26 427
Wijziging van onder meer de wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met enkele maatregelen ter verbetering van het functioneren van het vervangingsfonds en het participatiefonds (regeling verbetering functioneren vervangings- en participatiefonds)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 12 april 1999

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie nemen met belangstelling kennis van het wetsvoorstel. Zij zien nut en noodzaak van het gebruiken van sofi-nummers in de administratie van het participatie- en vervangingsfonds; dat jarenlang met twee systemen naast elkaar gewerkt is, zal de doelmatigheid niet ten goede zijn gekomen. Voor deze leden is van belang dat het wetsvoorstel voldoet aan de kaders van de Wet Persoonsregistratie – ook als de wijziging van deze wet is aangenomen – zoals blijkt uit de advisering door de Registratiekamer en de Raad van State.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wetswijzigingen om het Vervangingsfonds en Participatiefonds de bevoegdheid te verschaffen gebruik te maken van het sociaal-fiscaal nummer, subsidies te verstrekken en de overheid de bevoegdheid te geven rechtstreeks subsidies te verschaffen aan het Vervangingsfonds en Participatiefonds . De VVD onderschrijft de doelstelling: een verbetering van het functioneren van Vervangingsfonds en Participatiefonds . Als de fraudegevoeligheid met een zorgvuldig en beperkt gebruik van het sofi-nummer afneemt en de controleerbaarheid toeneemt, stemmen de leden van de VVD-fractie in met dit gebruik, mits die zorgvuldigheid gewaarborgd is. De wettelijke mogelijkheid van het direct subsidiëren door Vervangingsfonds en Participatiefonds , binnen de taakstelling van die fondsen, achten deze leden noodzakelijk, evenals de wettelijke basis voor het Rijk van rechtstreekse betalingen aan het Vervangingsfonds en Participatiefonds te kunnen doen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel voor een deel een uitvloeisel is van de overeenkomst die de Minister van OCW op 16 september 1997 heeft gesloten met Vervangingsfonds . Ook door de Kamer is meermalen gewezen op de noodzaak om bestandsvergelijking beter te kunnen uitvoeren. Daartoe moeten bestanden zoveel mogelijk op dezelfde manier zijn opgezet.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter verbetering van het functioneren van het Vervangingsfonds en het Participatiefonds. De leden ondersteunen op hoofdlijnen de zes voorgestelde maatregelen.

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel dat beoogt het functioneren van het vervangings- en participatiefonds te verbeteren.

1. Gebruik sofi-nummer

Het gebruik maken van het sofi-nummer biedt, ook volgens de leden van de CDA-fractie, een mogelijkheid tot een betere bestandsvergelijking. De vraag is of naast het Participatiefonds en het Vervangingsfonds ook aan anderen, zoals bv. administratiekantoren, expliciet de bevoegdheid moeten worden verleend om sofi-nummers te gebruiken. Of is het zo dat deze derden zonder meer gebruik mogen maken van de sofi-nummers? Staat dit niet haaks op artikel 6a van de WPR?

De bestandsvergelijking is nodig om onder andere te bepalen wanneer ingeval van langdurige ziekte vervanging niet langer zal worden bekostigd. Dat is na 30 maanden ziekte. Kan de regering nog eens expliciet verduidelijken op welke manier voorkomen wordt dat er na 30 maanden bekostiging van de vervanging een gat ontstaat, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie willen nader worden geïnformeerd over de uitvoeringstoets en dan met name ten aanzien van de opmerkingen van CASO. Het is deze leden niet helder waarop het oordeel van de regering is gebaseerd dat het onderhavige wetsvoorstel tegemoet komt aan de vraagstelling van CASO over de verplichting tot het verstrekken van het sofi-nummer. Op welk artikel baseert de regering haar oordeel?

Waarom zijn de schoolbesturen c.q. de besturenorganisaties niet betrokken bij de uitvoeringstoets zo vragen deze leden?

Kan de regering nader toelichten op welke wijze bij het koppelen van de bestanden rekening wordt gehouden met het bewaken van de privacy en de doelmatige opzet van de koppeling? Hoe wordt daarop toegezien? Welke controle-mechanismen zijn voorzien?

Naast het Participatiefonds en Vervangingsfonds krijgt ook de Minister door middel van dit wetsvoorstel de bevoegdheid om gebruik te maken van het sofi-nummer t.a.v. de BVE-sector. De leden van de CDA-fractie achten de onderbouwing van de noodzaak hiertoe aan de summiere kant. Graag willen zij meer informatie hieromtrent.

Al in 1994 werd duidelijk, aldus de leden van de fractie van D66, dat de administratieve systemen van de verschillende instanties niet op elkaar waren afgestemd en dat dit problemen gaf. Destijds hebben de leden van de fractie van D66 reeds gevraagd om een verbetering van de koppeling van gegevensbestanden van het Vervangingsfonds , CASO en de scholen. In 1997 bleek, door een tekort bij het Vervangingsfonds , dat die verbetering niet had plaatsgevonden. In het algemeen overleg van 25 september van dat jaar gaven de leden van de fractie van D66 aan dat het gebruik van het sofi-nummer hen een geëigend middel leek om de gegevensadministratie te verbeteren. Zij delen de argumentatie van de voordelen van het sofi-nummer, zoals genoemd op bladzijde vijf van de memorie van toelichting. Deze leden zijn dan ook tevreden dat met dit wetsvoorstel de wettelijke grondslag wordt gecreëerd waarmee een koppeling van bestanden kan ontstaan. De leden willen weten of de regering van oordeel is dat met deze maatregel de zaak afdoende geregeld is, of dat hij van mening is dat er, buiten de in dit wetsvoorstel genoemde regelingen, nog meer verbeteringen nodig zijn bij het Vervangingsfonds en Participatiefonds om hen optimaal te laten functioneren.

De leden van de fractie van D66 begrijpen dat het in hoofdzaak gaat om een betrouwbare registratie van de relatie langdurige zieke/vervanger. Wordt in dit wetsvoorstel met «langdurig» steeds wordt bedoeld langer dan 30 maanden, zoals aangegeven op bladzijde veertien? Welke inhoudelijke argumenten liggen ten grondslag aan deze 30-maandengrens? Wat gebeurt er als de betreffende termijn van het Vervangingsfonds verstreken is? Wie betaalt dan de vervanging? Welke gevolgen kan het niet langer betalen van vervanging ingeval van langdurige ziekte hebben voor de diverse betrokkenen?

Door introductie van het gebruik van het sofi-nummer door het Vervangingsfonds moet de controle op de juistheid van de gegevens verbeteren, aldus bladzijde drie van de memorie van toelichting. Welke gegevens wil men dan vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel precies gaan controleren, welke verbanden wil men leggen (bladzijde vijf en zes) en met welk doel? Hoe, zo vragen de leden van de fractie van D66, zal deze «systematische controle» precies in zijn werk gaan?

In de memorie van toelichting staat dat door de controle op basis van het sofi-nummer «meer» scholen kunnen worden bereikt. Wat dienen de leden van de fractie van D66 hier te verstaan onder «meer»? Als het niet alle scholen betreft, wat is hiervan dan de reden? Om welk percentage scholen gaat het dan?

De leden van de fractie van D66 willen graag een toelichting op de alinea op bladzijde drie van de memorie van toelichting waarin wordt aangegeven dat er geen financiële prikkel voor de schoolleiding bestaat die waarborgt dat de relatie tussen afwezigheid en vervanging administratief wordt geregistreerd en bijgehouden. Dit wordt in de hand gewerkt door de gescheiden bekostigingsstromen voor afwezigheid en vervanging, zo staat vermeld. Moeten de leden van de fractie van D66 hieruit opmaken dat bekend is dat schoolleiders hier nalatig zijn of opzettelijk misbruik maken? Betekent dit concreet dat de ziekte niet wordt gemeld terwijl er wel een vervanger komt en dat de scholen dus twee keer geld ontvangen? Vindt de regering dat een financiële prikkel nodig zou zijn, of verwacht hij dat dit wetsvoorstel het aangegeven knelpunt afdoende zal oplossen. Als dit laatste zo is, kan dan inzichtelijk gemaakt worden dat die oplossing tot stand komt? Hoezo, zo vragen de leden, kan worden geconcludeerd dat het niet langer bekostigen van vervanging ingeval van langdurige ziekte de kans op fouten c.q. fraude sterk «verhogen» (bladzijde 3 memorie van toelichting)? Welke stijging van het «frauderisico» acht de regering aanvaardbaar (bladzijde zes memorie van toelichting)? De leden van de fractie van D66 hebben vernomen dat ongeveer 200 scholen die te hoge declaraties indienen, oftewel scholen die veel vervangers hebben, hogere premies moeten gaan betalen.

Hoeveel scholen dragen zelf zorg voor het aanleveren van gegevens van ziekte en vervanging en maken dus geen gebruik maken van de dienstverlening van derden? Om de hoeveel tijd worden de historische gegevens uit het CASO-systeem verwijderd?

Zijn er gegevens over hoe de uitvoering van de omzetting van het gebruik van stamnummers naar het gebruik van sofi-nummers bij het USZO (is) verlopen?

Op bladzijde vier van de memorie van toelichting wordt gesuggereerd dat het wenselijk is dat de mate waarin de vervanging wordt vergoed afhankelijk wordt gesteld van «bij voorbeeld de duur van de (langdurig) ziekte». Welke redenatie zou maken dat dit wenselijk is, zo vragen de leden van de fractie van D66, en wat wordt bedoeld met «bij voorbeeld»?

Naar aanleiding van bladzijde vijf vragen de leden op welke wijze rekening gehouden gaat worden met «de privacy en de doelmatige opzet van de koppeling».

In het kader van privacybescherming wordt op bladzijde tien besproken dat het Vervangingsfonds uitsluitend ten aanzien van langdurig zieken «extra» informatie zal betrekken van het USZO. Wat wordt hier bedoeld met «extra informatie», zo vragen de leden van de fractie van D66. Er wordt een zestal bepalingen opgesomd die na inwerkingtreding van de voorgestelde maatregelen worden uitgewerkt. De leden willen weten waarom deze, toch vrij relevante bepalingen pas na inwerkingtreding zullen worden opgenomen. Waarom zijn deze bepalingen niet reeds in het wetsvoorstel of de memorie van toelichting verwerkt?

De regering heeft de betrokken organisaties in staat gesteld te reageren op het voorliggende wetsvoorstel. In de memorie van toelichting worden de hoofdlijnen van de reacties aangegeven. De leden van de fractie van D66 vragen of de gegeven reacties net zo algemeen en summier waren als de in de memorie van toelichting weergegeven hoofdlijnen. Uit de memorie van toelichting kan slechts worden opgemaakt dat geen van de organisaties bezwaar heeft tegen de operatie als zodanig, maar het biedt nauwelijks inzicht in het feit of en op welke termijn de instanties klaar zijn voor een dergelijke koppeling. De leden vinden de term uitvoeringstoets dan ook nogal vergaand voor deze consultatieronde. Voorziet behalve het USZO-Heerlen geen van de instanties problemen bij de koppeling? Het USZO-Heerlen voorziet, volgens bladzijde elf van de memorie van toelichting , geen «majeure» operationele belemmeringen. Welke belemmeringen zien zij wel?

De leden van de fractie van D66 vragen of de maatregelen in dit wetsvoorstel consequenties hebben voor het wetgevingstraject over persoonsgebonden nummers in het onderwijs.

Belangrijk element in het onderhavige wetsvoorstel, zo constateren de leden van de fracties van GPV en RPF, vormt het invoeren van een wettelijke bevoegdheid voor het Vervangingsfonds en het participatiefonds om gebruik te maken van het sofi-nummer in de administratie. Gebruik van het sofi-nummer, zo merken deze leden op, is conform het Besluit gebruik sofi-nummer aan voorwaarden gebonden. In de memorie van toelichting wordt dit, met aanhaling van die voorwaarden, door de regering ook erkend. De leden van de fracties van GPV en RPF stellen, gelet op de genoemde voorwaarden, een aantal vragen.

Gebruik van het sofi-nummer moet noodzakelijk zijn onder meer met het oog op bestrijding en tegengaan van fraude. Is daarvan thans sprake, en zo ja op welke wijze? In hoeveel gevallen is fraude tot op heden geconstateerd en om welke bedragen gaat het? Het is de leden van de fracties van GPV en RPF opgevallen dat een argument om tot invoering van het sofi-nummer over te gaan is gelegen in het feit dat het Vervangingsfonds niet binnen de foutenmarge van 1% kon komen. Wat waren de oorzaken daarvan? Moet daarbij aan fraude worden gedacht of spelen hierbij andere factoren een rol. In dit verband wordt onder meer genoemd dat het Vervangingsfonds het treffen van marktconforme maatregelen gericht op het beheersen van vervanging en ziekteverzuim door het Vervangingsfonds fraudegevoelig bleek en niet goed controleerbaar. Zijn dergelijke maatregelen ingevoerd en zo ja heeft als gevolg daarvan ook daadwerkelijk fraude plaatsgevonden?

De leden van de fracties van GPV en RPF constateren tevens dat in de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat uitbreiding van de controlemogelijkheden van het Vervangingsfonds is ingegeven door de doelstelling «beheersing van de uitgaven». Wat wordt bedoeld met «beheersing van de uitgaven»? Heeft dat alleen betrekking op het tegengaan van frauduleuze handelingen?

Zijn er andere factoren die hebben bijgedragen aan de hoogte van het exploitatietekort? Zo ja welke en in welke mate?

Een van de maatregelen die reeds is genomen om het exploitatietekort terug te dringen betreft de maatregel om ingeval van langdurige ziekte, vervanging niet langer te bekostigen. Kan worden aangeven welke gevolgen deze maatregel heeft gehad op het terugdringen van dit tekort?

De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat op dit moment het wetsvoorstel invoering persoonsgebonden nummers in het onderwijs aanhangig is. Waarom is onderhavig wetsvoorstel voorzover het betrekking heeft op de invoering van het sofi-nummer niet in betreffend wetsvoorstel opgenomen. Het wetsvoorstel invoering persoonsgebonden nummers in het onderwijs is zo merken deze leden op voor nader beraad aangehouden. Op grond van welke overwegingen is dat gebeurd? Gelden dergelijke overwegingen ook niet voor onderhavig wetsvoorstel?

2. Formele basis voor subsidie door Minister aan Vervangingsfonds en Participatiefonds

De leden van de CDA-fractie merken op dat zij er van uit gaan dat naast de hoogte van de jaarlijkse bijdragen ook de ontvangsten in de begrotingswet genoemd zullen blijven.

3. Subsidieverstrekking door Vervangingsfonds en Participatiefonds

De fondsen ontvangen subsidie onder meer voor het voeren van bedrijfsgezondheidszorg op scholen. De leden van de PvdA-fractie maken melding van signalen die hen hebben bereikt, dat scholen structureel geld tekort komen voor het voeren van bedrijfsgezondheidszorg. Zo hebben deze leden vernomen dat een school voor een «Melkertbaner» geen vergoeding krijgt, maar uiteraard wel kosten maakt; parttimers zouden geld kosten als ware zij fulltime in dienst in contracten voor Arbo-diensten. De leden van de PvdA-fractie concluderen dat kennelijk scholen wettelijk verplichte taken opgelegd krijgen, zonder dat het voor de uitvoering van die taken benodigde geld daar tegenover staat. Naar schatting gaat het in totaal om een bedrag van tussen de 11 en 12 miljoen gulden, gebaseerd op een onderzoek van Moret, Ernst & Young uit 1996. Hoe beoordeelt de regering deze signalen, vragen de leden van de PvdA-fractie? Is de regering bereid verplichting en financiering met elkaar in overeenstemming te brengen?

Dit zou een goede investering zijn, menen de leden van de PvdA-fractie, omdat het geld gestoken wordt in preventie, en uit de meest recente cijfers blijkt dat het ziekteverzuim in het onderwijs nog steeds bovengemiddeld hoog ligt. Wat is de reactie van de regering in dat verband op het rapport «Kink in de kabel» van het Verweij-Jonker-instituut, waar uit blijkt dat gebrekkige communicatie tussen langdurig zieken en diverse instanties mogelijk een hogere instroom in de WAO veroorzaakt, vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel melding gemaakt wordt van de mogelijkheid voor scholen om zelfstandig wachtgeldbeleid te voeren. Inmiddels heeft het participatiefonds echter besloten deze mogelijkheid te schrappen. Waarom staat dat in de memorie van toelichting niet vermeld, zo vragen deze leden? De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het melding gemaakt wordt van de mogelijkheid voor scholen om zelfstandig wachtgeldbeleid te voeren. Inmiddels heeft het participatiefonds echter besloten deze mogelijkheid te schrappen. Ook de leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie vragen hoe dit zich verhoudt tot de brief van 10 februari 1999 waarin het voornemen wordt aangekondigd om deze mogelijkheid te beëindigen. Hoe, zo vragen de leden van de PvdA-fractie in dit kader, oordeelt de regering over dat voornemen?

Met instemming hebben de leden van de VVD-fractie geconstateerd dat de regering achter de mogelijkheid blijft staan van een zelfstandig wachtgeldbeleid voor de bij het Participatiefonds aangesloten scholen. En waarom wordt dit niet doorgetrokken naar een zelfstandig vervangingsbeleid voor de bij het Vervangingsfonds aangesloten scholen?

In het wetsvoorstel (de successievelijke nieuwe leden 5 sub c en lid 7) alleen gesproken over subsidies in het kader van de bedrijfsgezondheidszorg. Hoe is/wordt de wettelijke grondslag geregeld voor de subsidiëring door het Participatiefonds , in het kader van haar taken, zoals bijvoorbeeld die van de kennelijk eigen Regeling Stimulans Mobiliteitsbevordering?

De leden van de CDA-fractie willen nader worden geïnformeerd over de ervaringen ten aanzien van het zogenaamde aanvullend pakket. Hebben scholen een beroep hierop gedaan? Met welk resultaat?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzicht te geven in het functioneren en de resultaten van de in 1998 door het Participatiefonds geactiveerde Regeling Stimulans Mobiliteitsbevordering.

De leden van de fractie van D66 vragen of er gegevens zijn over de resultaten zijn van de geëvalueerde «projecten, de interventies en de begeleiding» die door het Vervangingsfonds zijn gesubsidieerd. Hebben zich al instellingen in de zin van de WEB tot het Vervangingsfonds gericht met een verzoek in aanmerking te komen voor een subsidie in het kader van de bedrijfsgezondheidszorg?

Is bekend, zo vragen deze leden, welke percentage scholen kiest voor een zelfstandig wachtgeldbeleid. Is er al iets bekend over de mate van succes van de Regeling Stimulans Mobiliteitsbevordering?

Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht is vereist dat subsidies een wettelijke grondslag hebben. Betekent dit dat Vervangingsfonds en Participatiefonds tot nu toe nog geen subsidies hebben verstrekt, dat dit tot nu toe zonder wettelijke grondslag gebeurde, of anderszins?

4. Termijnen voor het indienen en afwikkelen van het jaarverslag

Kritisch zijn de leden van de PvdA-fractie over het naar achteren schuiven van de indieningstermijn van de jaarverslagen. De fondsen moeten hun jaarverslag nu op 1 april inleveren, en de regering stuurt het voorzien van commentaar per 1 mei naar de Kamer. Het wetsvoorstel verschaft de fondsen 3 maanden extra, maar dat betekent 5 maanden vertraging voor de Kamer (resp. 1 juli en 1 oktober). Waarom acht de regering zulk uitstel aanvaardbaar, willen de leden van de PvdA-fractie weten? En dan met name in het licht van het jaarlijkse debat dat de Kamer zal gaan wijden aan de uitvoering van beleid op de derde woensdag van mei, en het feit dat het beleid rond ziekte, arbeidsongeschiktheid en ontslag in het onderwijs voor een deel aan de fondsen is overgedragen?

Vraagtekens hebben de leden van de VVD-fractie bij de aanpassing van de termijnen voor het indienen en afwikkelen van het jaarverslag. Is dit noodzakelijk en heeft dit gevolgen voor de Rekening van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het verslagjaar (derde dinsdag in mei) en voor de begroting en behandeling ervan?

De leden van de CDA-fractie vragen welke overschrijdingen van de indieningstermijnen, wanneer hebben plaatsgevonden? In het wetsvoorstel worden andere termijnen voorgesteld, te weten 1 juli en 1 oktober. Naar de mening van de CDA-fractie gaat deze oprekking van termijnen veel te ver. Het leidt er namelijk toe dat pas ver in het najaar door de Kamer over dit onderwerp kan worden gesproken. Dat is niet gewenst. Deze leden vragen de regering deze termijnen te heroverwegen.

De leden van de fractie van D66 lezen in de memorie van toelichting dat termijnen zoals die nu in de wetgeving zijn opgenomen te krap bemeten zijn. Welke gevolgen heeft het veranderen respectievelijk het niet halen van de voorgestelde uiterste data? Klopt het dat het laatste advies van de minister pas op 5 oktober 1998 naar de Kamer werd gestuurd? Moeten in dat licht de marges niet nog ruimer worden genomen?

5. Het coördinatieloon sociale zekerheid

De leden van de VVD-fractie vragen of er al meer zicht is op de tekst van de nauwkeuriger afbakening van de grondslag voor de vervangings- en wachtgeldopslag. Welke financiële gevolgen heeft dit voor de diverse betrokkenen? Moet deze definiëring niet wettelijk worden vastgelegd, zoals de term «ambtelijk inkomen» was vastgelegd in de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet?

De bij het Vervangingsfonds en Participatiefonds aangesloten scholen zijn verplicht premie af te dragen aan beide fondsen. De scholen ontvangen daartoe een vervangingsopslag en een wachtgeldopslag. De basis hiervoor is de «vergoeding van de salarissen» nader af te bakenen. De leden van de CDA-fractie kunnen niet overzien wat hiervan de financiële consequenties voor de scholen zijn en vragen een nadere toelichting hierop. Tevens vragen deze leden wat het verschil is tussen het uitgangspunt van «de vergoeding van de salarissen» en het begrip «coördinatieloon sociale zekerheid»? Wat zijn de beleidsinhoudelijke en de financiële consequenties zo vragen deze leden?

De leden van de fractie van D66 zouden graag zien dat de paragraaf over het coördinatieloon sociale zekerheid, nader toegelicht wordt. Als met ingang van 1 augustus 1997 het ambtelijk inkomen feitelijk niet meer kan worden gehanteerd, wat wordt nu dan wel gehanteerd? Wat wordt bedoeld met het nader afbakenen van de vergoeding van de salarissen? Wanneer wordt de aangekondigde ministeriële regeling verwacht? Waarom ligt het in de bedoeling zoveel mogelijk aan te sluiten bij het begrip coördinatieloon sociale zekerheid.

6. Tussentijds aanpassen opslagpercentages

De mogelijkheid om opslagpercentages tussentijds te wijzigen, bezien de leden van de PvdA-fractie met enige scepsis. Weliswaar belooft de regering zeer terughoudend van die bevoegdheid gebruik te zullen maken, maar een extra waarborg lijkt op zijn plaats. Is de regering bereid zulke tussentijdse wijzigingen van de percentages bij de Kamer voor te hangen, vragen de leden van de PvdA-fractie ?

De leden van de VVD-fractie hebben aarzeling bij de toch ruime mogelijkheid voor de regering om gedurende een lopend schooljaar de beide opslagpercentages aan te passen. Is deze mogelijkheid niet erg ruim geformuleerd? Geeft dit geen rechtsonzekerheid? Een vast opslagpercentage, nl. dat van het lopend schooljaar, toegepast op een eventuele algemene salarismaatregel kan toch ook?

Als de salarismaatregel een terugwerkende kracht heeft, geldt dat toch ook voor de uitgekeerde salarissenvergoeding door de Fondsen? Is in dat geval terugwerkende kracht van het voor dat schooljaar afgesproken opslagpercentage over de nieuwe loonsom ook niet voor de hand liggend? Welke rol zou de Kamer hebben bij de voorgestelde mogelijkheid om bij ministeriële regeling het opslagpercentage tussentijds te wijzigen?

Uiteraard kan het tussentijds wijzigen van de opslagpercentages geen instrument zijn om op korte termijn de liquiditeitsproblemen bij het Vervangingsfonds en het Participatiefonds op te lossen.

Is het juist, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat in de afgelopen jaren de opslagpercentages niet tussentijds zijn aangepast? Zo ja, tot welke problemen heeft dit geleid?

De leden van de fractie van D66 vragen welke financiële ontwikkelingen, naast algemene salarismaatregelen, tussentijdse wijzigingen in de opslagpercentages nog meer wenselijk kunnen maken? Wat zijn de mogelijke consequenties van dit tussentijds wijzigen voor de diverse betrokken partijen?

7. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie vragen of deze wetswijziging leidt tot een administratieve lastenverlichting of lastenverzwaring voor de betrokken bevoegde gezagen? En welke zijn voor deze gezagen de financiële gevolgen?

Er is een besparing van 8 miljoen gulden geraamd voor 1997 en van 3,3 miljoen gulden voor 1998. Deze bedragen staan vermeld in de bijlage van de eerder genoemde brief van 16 september 1997. De vraag is wat dit wetsvoorstel nu voor besparingen oplevert en wie daarvoor de rekening betaalt. De leden van de CDA-fractie willen hierover nader worden geïnformeerd.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen B en C, artikel II, onderdelen Ben C, en artikel III, onderdelen B, C, F en G.

De leden van de CDA-fractie constateren dat niet is opgenomen dat het Vervangingsfonds of Participatiefonds het sofi-nummer alleen gebruikt voor zover de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Gezien de rechtszekerheid van personen en de kwaliteit van wetgeving onderschrijven bedoelde leden deze zienswijze niet. Daarbij komt dat, ofschoon het gebruik van het sofi-nummer is geformuleerd als een bevoegdheid en niet als een verplichting, de administratie van zowel Participatiefonds als Vervangingsfonds ingericht moet zijn op het gebruik van het sofi-nummer. Dat leidt de leden van de CDA-fractie tot de vraag aan de regering om de tekst van dit artikel nader te overwegen De leden van de fractie van D66 constateren dat het geen verplichting is voor de fondsen om te allen tijde gebruik te maken van het sofi-nummer (memorie van toelichting pagina 14: Slechts in die gevallen waarin het sofi-nummer een toegevoegde waarde heeft in de zin van bestrijding van fraude, kan het Vervangingsfonds of het Participatiefonds ertoe overgaan het sofi-nummer in te zetten.). Deze leden vragen of dit betekent dat meerdere administratiesystemen naast elkaar gaan bestaan of dat het sofi-nummer zonder problemen geïntegreerd kan worden in het bestaande systeem.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GL), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GL), Orgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GL), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GL), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven