26 427
Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met enkele maatregelen ter verbetering van het functioneren van het vervangingsfonds en het participatiefonds (regeling verbetering functioneren vervangings- en participatiefonds)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 29 oktober 1999

Naar aanleiding van uw vraag tijdens ons overleg d.d. 8 september 1999 of de bekostiging van de scholen voor het aangaan van arbocontracten adequaat is, deel ik u het volgende mee.

In voornoemd overleg is zowel door u als door mij de zorg geuit over het toenemende ziekteverzuim in met name de instellingen voor het primair onderwijs.

De negatieve effecten van een dergelijk hoog verzuim op de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs vragen – mede gezien de tekortenproblematiek – om een extra inspanning om hiervoor oplossingen aan te dragen.

De bekostiging van de instellingen voor het aangaan van een arbocontract met een gecertificeerde arbodienst vormt in feite de basis voor het verzuimbeleid van schoolbesturen in het onderwijsveld. Vanaf 1 januari 1998 zijn werkgevers behorend tot de overheidssectoren verplicht een arbocontract af te sluiten. Aan die verplichting wordt voldaan door de schoolbesturen.

Zij worden daarbij ondersteund door de Stichting Vervangingsfonds/Centraal Orgaan Bedrijfsgezondheidszorg (VF/COBGZ) die raamovereenkomsten afsluit met koepels van arbodiensten. Deze raamovereenkomsten hebben een prijsdrukkend effect en zorgen tevens dat de aangeboden diensten op de specifieke situatie in het onderwijs zijn toegesneden. Vervolgens stelt het VF/COBGZ de schoolbesturen van deze overeenkomsten via een brochure in kennis zodat zij bekend raken met de verschillende aanbieders, hun diensten en tarieven.

Het schoolbestuur kan hiermee zijn voordeel doen bij het maken van een keuze voor een arbodienst en de daaropvolgende pakketonderhandelingen. Zij zijn overigens vrij in de keuze van een arbodienst en derhalve niet verplicht een contract met een bij de raamovereenkomst aangesloten arbodienst aan te gaan.

Voorafgaand aan de invoering van het verplichte arbocontract per 1-1-1998 leverde VF/COBGZ diensten van bedrijfsgezondheidszorg aan de schoolbesturen.

Naast de ontwikkeling van verzuiminstrumentarium en het verstrekken van informatie ontwikkelde COBGZ 7 verschillende BGZ-pakketten. Het schoolbestuur kon vervolgens het bij de eigen verzuimproblematiek passende BGZ-pakket kiezen en bij een arbodienst inkopen.

In de huidige vergoeding voor bedrijfsgezondheidszorg aan schoolbesturen is rekening gehouden met de kosten van deze verschillende BGZ-pakketten. Op basis van een vergoedingssystematiek die geldt voor PO en VO krijgen de schoolbesturen een bedrag overgemaakt.

Naast deze vergoeding voor BGZ/Arbo is er bij het VF een budget van ca. f 19 mln. (incl. bureaukosten) waaruit VF/COBGZ tegen bepaalde voorwaarden subsidies beschikbaar stelt ten behoeve van PO, VO, BVE en HBO. Het grootste deel van dit budget (f 12 mln.) wordt besteed aan aanvullende maatregelen (het zgn. Aanvullend Pakket) waarvoor onder meer als criterium geldt dat een school een ziekteverzuim van 4% of meer kent.

Gezien het niveau van bedrijfsgezondheidszorg in het onderwijsveld was er met de invoering van verplichte arbocontracten per 1-1-1998 niet direct aanleiding om de vergoedingssystematiek te wijzigen. Over het prijsniveau van de verplicht gestelde arbocontracten was nog weinig bekend en dit prijsniveau stond sterk onder invloed van de concurrentie onder arbodiensten.

Inmiddels is er ruim anderhalf jaar ervaring met de in de Arbowet opgenomen verplichtingen en de daarmee samenhangende contractering door de instellingen. Uit een nadere analyse van het minimumpakket dat op grond van de Arbowet bij een gecertificeerde arbodienst moet worden afgenomen enerzijds en de geïndexeerde BGZ-vergoeding aan de PO/VO-instellingen anderzijds, is het volgende gebleken.

Van het minimumpakket bestaande uit

1. het toetsen van de risico- inventarisatie en evaluatie (ri&e);

2. het verlenen van bijstand bij de begeleiding van zieke werknemers;

3. het uitvoeren van een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (Pago);

4. het houden van een arbeidsgezondheidskundig spreekuur

zijn ziekteverzuimbegeleiding door een arbodienst en het arbeidsgezondheidskundig spreekuur (punt 2 en 4), diensten die al vóór 1998 via VF/COBGZ konden worden afgenomen en waarmee in de vergoeding rekening is gehouden.

De risico-inventarisatie en het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (punten 1 en 3) – het betreft hier maatregelen in het kader van de arbeidsomstandigheden – zijn diensten die niet in de vergoeding aan het schoolbestuur zijn opgenomen maar daarentegen onder voorwaarden door VF/COBGZ worden verstrekt.

De vergoeding aan PO en VO is weliswaar sober maar stelt de scholen in staat een arbocontract af te sluiten.

Overigens is het een verantwoordelijkheid van de schoolbesturen om af te wegen in hoeverre zij het personeelsbudget inzetten voor op preventie gerichte begeleiding van het onderwijspersoneel. Daarnaast moet van een stijgend ziekteverzuim een prikkel blijven uitgaan naar de schoolbesturen om afdoende maatregelen te nemen om het verzuim terug te dringen.

Naast het voldoen aan de wettelijke verplichtingen hecht ik eraan dat in situaties van langdurig verzuim of een hoge verzuimfrequentie, scholen een beroep kunnen doen op aanvullende diensten zoals intensieveverzuimbegeleiding en een Sociaal Medisch Overleg, waarvan de incidentele subsidies nu via VF/COBGZ lopen.

Met name vroegtijdige interventie in het geval van dreigend langdurig verzuim krijgt hierbij hoge prioriteit.

In dit kader breng ik bij u in herinnering dat in samenwerking met het Vervangingsfonds de afgelopen jaren onderzoeksopdrachten zijn uitgezet bij het Verwey Jonker instituut naar de communicatie tussen de betrokkenen bij de ziekteverzuimbegeleiding. Momenteel voert het VF de aanbevelingen uit van de onderzoekers waarbij de aandacht in het bijzonder uitgaat naar een ondersteuning van de werkgever met als doel de zieke werknemer via een intensief begeleidingstraject duurzaam te reïntegreren.

De eerste resultaten van enkele experimenten dienaangaande stemmen mij optimistisch en bieden handvatten om de aanbevelingen van het Verwey Jonker instituut te implementeren. Ik zal u hierover nader informeren tijdens het algemeen overleg op 9 december a.s.

In overleg met het VF zal ik nagegaan of een intensivering van dergelijke aanvullende ziekteverzuimdiensten door een re-allocatie van de middelen binnen het Aanvullend Pakket mogelijk is.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven