zou wel graag zien dat iets meer voortvarendheid wordt betracht.

Op prijs stelde hij het dat regelmatig overleg wordt gevoerd met de sportorganisaties. Met wat zij zelf kunnen regelen moet de politiek zich niet bemoeien, maar als zaken vastlopen, is het zinvol te bezien of de politiek kan helpen om de gang er weer in te krijgen.

Hij pleitte ervoor de belastingvrije onkostenvergoeding voor vrijwilligers niet alleen op te trekken met het inflatiepercentage, maar substantieel te verhogen, waarbij hij dacht aan een verdubbeling. Dit is nodig om in alle organisaties de nodige vrijwilligers te krijgen.

Een groot knelpunt ontstaat voor de vrijwilligers in sportorganisaties door het feit dat de autobrandstofprijzen geweldig stijgen en de vergoeding onveranderd blijft. Destijds is gekozen voor een vergoeding van 60 cent per kilometer en het bevriezen ervan op dat peil, maar dit sluit volstrekt niet meer aan bij de ontwikkeling van de autokosten. De heer Reitsma verzocht de regering dat systeem op heel korte termijn te doorbreken.

Volgend jaar is het internationale jaar van de vrijwilliger. Het leek hem een goed idee in dat kader een heffingskorting voor vrijwilligers te introduceren. Wat is het oordeel van de regering daarover?

Wat de fondswervingsvrijstelling betreft riep hij de regering op te bezien of het bedrag van f 13 000 nog wel aansluit bij de praktijk. Naar zijn mening zou het bedrag verhoogd moeten worden, ook al omdat het gaat om organisaties zonder winstoogmerk.

Het overleg tussen de sportkoepel en de horecasector over een verruiming van de kantinevrijstelling verloopt moeizaam. Gezien het vooruitzicht dat partijen er niet uitkomen, riep de heer Reitsma de regering op in die zin in te grijpen dat een verruiming tot stand komt en desnoods samen met de VNG een bestuursreglement op te stellen waarin de randvoorwaarden worden geformuleerd.

Diverse malen is vanuit de Kamer voorgesteld om bepaalde onderdelen van vooral recreatieve voorzieningen onder het lage BTW-tarief te laten vallen. Hij wees op het merkwaardige verschil dat zwembaden onder het lage BTW-tarief vallen en schaatsbanen onder het hoge. Bij het voeren van een adequaat beleid, gericht op actieve sportbeoefening, dient als leidend motief te gelden dat het lage BTW-tarief wordt geheven. Hij zou graag zien wat daarvan de financiële complicaties zijn en hoe deze bestreden kunnen worden.

Bij de belastingdienst is sprake van een knelpunt als het gaat om de fiscale behandeling van topsporters. Het blijkt dat regionale inspecties verschillende uitleggen hanteren en dat er onvoldoende kennis bestaat omtrent de beperkte groep van topsporters. Hij verzocht de regering een soort kennisgroep in de belastingdienst te vormen die de inspecties zodanig aanstuurt dat er een eenduidig beleid wordt gevoerd. Voorts vroeg hij de regering te bevorderen dat het beloofde septemberinformatiepakket op korte termijn bij de sportorganisaties terechtkomt.

De heer Reitsma pleitte in het kader van de stipendiumregeling voor het snel tot stand komen van een fictief dienstverband voor topsporters. Hij had begrepen dat hiervoor bij Financiën en VWS geen belemmeringen gelden. Er is behoefte aan, het gaat om een beperkt aantal mensen en er gaat geen precedentwerking van uit.

Uitgegaan wordt van 200 A-topsporters. Hij was voor een flexibele benadering. In het jaar dat er Olympische spelen zijn, gaat het waarschijnlijk om meer dan 200 A-topsporters en in andere jaren om minder. Misschien is het juist te denken aan gemiddeld 200 over een x-aantal jaren.

Voor buitenlandse sporters is in het kader van EK voetbal een wettelijke regeling inzake bronbelasting ingesteld. Dit blijkt knelpunten op te leveren. Verwijzende naar complicaties bij het maken van onderscheid tussen amateursport en beroepssport, bij het controleren van vrijstellingen die in andere landen gelden en bij de premieheffing vroeg hij om een grondige evaluatie van de wettelijke regeling om na te gaan of aanpassingen nodig zijn.

De heer Middel (PvdA) constateerde dat er nog steeds geen sprake is van een wettelijke verankering van de stipendiumregeling voor A-topsporters. Gesteld is dat er een uitkeringsreglement komt via het Fonds voor de topsporter. Kan duidelijk gemaakt worden hoe dit werkt?

De Kamer is akkoord gegaan met een stipendium van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon plus de mogelijkheid van bijverdienen tot 125% van het wettelijk minimumloon. Nu is er sprake van 100%. Waarom is dit veranderd?

Een Nederlandse sporter die in Sydney een olympische medaille wint, wordt twee keer door de belasting gepakt, namelijk in Australië en in Nederland. Hij ging ervan uit dat de aan het winnen van een medaille verbonden geldprijs niet als bijverdienste wordt beschouwd, maar als een welverdiend extraatje. Welk criterium wordt gehanteerd om te bepalen of iets onder bijverdiensten of extraatjes valt?

In de door de Kamer aanvaarde motie-Middel/Rijpstra is gepleit voor het instellen van een soort van overbruggingsfonds, uit te bouwen tot een pensioenfonds, voor topsporters die na het (moeten) beëindigen van hun actieve sportcarrière dreigen in een zwart gat te vallen. Desondanks is op dat vlak niets gebeurd. Navraag heeft geleerd dat hierover overleg is gevoerd tussen VWS en Financiën en dat de stelling wordt gehanteerd dat er in de samenleving andere mogelijkheden zijn om pensioengaten te dichten, zoals het kopen van lijfrentepolissen. Aangezien betrokkenen geen inkomen hebben, leek hem dit geen begaanbare weg en verzocht hij de regering, alsnog in te gaan op hetgeen in bedoelde motie is uitgesproken.

De heer Middel pleitte voor het instellen van één loket ten behoeve van de fiscale behandeling van topsporters, ook in verband met de omvang van het systeem van vergoedingen.

De vorige keer was er, wat de uitvoering van de regeling betreft, sprake van Randstad uitzendbureau. Nu wordt deze zaak overgelaten aan het Fonds voor de topsporter. Wat betekent dit logistiek?

Gesproken werd vorig jaar juni over 300 tot 400 topsporters, terwijl nu gezegd wordt: VWS staat garant voor de stipendia van maximaal 200 topsporters; indien dat aantal wordt overschreden, stelt het NOC*NSF zich garant voor de dan benodigde extra financiële middelen. Lukt het laatste?

De FNV heeft een arbeidsovereenkomst van de topsporters bepleit. Zoiets deed de heer Middel denken aan de staatssporters uit de vroegere DDR en hij was daar niet voor. Een fictieve arbeidsovereenkomst zal wellicht uitkomst bieden, maar dan rijst de vraag hoe het zit met zaken als sociale verzekeringen. Hij was zeker niet voor nog meer bureaucratie, maar vroeg wel aandacht voor dit onderwerp.

Hij had de vorige keer gepleit voor een evaluatie van de stipendiumregeling na twee jaar en wees erop dat daarop nog geen reactie is gekomen.

Al jaren wordt gesteggeld over een goede vrijwilligersregeling. Ongeveer twee jaar geleden is een compromis gesloten. Van veel kanten is destijds gepleit voor optrekking van de belastingvrije onkostenvergoeding tot f 2000, maar dat bleek onhaalbaar. Hij ging ervan uit dat in de komende tijd in breder verband over het vrijwilligersbeleid wordt gesproken en was van plan dit onderdeel daarbij aan de orde te stellen.

Het blijkt dat waarderingsvoorschriften in de loonbelasting zodanig zijn aangepast dat voor de nihilwaardering niet langer vereist is dat bedrijfsfitness plaatsvindt op de plaats waar arbeid wordt verricht. Wat betekent dit precies?

Het gebeurt nogal eens dat spelers van de ene amateursportvereniging overstappen naar een andere, hetgeen te maken zou kunnen hebben met een vorm van onder de tafel betalen. Wat is daarover bekend? Is er niet al jarenlang sprake van het gedogen van «professioneel amateurisme»? Zo ja, is dat gewenst?

De heer Middel wilde graag weten wat verstaan moet worden onder sportservicesbureaus.

Hij wees erop dat de inkomsten uit kantines van groot belang zijn voor sportverenigingen en vroeg naar de stand van zaken met het overleg tussen de sportorganisaties en de horeca.

De heer Rijpstra (VVD) was blij dat de jongste ontwikkelingen laten zien dat het sportgevoel langzaam maar zeker ook bij andere departementen dan dat van VWS begint op te komen.

Hij dankte de regering voor het tot stand brengen van de stipendiumregeling. Zijns inziens bestaat te veel de indruk dat topsporters grootgeldverdieners zijn. Er zijn topsporters die enorme bedragen ontvangen, maar een heel grote groep haalt de top met een minimale financiële ondersteuning of investeert zelf erg veel zonder daarvan iets terug te zien. Zeker in de gehandicaptentopsport is dit het geval. Topsport kan niet meer worden bedreven in de vrije uurtjes. De stipendiumregeling biedt de 200 A-topsporters de mogelijkheid, onder strikte voorwaarden een bepaalde uitkering te krijgen. Hoe moet in dit verband het fictieve dienstverband worden gezien? Kan de regeling daadwerkelijk op 1 januari 2001 worden ingevoerd? Hoe zit het precies met de onkostenregeling?

Het was hem niet duidelijk waarom puur commerciële instellingen als attractieparken vallen onder het lage BTW-tarief. Vallen alleen de toegangsbewijzen onder dit tarief? Zo ja, is het dan niet consequent alleen de toegangsbewijzen voor alle commerciële sportaccommodaties onder dit tarief te laten vallen en alle andere zaken onder het hoge BTW-tarief? Hoe zit het met de toegangsbewijzen voor sportcomplexen waarin niet alleen geschaatst (vallend onder het 17,5%-tarief), maar ook gezwommen (vallend onder het 6%-tarief) kan worden?

De danssport valt in Nederland onder het hoge BTW-tarief, terwijl dat in andere EU-landen niet het geval is. De bij het NOC*NSF aangesloten sportbonden vallen in de regel onder het lage BTW-tarief. De heer Rijpstra pleitte ervoor om dit voor de danssportbond ook te laten gelden en om tot een uniforme regeling te komen.

Hij vroeg of ervan mag worden uitgegaan dat de faciliteiten waarvan de sport gebruik maakt met betrekking tot de BTW en de vennootschapsbelasting gehandhaafd worden en of het op te stellen bestuursreglement inzake horeca-aangelegenheden in de plaats komt van de eenzijdig door Horeca Nederland opgezegde overeenkomst.

Mevrouw Ravestein (D66) vond het verheugend dat grote vorderingen zijn gemaakt op het gebied van het verbeteren van de positie van de sport.

In de brief over de stipendiumregeling wordt vermeld dat interdepartementaal overleg en ervaringen met de tijdelijke regeling tot de conclusie hebben geleid dat een wettelijke verankering niet noodzakelijk is. Kan dit nader onderbouwd worden?

Aan de regeling inzake toekenning of ontneming van de A-status van topsporters is een bezwaar- en beroepsprocedure verbonden. Mag ervan worden uitgegaan dat tijdens zo'n procedure het stipendium gehandhaafd wordt?

Zij was ervoor, het aantal A-topsporters niet te maximeren op 200, maar vast te houden aan het aantal van 300 waarvan sprake is in de topsportnota. Schommelingen per jaar achtte zij onjuist.

Naar haar mening was het overdreven te komen tot één fiscaal aanspreekpunt, gezien het aantal topsporters. Wel vond zij het juist ervoor te zorgen dat de verschillende inspecties een eenduidig beleid voeren.

Voor de regulerende energiebelasting is een bedrag van 30 mln. gereserveerd. Is dit bedrag voldoende en waarop is het gebaseerd?

Ten behoeve van de vrijwilligers wordt een bedrag gereserveerd. Aan welk budget wordt gedacht voor 2001?

Wat de sportservicebureaus betreft geldt als een criterium dat de werkzaamheden van de coach of trainer niet primair gericht mogen zijn op het geven van lessen tegen afzonderlijke vergoedingen. Waarom is niet uitgegaan van het hoofdzakelijkcriterium?

Mevrouw Ravestein wilde graag weten waarop het overleg over de verruiming van de kantinevrijstelling is vastgelopen.

Vermeld is dat de sportaccommodaties niet zonder meer onder het lage BTW-tarief kunnen worden gebracht, omdat de sportsector anders tweemaal compensatie zou ontvangen. Zij begreep dit niet en vroeg om uitleg.

Zij wilde graag weten of het voorlichtingspakket voor de sportsector dat de belastingdienst zou samenstellen al gereed is.

Aan het eind van de brief van 16 mei jl. staat dat in de nabije toekomst op de aangeduide terreinen nadere stappen worden gezet. Waaraan moet daarbij worden gedacht?

Mevrouw Hermann (GroenLinks) stelde dat in dit jaar van de EK voetbal en de Olympische spelen de vorstelijk betaalde professionals en de hooggewaardeerde maar in het geheel niet betaalde amateurs de blikvangers zijn. Via de stipendiumregeling wordt iets gedaan aan de financiële compensatie voor de amateurs, maar veel belangrijker is de uitstralingsfunctie van het zien van sport naar meedoen met sport in de richting van de bevolking. Duidelijk is dat breedtesport gestimuleerd moet worden.

De belastingvrije onkostenvergoeding voor vrijwilligers is geïndexeerd. Mag ervan worden uitgegaan dat ook voor de komende jaren een indexering geldt?

Overwogen wordt, de vrijwilligersorganisaties een budget toe te kennen waaruit bijdragen kunnen worden geleverd om te voorkomen dat vrijwilligers er financieel op achteruitgaan. Is hierover al iets meer te zeggen?

Gezien de in de stukken opgesomde scala van maatregelen leek mevrouw Hermann de vraag gewettigd of de sportservicebureaus niet ook financieel-administratieve ondersteuning ter beschikking zouden moeten stellen aan sportverenigingen. Wat is de mening van de regering hierover?

Zij was teleurgesteld over het mislukken van het overleg over de verruiming van de kantinevrijstelling. Om welke verenigingen en ledenaantallen gaat het? Hoe is het ledenbestand samengesteld? Wie maken vooral gebruik van de kantines? Een en ander zou tot differentiatie en tot modificering van het vastgestelde bedrag kunnen leiden. Kan dit in de onderhandelingen meegenomen worden? Naar haar mening zou de regering hierbij een sturende rol moeten spelen.

Het antwoord van de regering

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport merkte op dat voor het financieel faciliëren van A-topsporters een wettelijke regeling niet nodig is en volstaan kan worden met een uitkeringsreglement. Het is een algemeen principe dat alleen iets bij wet geregeld wordt als het per se moet. Het gaat om een kleine groep sporters en de ervaring met de tijdelijke regeling heeft geleerd dat de sportorganisaties in staat zijn, dit zelf te regelen. Bovendien moet, als het bij wet geregeld zou worden, de huidige uitvoeringsorganisatie verdwijnen ten gunste van een ZBO. Daar blijkt bij de georganiseerde sport geen draagvlak voor te bestaan.

Toen er nog van uitgegaan werd dat een wettelijke regeling tot stand zou moeten worden gebracht, waarbij een structurele financiering op lange termijn beschikbaar zou moeten zijn voor de voeding van die regeling, is gesproken over de mogelijkheid het vermogen van het Fonds voor de topsporter te converteren in een langlopende subsidie. Nu gekozen is voor een andere uitvoeringsorganisatie is dit niet meer aan de orde. Het ministerie van VWS doteert nu jaarlijks 5 mln. voor de uitvoering van de regeling en het Fonds voor de topsporter moet zorgen voor een goede uitvoering. Daarmee kunnen 200 topsporters bediend worden. Het NOC*NSF heeft zich garant gesteld om, als het er meer worden, te zorgen voor de daarbij behorende financiering.

Er is nu sprake van 200 topsporters, terwijl het vorig jaar sprake was van 300. De ervaring met de tijdelijke regeling heeft geleerd dat een groep topsporters over een zodanig inkomen beschikt dat zij niet in aanmerking komt voor de regeling, terwijl die groep groter is dan aanvankelijk werd gedacht. Duidelijk is dat het aantal niet voor altijd vaststaat. Zij kon zich vinden in de gedachte om het gemiddelde te nemen van een periode van vier jaar, ook al omdat verondersteld mag worden dat in een Olympisch jaar een veel groter beroep wordt gedaan op de regeling dan in andere jaren. Het leek haar verstandig de regeling eenmaal in de vier jaar te evalueren.

Er is een verschil tussen de eerder voorgestelde hoogte van het stipendium en wat nu wordt voorgesteld. Het huidige voorstel pakt beter voor de topsporters uit. Oorspronkelijk was er sprake van een stipendium ter hoogte van 70% van het bijstandsniveau van een alleenstaande. Dit wordt 70% van het minimumloon. De bijverdienregeling ging uit van 125% van het bijstandsniveau en dat wordt 100% van het minimumloon, hetgeen vrijwel op hetzelfde neerkomt.

De staatssecretaris had eerder aangegeven dat via de begroting getracht wordt het vrijwilligerswerk een impuls te geven. Het gaat daarbij om ondersteuningsactiviteiten op landelijk niveau, gericht op deskundigheidsbevordering en kadertraining, om te bevorderen dat vrijwilligersorganisaties beter kunnen inspelen op veranderende maatschappelijke omstandigheden. De voorzichtige gedachte die in de brief aan de Kamer is geformuleerd als uitkomst van het debat dat zij met de vorige staatssecretaris van Financiën heeft gehad over het feit dat in fiscale zin geen extra ondersteuning aan vrijwilligers geleverd kon worden, was dat bezien zou worden of dit via de begroting kan lopen. Een groot probleem is dat vrijwilligersorganisaties voor het overgrote deel op lokaal niveau functioneren en er geen subsidierelatie met de rijksoverheid is. Met VNG en IPO is de afspraak gemaakt dat zij de versterking van het vrijwilligerswerk een heel hoge prioriteit geven. Overigens blijkt uit de regeling breedtesportimpuls dat op lokaal niveau de ondersteuning van de sportverenigingen in de sfeer van de kadertraining een heel belangrijk element vormt. In dit kader leveren zowel het rijk als de gemeenten een bijdrage van 50%, in die zin dat het rijk in het begin van de periode van zes jaar waarvoor de regeling geldt wat meer bijdraagt en de gemeentes aan het eind van die periode wat meer bijdragen. Het enthousiasme waarmee in de gemeentes wordt gewerkt aan de uitwerking van deze regeling heeft haar tot de conclusie geleid dat de regeling na ommekomst van de looptijd niet beëindigd hoeft te worden. Zij had gemerkt dat dit model op allerlei andere terreinen als aansprekend voorbeeld wordt beschouwd.

De sportservicebureaus passen heel goed in het kader van de breedtesportimpuls. Zij begeleiden lokale verenigingen en soms ook scholen, niet alleen op administratief gebied, maar ook door het beschikbaar stellen van sporttechnisch kader.

Het Bedrijfschap horeca en catering heeft de overeenkomst met het NOC*NSF inzake de kantinevrijstelling opgezegd per 1 oktober 2000. De staatssecretaris had overleg gevoerd met beide organisaties, gericht op het verlengen van de overeenkomst via het tegemoet komen aan de legitieme wens om paracommercie zoveel mogelijk uit te bannen. De georganiseerde sport bleek er sterk voor te zijn te komen tot goede afspraken, maar de horecasector was niet bereid te komen tot verlenging van de overeenkomst. Het NOC*NSF heeft de eigen achterban duidelijk gemaakt dat het verschijnsel van paracommercie ingedamd moet worden en dat op basis van duidelijke regels gewerkt worden in de sportkantines, waarbij gedacht moet worden aan de openstellingstijden en voor wie wat georganiseerd kan worden. Inmiddels is een modelreglement opgesteld. De staatssecretaris wilde met de VNG en het NOC*NSF bezien op welke wijze een adequate regulering kan plaatsvinden. Zij was bereid nogmaals met de sportkoepel en de horecasector om te tafel te gaan zitten om uit de problemen te komen, maar dacht ook na over hetgeen gedaan moet worden indien blijkt dat men er onderling niet uitkomt.

De staatssecretaris van Financiën merkte op dat onder de nieuwe belastingwetgeving het systeem waaruit blijkt wat een werkgever een werknemer buiten de belasting om mag verstrekken, is aangescherpt. Verder zijn een aantal rechterlijke uitspraken van belang naar aanleiding van vragen als: als eenzelfde vergoeding gegeven wordt aan een groep mensen, terwijl zij niet dezelfde kosten hebben, mag dan hetzelfde bedrag aan elk van die groep worden gegeven? De problemen zijn oplosbaar door die specifieke groep wettelijk aan te wijzen als een groep waarvoor een fictieve dienstbetrekking kan gelden. Wat niet wettelijk hoeft te gebeuren en in de vorm van besluiten geregeld kan worden, is hoe de vaste onkostenvergoeding er precies uitziet, hoe hoog deze is en wat daaronder begrepen geacht wordt te zijn. Het ministerie van Financiën stemt ermee in om via een wetswijziging de betrokken groep aan te wijzen als een groep waarvoor een fictieve dienstbetrekking kan gelden. Indien daarover algehele consensus wordt verkregen, is het mogelijk een en ander in een paar aanhangige wetsvoorstellen op belastinggebied onder te brengen en per 1 januari a.s. een feit te laten zijn. Met het NOC*NSF is afgesproken om gedurende een periode van zes maanden bij de relevante groep na te gaan wat de werkelijk gemaakte kosten zijn. Aan de hand daarvan wordt bezien of een vaste kostenvergoeding mogelijk is en wat de reële hoogte van de onkostenvergoeding moet zijn om deze onbelast te kunnen uitkeren.

De fictieve dienstbetrekking komt niet alleen aan de orde bij deze stipendiumproblematiek, maar ook bij de situatie van buitenlandse sporters die in Nederland sporten en geacht worden daar belasting te betalen. Dat was onderdeel van het Belastingplan 2000. Omstreeks april jl. bleek dat dit onderdeel van het plan nog niet door het parlement was aangenomen en dat het met het oog op het EK voetbal verstandig was dat dit wel gebeurde, opdat van de buitenlandse voetballers belasting kon worden geheven. Dat onderdeel is op tijd door het parlement aangenomen, hetgeen het mogelijk maakte een inhoudingsplichtige aan te wijzen en belasting te heffen. Daarvoor is een vrij eenvoudig mechanisme ontworpen, neerkomende op het heffen van een tarief van 20% over het gehele bedrag dat verstrekt zou worden. Bij de definitieve afrekening later zou dan bekeken worden in hoeverre kostenelementen en dergelijke relevant waren. Op dat onderdeel is nogal wat kritiek geleverd, waarna is gezegd dat de zaken in de uitvoeringssfeer voor de organiserende partij wat eenvoudiger zouden kunnen worden gemaakt. Intussen worden wijzigingen voorbereid, waarbij gedacht kan worden aan de mogelijkheid om bij voorbaat al een bepaald deel van het bedrag dat uitgekeerd wordt aan te wijzen als kosten waarover dus niet die 20% geheven wordt.

Deze wijze van belastingheffing kan ertoe leiden dat het moeilijker wordt buitenlandse sporters naar Nederland te halen. Bedacht moet overigens worden dat buitenlandse sporters is het oude systeem helemaal niet wisten waaraan zij toe waren. Nadat zij ergens een prestatie hadden geleverd, konden zij geconfronteerd worden met een aanslag in de inkomstenbelasting. Nu wordt door inhouding vooral meer zekerheid verschaft. Voorop staat dat wat hier gedaan wordt in fiscaal opzicht ten opzichte van personen die afdrachtsverplichtingen in een ander land hebben, moet passen binnen de belastingverdragen die met dat land zijn gesloten.

Wat de BTW-problematiek betreft, is een notitie aan de Kamer gestuurd die op 11 oktober a.s. wordt behandeld. Daarin wordt een reeks van gevallen behandeld in het kader waarvan ervoor gepleit kan worden, het BTW-tarief te verlagen. Het is mogelijk daaraan te voldoen, maar om enkele redenen wil de regering het niet. De eerste reden is dat zoiets geld kost, zodat elders voor dekking moet worden gezocht. De tweede reden is dat dit bij sportaccommodaties het ontwerpen van bepaalde constructies mogelijk maakt. De derde en belangrijkste reden, de rode draad, is dat het kabinet tot uitgangspunt heeft gekozen om, als er ruimte is om belastingen te verlagen, dit niet te doen in de sfeer van de indirecte belastingen maar in de sfeer van de directe belastingen. Dus als belastingen omlaag kunnen, gaan de belastingen op arbeid omlaag. Het is eerder beleid dat de BTW en de energiebelastingen worden verhoogd. Er moeten dan wel heel dringende redenen zijn, wil het kabinet belastingen in die sfeer verlagen. Vooralsnog is het kabinet er niet van overtuigd dat die redenen er zijn.

De onkostenvergoeding voor vrijwilligers wordt jaarlijks geïndexeerd. Feit is dat van deze faciliteit een tamelijk onvolledig gebruik wordt gemaakt. Dit hangt samen met de omstandigheid dat, wil men kunnen profiteren van een onbelaste onkostenvergoeding, de uitkerende vereniging in staat moet zijn om die vergoeding uit te keren. Naarmate dit instrument meer wordt ingezet, wordt de ongelijkheid vergroot tussen verenigingen die er wel het geld voor hebben en verenigingen die dat niet hebben. Verder geldt dat, als getracht wordt wat voor vrijwilligers in fiscaal opzicht te doen, het buitengewoon moeilijk zo niet onmogelijk is om dit alleen te doen voor vrijwilligers in de sportsector. Het gaat dan dus om alle vrijwilligers en daarmee worden voor bepaalde groepen drempels gecreëerd om betaalde arbeid te gaan verrichten. Dit speelt met name een rol bij de heffingskorting voor vrijwilligers en het bedrag van 60 cent per kilometer. Dat bedrag is naar boven noch naar beneden aangepast in de loop der tijd. De vraag is of, als dat bedrag in een periode van hoge benzineprijzen naar boven wordt aangepast, het naar beneden moet worden aangepast in een periode met lage benzineprijzen. In het algemeen is er in de fiscale sfeer weinig waardering voor jojo-effecten. De staatssecretaris zegde toe in de loop van het volgend voorjaar te presenteren wat er in fiscaal opzicht gedaan wordt voor vrijwilligers, in welke mate er gebruik van wordt gemaakt en waar zich knelpunten voordoen.

Wat de kantinevrijstelling betreft, liggen er twee problemen. Het eerste betreft de BTW-heffing. Er is een bedrag van f 150 000 vrijgesteld. De gesprekken tussen de horecasector en de sportsector over een verhoging van dat bedrag zijn vastgelopen. Hij vond het niet verstandig daarin te interveniëren. In de EU wordt al zeer nadrukkelijk gekeken naar de hoogte van de huidige vrijstelling. Hij kon die hoogte in Brussel verdedigen, omdat de horecasector, die zou kunnen claimen dat er sprake is van concurrentieverstoring, dat bij dit bedrag niet doet. Indien het bedrag wordt verhoogd en de horecasector het daarmee niet eens is, is zijn positie een stuk zwakker.

Het andere probleem betreft de vennootschapsbelasting. Indien de systematiek van de vennootschapsbelasting wordt gevolgd, moet over het deel waarvoor de vereniging als ondernemer beschouwd zou kunnen worden vennootschapsbelasting worden geheven en over de rest niet. Dat deel kan betrekking hebben op de verkoop van drank en dergelijke in de kantine. Als al die zaken binnen een vereniging moeten worden gesplitst, ontstaat een zeer ingewikkeld uitvoeringstraject. Met het oog daarop is een besluit genomen met een aantal criteria op basis waarvan vrijstelling verleend kan worden voor die heffing. In dat besluit wordt verwezen naar de modelovereenkomst die destijds met de branche is gesloten. Deze overeenkomst wordt nu opgezegd. De staatssecretaris zag geen enkele reden de materiële werking van dat besluit te wijzigen. Wel zal, aangezien het besluit verwijst naar een modelovereenkomst die niet meer bestaat, worden uitgezocht of een nieuw besluit moet worden genomen.

Hij was van plan de Kamer binnenkort een brief te sturen over de kwestie van de overbrugging na de actieve periode van de topsporters. In dat kader wilde hij bezien of het wat breder kon worden getrokken dan thans het geval is. Hij wees er daarbij op dat in het kader van de Wet fiscale behandeling pensioenen is afgesproken dat de manier waarop Nederlanders kunnen sparen voor hun pensioen in grote mate geharmoniseerd wordt. Het was hem bekend dat de Kamer een onderscheid heeft gemaakt tussen een regeling voor de overbruggingsperiode en een eventuele pensioenregeling en prioriteit had gegeven aan het eerste. In zijn brief zou hij daarop ingaan.

Over het verschijnsel van de transfers van spelers van amateurverenigingen kon de staatssecretaris slechts meedelen dat de belastingdienst op het moment dat er reden is om bepaalde zaken onder de loep te nemen dit daadwerkelijk doet.

Het aanwijzen van één inspecteur om te komen tot de verbetering van de coördinatie van de belastingdienst richting topsporters leek hem onjuist, omdat dit op geen enkel gebied gebeurt. Hij deelde mee dat sinds woensdag 6 september jl. via de website van de belastingdienst onder www.belastingdienst.nl/sport waarschijnlijk een koppeling kan worden gelegd met een speciaal adres waar topsporters met hun vragen en suggesties terecht kunnen. Hij wilde wel bezien of eenheid van beleid ten aanzien van topsporters ontbreekt en of op dat terrein een kennisgroep een rol zou kunnen spelen.

De staatssecretaris merkte op dat in 1995 een compensatie heeft plaatsgevonden in de sfeer van verhuur van sportaccommodaties door een verlaging van het BTW-tarief. Indien dit voor de sportsector nogmaals gebeurt, is er sprake van een dubbele compensatie.

Op dit moment geldt een vrijstelling voor diensten onder de fondswervingsvrijstelling. De ruimte die in dat kader geldt, wordt bepaald door de EU. In de ogen van de EU is die ruimte al tamelijk ruim. Hij achtte de kans erg klein op het met succes bepleiten van vergroting van die ruimte en sloot niet uit dat zo'n pleidooi contraproductief zou werken.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid begreep dat de Kamer wil dat de nieuwe voorziening voor topsporters voorzien wordt van alle arrangementen die de verzorgingsstaat kent en dan vooral op het gebied van werknemersverzekeringen. De ontwerpers van de voorziening hebben hun best gedaan de schijn van het creëren van staatssporters te vermijden. Er is geen sprake van een arbeidsverhouding en van een gezagsverhouding. Het is moeilijk daaraan de geneugten van een werknemersverzekering toe te voegen, omdat dit niet bij elkaar hoort. Over de daaraan verbonden kosten maakte hij zich overigens weinig zorgen, omdat hij het onwaarschijnlijk achtte dat veel van de niet meer actieve topsporters gebruik zullen maken van de WW. Daarom begreep hij ook niet de achtergrond van de geuite wens.

Hij ging ervan uit dat een topsporter die onder de stipendiumregeling valt en ziek wordt het stipendium gewoon blijft ontvangen.

In de stipendiumregeling is vermeld: de sporter zal gedurende de periode waarin hij stipendium ontvangt zich naar behoren inspannen tot het houden van de A-status, zulks ter beoordeling van de sportorganisatie. De staatssecretaris meende dat daardoor een element van een arbeidsverhouding in de regeling is ingebouwd. Op grond daarvan was hij bereid, maar dan vanuit een negatieve grondhouding, hier nog eens naar te kijken, ofschoon hij zich bleef afvragen waarom het nodig is aan zo'n voorziening een bepaalde sociale zekerheid toe te voegen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Reitsma (CDA) vroeg de regering om de Kamer nog voor de behandeling van de fiscale wetsvoorstellen die op de rol staan, te rapporteren over de kwestie van de vergoeding van 60 cent per kilometer aan vrijwilligers.

Daar de grens van f 13 000 inzake fondswervingsvrijstelling voor veel sportorganisaties een grote belemmering vormt, wordt vaak in constructies gevlucht. Vaak wordt de Kamer geconfronteerd met onredelijke zaken, waarvoor ad-hocoplossingen moeten worden gevonden. Hij pleitte voor een structurele oplossing via een verhoging en riep de regering op niet te benauwd te zijn voor «Brussel».

De heer Middel (PvdA) ging ervan uit dat niet alleen Financiën, maar ook VWS nadrukkelijk betrokken zal zijn bij de uitvoering van de motie-Middel/Rijpstra. Het leek hem juist het NOC*NSF een rol te laten spelen bij de voorbereiding.

Hij wilde graag bevestigd zien dat in het uitvoeringstraject van de regeling geen commercialisering optreedt.

Naar zijn mening moest in de eerste plaats door VWS, maar ook door Financiën aandacht worden besteed aan het grijze gebied tussen beroepssport en amateursport. Hij pleitte voor een inventarisatie en het daarbij betrekken van het fenomeen sponsoring, waarbij gewaakt moet worden voor een heksenjacht.

De heer Middel vroeg om heldere criteria voor het bijverdienen door topsporters.

Hij wees erop dat een topsporter die aan het eind van de stipendiumperiode ziek wordt, de kans loopt het volgende jaar geen stipendium te krijgen en daardoor in problemen kan komen. Hij was beslist niet voor nog meer bureaucratie, maar verzocht de regering wel om te zorgen voor een adequate voorziening.

De heer Rijpstra (VVD) begreep nog steeds niet waarom recreatieve voorzieningen onder het lage BTW-tarief kunnen vallen en sportvoorzieningen die bijna recreatief zijn niet. Hij deed een beroep op de regering de zaken helder op een rij te zetten en vroeg wat het kost als alle sportaccommodaties onder het lage tarief worden gebracht.

Hij betreurde het dat alleen het ministerie van VWS in de stipendiumregeling investeert. Bezien moet worden wat daaruit komt en of op de ingeslagen weg verder moet worden gegaan. Hij sloot niet uit dat in de toekomst een regeling voor topsporters wordt ontworpen die staatssecretaris Hoogervorst brengt tot een positieve grondhouding.

Onduidelijk was hem of giften aan maatschappelijk nut beogende instellingen aftrekbaar blijven. Blijkbaar worden sportverenigingen voor het overgrote deel niet tot maatschappelijk nut beogende instellingen gerekend. Waarom is dit het geval? Zou een heroverweging op haar plaats zijn?

Mevrouw Ravestein (D66) was blij met de mededeling dat nog allerlei gesprekken plaatsvinden om te komen tot een oplossing voor de problematiek van de sportkantines.

Aangezien zij ontevreden was over de reactie van de regering inzake de BTW-problematiek ten aanzien van sportaccommodaties zou haar fractie in oktober deze zaak opnieuw aankaarten. Zij riep de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op om iets enthousiaster te reageren.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport merkte op dat ook VWS betrokken is bij de uitvoering van de motie-Middel/Rijpstra.

Het Fonds voor de topsporter is verantwoordelijk voor de uitvoering van de stipendiumregeling. De regering maakt met dat fonds daarover afspraken en ziet toe op de correcte naleving van het uitkeringsreglement. Wie het Fonds voor de topsporter inhuurt om een en ander naar behoren uit te voeren, is een zaak van dat fonds. Zij ging ervan uit dat de organisatie wordt ingehuurd die de beste prijs-kwaliteitsverhouding levert. Van belang is dat de uitvoeringskosten van de regeling zijn gemaximeerd. Indien de uitvoering niet goed gebeurt, zal het fonds daarop worden aangesproken.

Het kernpunt voor het bijverdienen door topsporters die een stipendium krijgen, is datgene wat als inkomen genoten wordt. Als een medaillebonus omgezet wordt in een voorziening voor latere jaren, telt dat niet mee als inkomen dat in dat jaar genoten wordt en telt het ook niet mee voor het stipendium. Als die bonus wordt gebruikt om het huis in te richten of bepaalde zaken aan te schaffen, wordt dat wel als inkomen aangemerkt.

Topsporters die de A-status hebben verkregen, hebben recht op een stipendium, waarvan de hoogte afhangt van hun inkomen. Indien er verschil van mening is over de hoogte en bezwaar wordt gemaakt, heeft de rechthebbende naar de mening van de staatssecretaris recht op het stipendium totdat de bezwaarprocedure is afgerond.

Het kenmerk van grijze gebieden is dat er niet goed zicht op is. Het is dan ook lastig precies boven tafel te krijgen wat zich afspeelt in het grijze gebied tussen beroepssport en amateursport. Zodra duidelijk is dat zaken aan de orde zijn die in de belastingsfeer vallen, zal de belastingdienst optreden. Zij was bereid met de KNVB en andere sportbonden te gaan praten over bepaalde ontwikkelingen, maar in uitvoerende zin zag zij geen taak weggelegd voor VWS.

De staatssecretaris van Financiën zegde toe de Kamer ruim voor 11 oktober a.s. te informeren wat er op het punt van de BTW-heffing en een mogelijke dubbele compensatie voor de sportsector precies aan de hand is.

Indien wordt besloten alle sportaccommodaties onder het lage BTW-tarief te laten vallen, betekent dit een inkomstenderving van ongeveer 55 mln.

Hij was niet van plan de Kamer een specifieke brief te sturen over de 60-centproblematiek. Ook zonder die brief zal in de komende weken wel gesproken worden over de brandstofprijzen, vergoedingen en alles wat daarmee samenhangt. Dit onderwerp zal wel aan de orde komen in de brief over fiscaliteit en vrijwilligerswerk die de Kamer volgend voorjaar krijgt.

Wat de medaillebonussen betreft doet de belastingdienst niet veel meer dan het toepassen van de wet. De wet is duidelijk, ook voor sporters. In een belastingverdrag met Australië is neergelegd dat dubbele belastingheffing wordt vermeden. Op de in Nederland berekende belasting wordt een vermindering verleend tot ten hoogste de in Australië geheven belasting.

Het feit dat sportverenigingen in de sfeer van aftrek van giften niet vallen onder maatschappelijk beogende instellingen is gegroeid in de praktijk van de jurisprudentie. Dit leidt er niet noodzakelijk toe dat het altijd zo moet blijven. In de loop van volgend jaar hoopte hij een eerste kabinetsstandpunt naar voren te brengen over het rapport-Moltmaker, een rapport dat het resultaat is van een onderzoek waarin alle fiscale zaken die samenhangen met schenkingen, erfenissen en dergelijke zijn bekeken.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid merkte op dat hij enthousiast is over de stipendiumregeling en dat hij, als deze regeling zou bijdragen tot geweldige prestaties, daarvan zal genieten. Minder enthousiast was hij over de socialezekerheidsaspecten. De toevoeging aan het reglement zal voldoende basis geven voor de fictie dat er sprake is van een zekere dienstbetrekking tussen het Fonds voor de topsporter en de topsporters, zodat op de regeling de fictieve dienstbetrekking van toepassing kan worden verklaard. Daarvoor wilde hij zich inzetten.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Van Gijzel

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA) en Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Patijn (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA) en Hindriks (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF/GPV), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Blok (VVD).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van Gent (GroenLinks), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (RPF/GPV), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O.P.G. Vos (VVD), Hamer (PvdA) en Cherribi (VVD).

Naar boven