26 423
Voorstel van wet van de leden Van der Hoeven en Luchtenveld tot wijziging van de Gemeentewet (vrijstelling OZB voor substraatteelt)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 september 1999

Mede namens de staatssecretaris van Financiën, stuur ik u hierbij het antwoord op de vraag gesteld door de heer Balkenende over de aanmelding van de wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1986 bij de Europese Commissie. De heer Balkenende heeft zijn vraag gesteld tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel vrijstelling OZB voor substraatteelt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Vraag van de heer Balkenende gesteld tijdens de behandeling van het wetsvoorstel vrijstelling OZB voor substraatteelt, op 1 juli 1999.

Handelingen Tweede Kamer 1998/1999, nr. 96, blz. 5571.

Vraag:

In de jaren tachtig is gediscussieerd over de inkomstenbelasting. Dat was relevant in het kader van de substraatteelt. Kan de minister aangeven of die zaak destijds in Brussel is gemeld en zo nee, waarom niet? In hoeverre is dat relevant voor de discussie van vandaag?

Antwoord:

Naar wij aannemen, heeft de vraag van de heer Balkenende betrekking op de wijziging van de landbouwvrijstelling per 1 april 1986 voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting waarnaar in de memorie van toelichting op het initiatiefwetsvoorstel wordt verwezen.

Het wetsvoorstel dat in de wijziging van de landbouwvrijstelling voorzag, strekte in de eerste plaats tot een verruiming van de landbouwvrijstelling door een ruimere definitie van het begrip landbouwbedrijf. In de tweede plaats strekte het wetsvoorstel ertoe waardeveranderingen van landbouwgrond die zijn toe te rekenen aan een bestemmingswijziging van de grond doordat de grond voortaan buiten de agrarische sfeer wordt of binnenkort zal worden aangewend, voortaan wèl tot de te belaste winst te rekenen.

De voorgestelde uitbreiding van het begrip landbouwbedrijf leidde ertoe dat voor agrariërs, die voorheen niet onder de toepassing van de landbouwvrijstelling vielen, een waardeverandering van de grond – een andere dan die welke door bestemmingswijziging of in de uitoefening van het bedrijf is ontstaan – onbelast is, ook al is de winst ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van het tot wet verheven wetsvoorstel.

Een gevolg van de voorgestelde verruiming van de landbouwvrijstelling was wel dat de daardoor vrijgestelde gronden niet langer voor de vermogensaftrek in aanmerking kwamen gelet op de uitsluiting voor onder de landbouwvrijstelling vallende gronden van de vermogensaftrek. Ook gronden waarop substraatteelt plaatsvindt, vielen voortaan onder de landbouwvrijstelling.

Destijds is de voorgestelde verruiming van het begrip landbouwbedrijf niet aangemeld bij de Europese Commissie. In het algemeen kan worden opgemerkt dat volgens de Europese Commissie bepaalde specifieke bepalingen voor sectoren kunnen worden gerechtvaardigd door de aard en opzet van het stelsel, waarin rekening wordt gehouden met de bijzondere kenmerken van een bepaalde sector. Zie ook mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van directe belastingen op ondernemingen PB C 384/3 van 10.12.98, in het bijzonder punt 27.

Overigens is in het debat over het initiatiefwetsvoorstel vastgesteld dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties er voor zal zorgdragen dat het initiatiefwetsvoorstel te gelegener tijd aan de Europese Commissie zal worden voorgelegd.

Naar boven