26 415
Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enkele andere wetten onder meer met het oog op verbetering van het toezicht op de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen, invoering van een verbod op uitstelfinanciering van pensioenaanspraken en verduidelijking van de regels inzake waardeoverdracht van pensioen en aanspraken op pensioen (wijziging PSW in verband met toezicht, verbod op uitstelfinanciering en waardeoverdracht)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enkele andere wetten onder meer met het oog op verbetering van het toezicht op de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen, invoering van een verbod op uitstelfinanciering van pensioenaanspraken en verduidelijking van de regels inzake waardeoverdracht van pensioen en aanspraken op pensioen (wijziging PSW in verband met toezicht, verbod op uitstelfinanciering en waardeoverdracht).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

23 februari 1999

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Pensioen- en spaarfondsenwet te wijzigen teneinde het toezicht op de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen te verbeteren, om financiering achteraf van pensioenaanspraken te verbieden, alsmede te komen tot verduidelijking van de regels inzake waardeoverdracht van pensioen en aanspraken op pensioen en voorts om in die wet en andere wetten enkele daarmee verband houdende en overige wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Pensioen- en spaarfondsenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel g, vervalt de zinsnede «, tenzij die uitsluitend worden bijeengebracht ter uitvoering van artikel 8, vierde lid».

2. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

l. «beroepspensioenfonds»: een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, dat een pensioenregeling uitvoert ten aanzien waarvan artikel 2, eerste lid, van die wet toepassing heeft gevonden.

3. In het zevende lid wordt de zinsnede «Deze wet is» vervangen door: Tenzij anders vermeld is deze wet.

4. Het achtste lid komt te luiden:

8. Indien de onderneming, waaraan een pensioenfonds of een spaarfonds verbonden is, ophoudt te bestaan, dan wel de verbondenheid van een pensioen- of spaarfonds aan de onderneming anderszins wordt beëindigd, treft dat fonds binnen zes maanden voorzieningen als bedoeld in artikel 2, vierde lid.

B

In het eerste lid van artikel 2c wordt de aanduiding (Stb. ...) vervangen door: (Stb. 1997, 324).

C

Artikel 3a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt de zinsnede «Een werkgever moet» vervan- gen door: Onverminderd artikel 9a, tweede lid, moet een werkgever.

2. In de eerste volzin vervalt de zinsnede «of gewezen deelnemer als bedoeld in artikel 8, vierde lid».

3. In de tweede volzin wordt «negen maanden» vervangen door: zes maanden.

D

In artikel 4, vijfde lid, wordt «6, 8 tot en met 11, 15» vervangen door: 5, 6, 7a tot en met 10b.

E

Na artikel 4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5

1. Het dagelijks beleid van een pensioen- of spaarfonds wordt bepaald door ten minste twee personen.

2. De deskundigheid van de personen die het beleid van een pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen, dient naar het oordeel van de Verzekeringskamer voldoende te zijn met het oog op de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden.

3. De voornemens, de handelingen of de antecedenten van de personen die het beleid van het pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen, mogen de Verzekeringskamer geen aanleiding geven tot het oordeel dat, met het oog op de belangen, bedoeld in het tweede lid, de betrouwbaarheid van deze personen niet buiten twijfel staat.

4. De personen die het beleid van een pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.

5. Het bestuur van het fonds brengt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het fonds bepalen of mede bepalen vooraf ter kennis aan de Verzekeringskamer.

6. Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid word niet doorgevoerd indien de Verzekeringskamer binnen zes weken na ontvangst van de melding, of, indien de Verzekeringskamer om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan de verzekeraar bekend maakt dat zij niet met de voorgenomen wijziging instemt.

7. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten, bedoeld in het derde lid, stelt het bestuur van het fonds de Verzekeringskamer daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

8. De Verzekeringskamer stelt beleidsregels vast met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

9. De Verzekeringskamer verstrekt aan een autoriteit die ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht beleggingsinstellingen onderscheidenlijk de Wet toezicht effectenverkeer 1995 belast is met het toezicht op kredietinstellingen, beleggingsinstellingen onderscheidenlijk effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders de gegevens of inlichtingen die zij verkregen heeft bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak en die betrekking hebben op de deskundigheid van personen als bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk de voornemens, de handelingen of de antecedenten van personen als bedoeld in het derde lid, voor zover de Verzekeringskamer van oordeel is dat deze gegevens of inlichtingen van belang zijn of zouden kunnen zijn voor het toezicht dat door die andere autoriteit wordt uitgeoefend.

10. In dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder pensioenfonds mede verstaan een beroepspensioenfonds.

Artikel 5a

1. Een pensioenfonds, een beroepspensioenfonds en een spaarfonds beschikken over een gedragscode die voor bestuurders en medewerkers van het fonds voorschriften geeft ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds aanwezige informatie.

2. De Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de inhoud van deze gedragscode.

F

Artikel 6, vierde lid, vervalt.

G

In artikel 6b, eerste lid, onderdeel c, wordt «de artikelen 10 en 11» vervangen door: de artikelen 9c en 10b.

H

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.

I

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «tiende lid» vervangen door: achtste lid.

2. De eerste volzin van het tweede lid wordt vervangen door:

De gewezen deelnemer verkrijgt bij beëindiging van de deelneming ten minste een premievrije aanspraak op een evenredig ouderdomspensioen.

3. Het derde en vierde lid vervallen, onder vernummering van het vijfde tot en met twaalfde lid in derde tot en met tiende lid.

4. In het nieuwe vierde lid wordt «derde en vijfde lid» vervangen door: tweede en derde lid. De zinsnede «, alsmede van het evenredig ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid, indien dat hoger is dan de premievrije aanspraak als bedoeld in het derde lid» vervalt.

5. In het nieuwe zevende lid wordt «zevende en achtste lid» vervangen door: vijfde en zesde lid.

6. In het nieuwe negende lid wordt «tiende lid» vervangen door: achtste lid.

7. Het nieuwe tiende lid komt te luiden:

10. Indien een pensioenregeling van een pensioenfonds kan worden beschouwd als alleen te worden bepaald door de door de werkgever of de deelnemer beschikbaar gestelde premies of bijdragen, is het tweede lid niet van toepassing en geldt dat de gewezen deelnemer bij beëindiging van de deelneming ten minste een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen verkrijgt op de voet van de tot dan door hem en voor hem betaalde en uit hoofde van artikel 2, zesde lid, nog verschuldigde bijdragen naarmate de voor pensioeningang vereiste duur van de deelneming is verstreken.

J

Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt na het eerste lid van artikel 9 een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. De voor pensioenen bestemde gelden van een beroepspensioenfonds moeten, tenzij artikel 10 toepassing vindt, worden aangewend tot het overdragen of het herverzekeren van het risico, dat voortspruit uit de in de statuten en enig pensioenreglement van het fonds neergelegde verplichtingen, door het sluiten van overeenkomsten van verzekering met een verzekeraar naar eigen keuze van de deelnemer, welke verzekeraar voldoet aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid onder a of b.

K

Na artikel 9 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

1. De bezittingen van een pensioenfonds, dan wel van een beroepspensioenfonds, moeten, tezamen met de te verwachten inkomsten, toereikend zijn ter dekking van de uit de statuten en reglementen voortvloeiende pensioenverplichtingen.

2. De aanspraak, bedoeld in artikel 8, tweede lid, dient voor de deelnemer in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van de deelneming, volledig te zijn gefinancierd. De Verzekeringskamer kan op grond van bijzondere omstandigheden een langere termijn, van ten hoogste dertien weken, toestaan voor financiering als bedoeld in dit lid.

Artikel 9b

1. Belegging van de daartoe beschikbare gelden van een pensioenfonds, een spaarfonds of een beroepspensioenfonds moet op solide wijze geschieden.

2. Vorderingen van een ondernemingspensioenfonds of een spaarfonds op de werkgever, alsmede belegging in aandelen in diens onderneming zijn toegelaten tot een bedrag gelijk aan het twintigste deel van de bezittingen van het fonds, vermeerderd met een bedrag gelijk aan de vrije reserve van dat fonds. Het bedrag van deze vorderingen en aandelen mag evenwel het tiende deel van de bezittingen van het fonds niet overschrijden.

3. Ten aanzien van een ondernemingspensioenfonds mag van het tweede lid worden afgeweken, voor zover de werkgever nieuwe financiële verplichtingen op zich heeft genomen, alsook voor zover het betreft financiële verplichtingen van de werkgever, die verband houden met verhogingen van aanspraken op pensioen over reeds verstreken jaren; zulks onder voorwaarde dat de aanpassing aan dat lid wordt nagestreefd volgens een plan waarmee de Verzekeringskamer heeft ingestemd.

Artikel 9c

1. Het pensioenfonds, dan wel het beroepspensioenfonds, stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 9a, 9b en 9d.

2. Het bestuur van het fonds legt de in het eerste lid bedoelde nota alsmede iedere wijziging daarvan onverwijld over aan de Verzekeringskamer.

3. De Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de tijdstippen en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het tweede lid.

Artikel 9d

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 9a, 9b en 9c. Daarbij kan worden bepaald dat in geval van overdracht of herverzekering als bedoeld in artikel 9, artikel 9c en die regels niet van toepassing zijn dan wel anderszins daarvan mag worden afgeweken.

L

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

1. Indien een pensioenfonds, dan wel een beroepspensioenfonds, werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 9c, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 9a tot en met 9d en bovendien aan de eisen die op grond van het tweede lid worden gesteld, behoeft overdracht of herverzekering van het risico, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, niet plaats te hebben.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de eisen waaraan de financiële opzet in relatie tot het draagvlak van een pensioenfonds, dan wel een beroepspensioenfonds, moet voldoen teneinde de nakoming van de uit de pensioenregeling voortvloeiende verplichtingen op zodanige wijze te waarborgen dat toepassing kan worden gegeven aan het eerste lid. Deze regels kunnen verschillend worden gesteld voor verschillende categorieën van verzekerde risico's, van pensioenfondsen en van beroepspensioenfondsen.

3. Zodra het fonds verplichtingen heeft ten aanzien waarvan artikel 9, eerste of tweede lid, geen toepassing heeft gevonden doet het bestuur van het fonds daarvan onverwijld mededeling aan de Verzekeringskamer. Het bepaalde bij en krachtens artikel 9c, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

M

Na artikel 10 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

1. Artikel 10 is niet van toepassing ten aanzien van pensioenfondsen en beroepspensioenfondsen waarvan het aantal deelnemers minder dan 100 bedraagt.

2. Indien het aantal deelnemers van een pensioenfonds of een beroepspensioenfonds is gedaald tot minder dan 100 is het fonds verplicht binnen zes maanden het risico, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, over te dragen of te herverzekeren.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt als deelnemer van een pensioenfonds aangemerkt degene op wie de toezegging omtrent pensioen van toepassing is, met uitzondering van de gewezen deelnemer in de zin van artikel 8, zevende lid, en van degene ten bate van wie gelden worden bijeengebracht ten behoeve van een nabestaandenpensioen, en wordt uitgegaan van het aantal deelnemers op 31 december van elk kalenderjaar.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt als deelnemer van een beroepspensioenfonds aangemerkt de deelnemer, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, en wordt uitgegaan van het aantal deelnemers op 31 december van elk kalenderjaar.

Artikel 10b

1. Het boekjaar van een pensioenfonds, een spaarfonds of een beroepspensioenfonds loopt van 1 januari tot en met 31 december.

2. Het bestuur van een pensioenfonds, een spaarfonds of een beroepspensioenfonds legt aan de Verzekeringskamer jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening, een jaarverslag en overige gegevens over het verstreken boekjaar over, waarin een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds gegeven wordt en waaruit ten genoegen van die kamer blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens deze wet alsmede, voor zover van toepassing, aan het bepaalde bij of krachtens de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, en dat de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden voldoende gewaarborgd geacht kunnen worden.

3. Het bestuur van een fonds ten aanzien waarvan artikel 10 toepassing vindt legt aan de Verzekeringskamer bovendien jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een actuarieel verslag betreffende het fonds over, voorzien van de verklaring van een actuaris.

4. De jaarrekening moet zijn voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, ondertekend door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

5. De accountant, bedoeld in het vierde lid, is verplicht desgevraagd aan de Verzekeringskamer inzicht te bieden in zijn controlewerkzaamheden alsmede haar alle overige inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijze geacht kunnen worden nodig te zijn voor de vervulling van de haar bij of krachtens deze wet dan wel bij of krachtens de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling opgelegde taak. De Verzekeringskamer stelt het bestuur van het fonds in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de accountant.

6. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de actuaris, bedoeld in het derde lid.

7. Voor zover een beroepspensioenregeling de mogelijkheid opent overeenkomstig artikel 2, tweede lid, onderdeel b of c, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling naar eigen keuze overeenkomsten van verzekering te sluiten met het in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van die wet bedoelde beroepspensioenfonds, dient de in het tweede lid bedoelde jaarrekening een afzonderlijke bedrijfsrekening te bevatten betreffende deze overeenkomsten van verzekering, waaruit onder meer duidelijk zal moeten blijken welke waarborgen ten behoeve van de betrokken deelnemers aanwezig zijn.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking de wijze waarop wordt voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het zevende lid. Daarbij kunnen regels worden gesteld omtrent het in bepaalde gevallen meermalen per jaar overleggen van gegevens of verklaringen als bedoeld in dit artikel.

9. De Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de wijze van overlegging van de in dit artikel bedoelde bescheiden.

N

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

1. De accountant, bedoeld in artikel 10b, vierde lid, meldt de Verzekeringskamer zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden als bedoeld in die bepaling kennis heeft gekregen en die:

a. in strijd is met de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, geldende eisen en verplichtingen;

b. de nakoming van de door het fonds aangegane verplichtingen bedreigt; of

c. leidt tot weigering van het afgeven van een verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.

2. Gelijke verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, rust op de actuaris, bedoeld in artikel 10b, derde lid.

3. De accountant, onderscheidenlijk de actuaris die op grond van dit artikel tot een melding aan de Verzekeringskamer is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding had mogen worden overgegaan.

O

In artikel 12, eerste lid, wordt «artikel 10» vervangen door: «artikel 10b, derde lid,» en wordt «van een pensioenfonds of van een spaarfonds» vervangen door: van een pensioenfonds, een spaarfonds of een beroepspensioenfonds.

P

De artikelen 13, 14, 15 en 16 vervallen.

Q

In artikel 17a wordt «artikel 8, zesde lid» vervangen door: artikel 8, vierde lid.

R

In artikel 18 vervalt de zinsnede «en artikel 10 toepassing vindt» en wordt de zinsnede «de in het eerste lid van dat artikel bedoelde» vervangen door: de in artikel 9c bedoelde.

S

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

Een pensioenfonds, een spaarfonds, een werkgever en een verzekeraar als bedoeld in artikel 2, vierde lid, verstrekken aan de Verzekeringskamer binnen de door haar te bepalen termijn kosteloos de inlichtingen die zij voor de vervulling van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taak nodig acht.

T

Artikel 20 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:

Artikel 20

1. Het toezicht op de uitvoering van deze wet berust bij de Verzekeringskamer.

2. Onze Minister kan met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 2a, 2b, 6a, 6c, 7, 8, 8a, 8b, 8c, 25, 29, 32, 32a, 32b en 32c aan de Verzekeringskamer aanwijzingen van algemene aard geven betreffende de uitoefening van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taak.

Artikel 20a

1. Onze Minister is bevoegd aan de Verzekeringskamer de gegevens of inlichtingen te vragen die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Verzekeringskamer deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd, indien dat ter wille van het bedrijfseconomisch toezicht nodig blijkt, alsmede gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op de uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 20, tweede lid.

2. De Verzekeringskamer is verplicht aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen te verstrekken. Indien Onze Minister de Verzekeringskamer vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke pensioen- of spaarfondsen zijn verstrekt of zijn verkregen, en die geen betrekking hebben op de uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 20, tweede lid, is de Verzekeringskamer niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijk pensioenfonds, spaarfonds, rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een pensioenfonds of een spaarfonds dat in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

3. Onze Minister is bevoegd een derde op te dragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn.

4. Onze Minister mag de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend gebruiken voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Verzekeringskamer deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd.

5. Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen.

6. Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin openbaar maken.

7. De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende onder zich heeft.

U

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «boeken en bescheiden» telkens vervangen door: zakelijke gegevens en bescheiden.

2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt vóór «van een werkgever» ingevoegd: van een verzekeraar, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, en.

3. In het tweede lid wordt «boeken of bescheiden» vervangen door: zakelijke gegevens of bescheiden.

4. Aan het artikel worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

4. Het fonds, de werkgever en de verzekeraar zijn verplicht de zakelijke gegevens en bescheiden in Nederland beschikbaar te hebben en deze gedurende ten minste zeven jaren na het boekjaar waarop ze betrekking hebben beschikbaar te houden.

5. Het vierde lid is niet van toepassing op een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat van de Europese Unie.

V

Artikel 23 wordt vervangen door dertien artikelen, luidende:

Artikel 23

1. Indien de Verzekeringskamer zulks noodzakelijk acht in het belang van de deelnemers, de gewezen deelnemers, of andere belanghebbenden, kan zij aan het bestuur van een pensioenfonds of een spaarfonds een aanwijzing geven.

2. Het bestuur volgt een aanwijzing binnen de door de Verzekeringskamer gestelde termijn op.

3. De Verzekeringskamer kan van haar aanwijzing mededeling doen aan:

a. de deelnemersraad, bedoeld in artikel 6a;

b. de naar Ons oordeel representatieve centrale organisaties van werkgevers en van werknemers;

c. organisaties van werkgevers en werknemers, behorende tot bij koninklijk besluit aangewezen categorieën;

d. de bij koninklijk besluit aangewezen centrale organisaties van andere belanghebbenden;

e. organisaties van andere belanghebbenden, behorende tot bij koninklijk besluit aangewezen categorieën.

4. Een centrale organisatie als bedoeld in het derde lid kan van een op grond van dat lid meegedeelde aanwijzing mededeling doen aan bij haar aangesloten organisaties op het gebied van de bedrijfstak waarin het fonds werkt of waartoe de onderneming behoort waaraan het fonds is verbonden.

5. De Verzekeringskamer stelt het fondsbestuur van de toepassing van het derde lid in kennis.

6. De organisaties, bedoeld in het derde lid, mogen niet tot openbaarmaking van de op grond van dat lid meegedeelde aanwijzing in de pers of anderszins overgaan.

Artikel 23a

1. De Verzekeringskamer kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste en vierde lid, 3, eerste lid, 4, eerste tot en met vierde lid, 5, eerste tot en met zevende lid, 5a, eerste lid, 6a, 6b, vierde lid, 6c, vijfde lid, 7, 7a, 8, vijfde en zesde lid, 9, 9a, eerste en tweede lid, 9b, 9c, 10, 10b, 18, 19, 21, zesde lid, 22, tweede en vierde lid, 23, tweede lid, 23l, eerste en derde lid, en 32b, tweede lid.

2. De artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en 5:33 tot en met 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

3. Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 23b

1. De Verzekeringskamer kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste en vierde lid, 3, eerste lid, 3a, derde en vierde lid, 4, eerste tot en met vierde lid, 5, eerste tot en met zevende lid, 5a, eerste lid, 6a, 6b, vierde lid, 6c, eerste en vijfde lid, 7, 7a, 8, vijfde en zesde lid, 9, 9a, eerste en tweede lid, 9b, 9c, 10, 10b, 11, eerste en tweede lid, 18, 19, 21, zesde lid, 22, tweede en vierde lid, 23, tweede lid, 23l, eerste en derde lid, en 32b, tweede lid.

2. De bestuurlijke boete komt toe aan de Verzekeringskamer.

3. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 23c

1. Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste twee miljoen gulden bedraagt.

2. De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.

3. De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Voor zover de bijlage de boete bepaalt bij overtredingen van voorschriften gesteld in een ministeriële regeling, kan de bijlage bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

4. De Verzekeringskamer kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.

Artikel 23d

Degene jegens wie door de Verzekeringskamer een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 23e

1. Indien de Verzekeringskamer voornemens is een boete op te leggen geeft zij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht stelt de Verzekeringskamer de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, tenzij het een overtreding betreft die in de bijlage, bedoeld in artikel 23c, is aangewezen.

Artikel 23f

1. De Verzekeringskamer legt de boete op bij beschikking.

2. De beschikking vermeldt in ieder geval:

a. het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;

b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en

c. de termijn, bedoeld in artikel 23h, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 23g

1. De werking van de beschikking tot oplegging van een boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de werking van de beschikking tot oplegging van een boete voor een overtreding die op grond van artikel 23e, tweede lid, is aangewezen, opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.

Artikel 23h

1. De boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.

2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken, tenzij het een overtreding betreft die op grond van artikel 23e, tweede lid, is aangewezen.

3. Indien de boete niet tijdig is betaald stuurt de Verzekeringskamer schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid zal worden ingevorderd.

4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de Verzekeringskamer de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.

5. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

6. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Verzekeringskamer.

7. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de president van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

8. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 23i

1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt indien ter zake van de overtreding een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

2. Het recht tot strafvordering met betrekking tot een overtreding als bedoeld in artikel 23b vervalt, indien de Verzekeringskamer ter zake van die overtreding reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 23j

1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een boete wordt opgelegd.

Artikel 23k

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 23l

1. Indien aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 23 binnen de gestelde termijn niet of onvoldoende gevolg is gegeven kan de Verzekeringskamer aan het bestuur van het fonds aanzeggen dat het vanaf een bepaald tijdstip zijn bevoegdheden slechts mag uitoefenen na toestemming door een of meer door de Verzekeringskamer aangewezen personen en met inachtneming van de opdrachten van deze personen; deze aanzegging wordt terstond van kracht.

2. Indien naar het oordeel van de Verzekeringskamer onverwijld ingrijpen noodzakelijk is kan zij zonder voorafgaande aanwijzing onmiddellijk uitvoering geven aan het eerste lid, nadat zij het bestuur in de gelegenheid heeft gesteld zijn mening over de onmiddellijke uitvoering te geven.

3. Het bestuur verleent de door de Verzekeringskamer aangewezen personen alle medewerking. De Verzekeringskamer kan het bestuur toestaan bepaalde handelingen zonder machtiging te verrichten.

4. De door de Verzekeringskamer aangewezen personen oefenen hun bevoegdheden uit gedurende ten hoogste twee jaren na de bekendmaking van de aanzegging, bedoeld in het eerste lid, behoudens de bevoegdheid van de Verzekeringskamer om deze termijn te verlengen telkens voor ten hoogste een jaar. Een zodanige verlenging maakt de Verzekeringskamer aan het fonds bekend. De verlenging wordt terstond van kracht. De Verzekeringskamer kan te allen tijde de door haar aangewezen personen door anderen vervangen.

5. Voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een aanzegging als bedoeld in het eerste lid, zijn degenen die deze handelingen als orgaan van het fonds verrichten, persoonlijk aansprakelijk tegenover het fonds. Het fonds kan de ongeldigheid van deze handelingen inroepen, indien de wederpartij wist dat de vereiste toestemming ontbrak of daarvan niet onkundig kon zijn.

6. De Verzekeringskamer trekt in elk geval de maatregel, bedoeld in het eerste lid, in zodra zij van oordeel is, dat deze maatregel niet langer noodzakelijk is.

W

1. Artikel 23a (oud) wordt vernummerd tot artikel 23m.

2. In het eerste lid van artikel 23m (nieuw) vervalt onderdeel b en wordt onderdeel c geletterd b.

X

Aan artikel 25 wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden geregeld over welke gegevens van pensioenfondsen Onze Minister of de Sociaal Economische Raad kunnen beschikken bij de uitvoering van het eerste en vierde lid.

Y

In artikel 29, eerste lid, wordt «6, 6a, 8, eerste tot en met zesde, tiende en elfde lid, 8b, 11, 15» vervangen door: «5, eerste lid, 6, 6a, 8, eerste tot en met vierde, achtste en negende lid, 8b, 9b, tweede lid, 10b, eerste tot en met derde lid,».

Z

Artikel 30, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «4, tweede, derde en vierde lid» wordt vervangen door «4, tweede lid».

2. Vóór «18» wordt ingevoegd: «10b, vijfde en zesde lid, 11, eerste en tweede lid,».

3. «en 22, tweede lid» wordt vervangen door «22, tweede en vierde lid, 23, tweede lid, en 23l, eerste en derde lid,»

AA

Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt een 1. geplaatst.

2. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven bij de instelling, zijnde hetzelfde fonds of een andere instelling, waar de onderneming waaraan hij verbonden is, verbonden is geweest of verbonden zou zijn geweest indien zijn deelneming niet was geëindigd, de toezegging omtrent pensioen ter uitvoering heeft ondergebracht;

3. In het eerste lid, onderdeel f wordt de komma na «af te kopen aanspraken op pensioen» vervangen door een punt.

4. De zinsnede na het eerste lid, onderdeel f, beginnend met «een en ander met dien verstande dat» en eindigend met «dat pensioen of die aanspraak op pensioen» vervalt.

5. Aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Indien de rechthebbende aan de onderneming verbonden is geweest of verbonden zou zijn geweest indien zijn deelneming niet was geëindigd, en deze onderneming is opgehouden te bestaan, kan ingeval van liquidatie van het pensioenfonds afkoop plaatsvinden die ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven bij een andere instelling. Ingeval deze andere instelling een pensioenfonds is, zijn deze wet en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing op dat pensioen of die aanspraak op pensioen. Indien deze andere instelling een verzekeraar is als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn artikel 2, vierde lid, en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing op dat pensioen of die aanspraak op pensioen.

BB

Artikel 32b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt de komma na «dienstverrichting naar Nederland betreft» vervangen door een punt.

2. De zinsnede na onderdeel c beginnend met «een en ander met dien verstande dat» en eindigend met «die aanspraak op pensioen» vervalt.

CC

Artikel 33a komt te luiden:

Artikel 33a

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

DD

De artikelen 35, 36, 37 en 39 vervallen.

ARTIKEL II

De Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede: «, tenzij die uitsluitend worden bijeengebracht ter uitvoering van artikel 8, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet (Stb.1981, 18)».

B

Artikel 18, eerste lid, vervalt.

C

Na artikel 18c worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 18d

Van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering uit een bedrijfspensioenfonds, ten aanzien waarvan artikel 3, eerste lid, toepassing heeft gevonden, neemt de kantonrechter kennis.

Artikel 18e

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

ARTIKEL III

De Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt «9, 10», wordt na «15» ingevoegd «alsmede de artikelen 5, 9, 10 en 10b van de Pensioen- en spaarfondsenwet» en wordt na «artikel 26» ingevoegd: «dan wel artikel 29 van de Pensioen- en spaarfondsenwet».

2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt na «15,» ingevoegd «alsmede artikel 5 van de Pensioen- en spaarfondsenwet» en wordt na «artikel 26» ingevoegd «dan wel artikel 29 van de Pensioen- en spaarfondsenwet».

B

De artikelen 9, 10, 11, 12 en 13 vervallen.

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «deze wet» ingevoegd: en de Pensioen- en spaarfondsenwet.

2. In tweede lid, vervalt de zinsnede «, voor zover artikel 10 toepassing vindt,» en wordt «de in het eerste lid van dat artikel, onder a, bedoelde» vervangen door: de in artikel 9b van de Pensioen- en spaarfondsenwet bedoelde.

D

In artikel 18 wordt na «verplicht» ingevoegd: kosteloos.

E

Artikel 18a wordt vervangen door twee artikelen, luidende:

Artikel 18a

1. Het toezicht op de uitvoering van deze wet berust bij de Verzekeringskamer.

2. Onze Minister kan met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 8, 16 en 29 aan de Verzekeringskamer aanwijzingen van algemene aard geven betreffende de uitoefening van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taak.

Artikel 18b

1. Onze Minister is bevoegd aan de Verzekeringskamer de gegevens of inlichtingen te vragen die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Verzekeringskamer deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd, indien dat ter wille van het bedrijfseconomisch toezicht nodig blijkt, alsmede gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op de uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 18a, tweede lid.

2. De Verzekeringskamer is verplicht aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen te verstrekken. Indien Onze Minister de Verzekeringskamer vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke pensioen- of spaarfondsen zijn verstrekt of zijn verkregen, en die geen betrekking hebben op de uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 18a, tweede lid, is de Verzekeringskamer niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijk pensioen- of spaarfonds, rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een pensioen- of spaarfonds dat in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

3. Onze Minister is bevoegd een derde op te dragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn.

4. Onze Minister mag de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend gebruiken voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Verzekeringskamer deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd.

5. Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen.

6. Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin openbaar maken.

7. De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende onder zich heeft.

F

In artikel 19, negende lid, wordt «artikel 54, eerste lid, van de Beroepswet» vervangen door: artikel 8:36 van de Algemene wet bestuursrecht.

G

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «boeken en bescheiden» vervangen door: zakelijke gegevens en bescheiden.

2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Gelijke bevoegdheid heeft de Verzekeringskamer ten aanzien van de zakelijke gegevens en bescheiden van een verzekeraar als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b.

3. In het tweede lid wordt «boeken of bescheiden» vervangen door: zakelijke gegevens of bescheiden.

4. Aan het artikel worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

4. De rechtspersoon en de verzekeraar zijn verplicht de zakelijke gegevens en bescheiden in Nederland beschikbaar te hebben en deze gedurende ten minste zeven jaren na het boekjaar waarop ze betrekking hebben beschikbaar te houden.

5. Het vierde lid is niet van toepassing op een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat van de Europese Unie.

H

Artikel 21 wordt vervangen door zes artikelen, luidende:

Artikel 21

1. Indien de Verzekeringskamer zulks noodzakelijk acht in het belang van de deelnemers, de gewezen deelnemers, of andere belanghebbenden, kan zij aan het bestuur van de rechtspersoon een aanwijzing geven.

2. Het bestuur volgt een aanwijzing binnen de door de Verzekeringskamer gestelde termijn op.

Artikel 21a

1. De Verzekeringskamer kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, vierde lid, 9, 17, eerste en tweede lid, 18, 20, tweede lid, en 21, tweede lid.

2. De artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en 5:33 tot en met 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

3. Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 21b

1. De Verzekeringskamer kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, vierde lid, 9, 14, 17, eerste en tweede lid, 18, 20, tweede lid, en 21, tweede lid.

2. De bestuurlijke boete komt toe aan de Verzekeringskamer.

3. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 21c

1. Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste twee miljoen gulden bedraagt.

2. De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.

3. De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

4. De Verzekeringskamer kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.

Artikel 21d

De artikelen 23d tot en met 23k van de Pensioen- en spaarfondsenwet zijn van toepassing met dien verstande dat in artikel 23e, tweede lid, van die wet voor «de bijlage, bedoeld in artikel 23c» gelezen wordt «de bijlage, bedoeld in artikel 21c» en dat in artikel 23i, tweede lid, van die wet voor «als bedoeld in artikel 23b» gelezen wordt «als bedoeld in artikel 21b».

Artikel 21e

Indien aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 21 binnen de gestelde termijn niet of onvoldoende gevolg is gegeven is artikel 23l van de Pensioen- en spaarfondsenwet van overeenkomstige toepassing.

I

In artikel 26 vervalt: 9, 10, 12,.

J

In artikel 27, eerste lid, wordt «20, tweede lid» vervangen door: 20, tweede en vierde lid, 21, tweede lid.

K

Artikel 28 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:

Artikel 28

Van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering op grond van een beroepspensioenregeling neemt de kantonrechter kennis.

Artikel 28a

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

L

Artikel 31, eerste lid, vervalt.

M

De artikelen 32 tot en met 37 en 39 vervallen.

ARTIKEL IV

Aan de bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:

12. De Pensioen- en spaarfondsenwet.

13. De Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds.

14. De Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling.

15. Artikel VII van de wet van ..............199., (Stb....), houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enkele andere wetten.

ARTIKEL V

Van bijlage C bij de Beroepswet vervallen de onderdelen 30 en 31.

ARTIKEL VI

Artikel 3a, tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet zoals dat ingevolge deze wet komt te luiden is ten aanzien van op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel bestaande voorzieningen als bedoeld in dat artikellid, eerst na afloop van het kalenderjaar waarin dat artikellid in werking treedt van toepassing.

ARTIKEL VII

1. Artikel 5, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet zoals dat ingevolge deze wet komt te luiden is ten aanzien van op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel bestaande pensioen- en spaarfondsen en beroepspensioenfondsen eerst twee jaar na dat tijdstip van toepassing.

2. Ten aanzien van personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 5, achtste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet zoals dat ingevolge deze wet komt te luiden, het beleid van een pensioen- of spaarfonds of van een beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen, kan een beoordeling als bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid, van die wet zoals dat ingevolge deze wet komt te luiden, achterwege blijven voor de resterende duur van hun aanstellings- of benoemingstermijn.

3. Artikel 5a, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet zoals dat ingevolge deze wet komt te luiden is ten aanzien van op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikellid bestaande pensioen- en spaarfondsen en beroepspensioenfondsen eerst één jaar na dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL VIII

1. De artikelen 8, tweede, derde en vierde lid, en 1, eerste lid, onderdeel g, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A en I, van deze wet, blijven van toepassing ten aanzien van pensioenfondsen die aan die bepalingen voordien toepassing gaven, en wel in de gevallen en gedurende de termijn die daarvoor al waren vastgesteld, doch in elk geval niet langer dan gedurende tien jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A en I, van deze wet en met dien verstande dat de financiering ingevolge die bepalingen ten minste in gelijke delen per kalenderjaar plaatsvindt.

2. De Verzekeringskamer kan toestaan dat, in afwijking van het eerste lid, een pensioenfonds gedurende een langere periode dan daar bedoeld toepassing geeft aan de daar genoemde bepalingen, voor zover dat noodzakelijk is ter voorkoming van onaanvaardbare financiële gevolgen voor het betrokken pensioenfonds of de betrokken werkgever.

3. In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van het tweede lid de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

ARTIKEL IX

Artikel 9c van de Pensioen- en spaarfondsenwet zoals dat ingevolge deze wet komt te luiden is ten aanzien van pensioenfondsen en beroepspensioenfondsen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel niet verplicht zijn tot vaststelling van een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in die wet, eerst zes maanden na dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL X

Artikel 10a van de Pensioen- en spaarfondsenwet zoals dat ingevolge deze wet komt te luiden is ten aanzien van pensioenfondsen en beroepspensioenfondsen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel minder dan 100 deelnemers in de zin van genoemd artikel hebben en die het risico van aangegane verplichtingen met toepassing van artikel 10 van die wet niet hebben overgedragen of herverzekerd overeenkomstig artikel 9 van die wet, dan wel overeenkomstig artikel 9 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, eerst na verloop van zes maanden na 31 december van het jaar waarin deze artikelen in werking treden van toepassing.

ARTIKEL XI

1. Artikel 10b, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet zoals dat ingevolge deze wet komt te luiden is ten aanzien van op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel bestaande pensioen- en spaarfondsen en beroepspensioenfondsen eerst van toepassing met ingang van de eerste dag van het tweede kalenderjaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikellid.

2. Artikel 10b, tweede, derde en vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet zoals deze ingevolge deze wet komt te luiden is voor het eerst van toepassing met betrekking tot het eerste volle boekjaar gelegen na het tijdstip van inwerkingtreding van deze artikelleden.

ARTIKEL XII

Indien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, dan wel de termijn voor het indienen van een beroepschrift, tegen een besluit op grond van:

a. de Pensioen- en spaarfondsenwet;

b. de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds; of

c. de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, is aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft ten aanzien van de mogelijkheid om beroep in te stellen het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL XIII

De straffen en maatregelen gesteld op strafbare feiten waarvoor ingevolge deze wet slechts een dwangsom of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd en die zijn begaan voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, blijven van toepassing.

ARTIKEL XIV

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 5, achtste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, in werking één jaar na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Bijlage 1 bij het voorstel van wet

Bijlage als bedoeld in artikel 23c van de Pensioen- en spaarfondsenwet

Artikel 1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 23b van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

NummerBedrag (vast tarief)  
1.f 1 000  
2.f 2 000  
3.f 12 000  
4.f 48 000  
5.f 192 000 

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 11, is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing met de daarbij behorende factor:

Categorie I: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal minder dan f 20 miljoen: factor 1;

Categorie II: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van ten minste f 20 miljoen maar minder dan 100 miljoen: factor 2;

Categorie III: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van ten minste f 100 miljoen maar minder dan 500 miljoen: factor 3;

Categorie IV: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van ten minste f 500 miljoen maar minder dan f 1 miljard : factor 4;

Categorie V: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van f 1 miljard of meer: factor 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan de Verzekeringskamer aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Artikel 3

Op grond van artikel 23e, tweede lid, van deze wet, worden de artikelen aangewezen waarvoor tariefnummer 1 als bedoeld in artikel 1 is vastgesteld.

TABEL 1

Overtredingen van voorschriften gesteld bij
artikel:Tarief:
2, vierde lid5
  
Overtredingen van voorschriften krachtens artikel 2, vierde lid : zie verder in deze tabel onder Regelen verzekeringsovereenkomsten
  
Overtredingen van voorschriften gesteld bij  
of krachtens artikel:Tarief:
  
3a, derde lid4
4, eerste lid3
4, tweede lid3
4, derde lid3
4, vierde lid3
5, eerste lid3
5, tweede lid2
5, derde lid2
5, vierde lid2
5, vijfde lid2
5, zesde lid,2
5, zevende lid,2
5a, eerste lid2
6a2
6b, vierde lid2
6c, eerste lid2
6c, vijfde lid2
72
7a3
8, vijfde lid4
8, zesde lid4
94
9a, eerste lid5
9a, tweede lid3
9b4
9c3
102
10b, eerste lid1
10b, tweede lid1
10b, derde lid1
10b, vierde lid1
23, tweede lid4
23l, eerste lid4
23l, derde lid3
32b, tweede lid4
  
Regelen verzekeringsovereenkomsten
Overtredingen van voorschriften gesteld bij  
artikel:Tarief:
  
PM 

TABEL 2

Overtredingen van voorschriften gesteld bij   
of krachtens artikel:Tarief  
   
2, eerste lid5  
   
Overtredingen van voorschriften gesteld bij  
artikel:Tarief:  
   
2, vierde lid5  
   
Overtredingen van voorschriften krachtens artikel 2, vierde lid : zie verder in deze tabel onder Regelen verzekeringsovereenkomsten.
   
Overtredingen van voorschriften gesteld bij   
of krachtens artikel:Tarief  
   
3, eerste lid5  
3a, vierde lid3  
10b, vijfde lid2  
10b, zesde lid2  
11, eerste lid3  
11, tweede lid3  
181 
193  
21, zesde lid1  
22, tweede lid3  
22, vierde lid3  
   
Regelen verzekeringsovereenkomsten 
   
Overtredingen van voorschriften gesteld bij   
artikel:Tarief: 
   
PM  

Bijlage 2 bij het voorstel van wet

Bijlage als bedoeld in artikel 21c van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling

Artikel 1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 21b van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

NummerBedrag (vast tarief) 
1.f 1 000  
2.f 2 000 
3.f 12 000  
4.f 48 000 

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 11, is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing met de daarbij behorende factor:

Categorie I: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal minder dan f 20 miljoen: factor 1;

Categorie II: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste f 20 miljoen maar minder dan 100 miljoen: factor 2;

Categorie III: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste f 100 miljoen maar minder dan 500 miljoen: factor 3;

Categorie IV: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste f 500 miljoen maar minder dan f 1 miljard : factor 4;

Categorie V: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van meer dan f 1 miljard: factor 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan de Verzekeringskamer aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Artikel 3

Op grond van artikel 23e, tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet in samenhang met artikel 21d van deze wet, worden de artikelen aangewezen waarvoor tariefnummer 1 als bedoeld in artikel 1 is vastgesteld.

TABEL 1

Overtredingen van voorschriften gesteld bij  
of krachtens artikel:Tarief
  
94
142
21, tweede lid4

TABEL 2

Overtredingen van voorschriften gesteld bij  
of krachtens artikel:Tarief
  
2, vierde lid2
17, eerste lid1
17, tweede lid2
183
20, tweede lid3

XNoot
1

In tabel 1 zijn die bepalingen opgesomd die zich uitsluitend richten tot pensioenuitvoerders of spaarfondsen. In tabel 2 zijn de bepalingen opgesomd die zich niet uitsluitend tot pensioenuitvoerders en spaarfondsen richten.

XNoot
1

In tabel 1 zijn die bepalingen opgesomd die zich uitsluitend richten tot beroepspensioenfondsen. In tabel 2 zijn de bepalingen opgesomd die zich niet uitsluitend tot beroepspensioenfondsen richten.

Naar boven