nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 30 juni 1999
Bij de behandeling, eerder vandaag, van het voorstel van wet met betrekking
tot de vormgeving van de lokale lastenverlichting van f 100 (kamerstukken
II 1998/99, 26 412, nrs. 1–3) informeerde de geachte afgevaardigde,
mevrouw Kant, naar de mogelijkheden van artikel 268 Gemeentewet om besluiten
van gemeentebesturen aan te tasten die in strijd zijn met het beleid ten aanzien
van de 100-guldenmaatregel.
Op grond van artikel 268 Gemeentewet, juncto afdeling 10.2.2. en 10.2.3.
van de Algemene Wet Bestuursrecht kunnen besluiten en niet-schriftelijke beslissingen
van gemeentebesturen bij koninklijk besluit worden vernietigd wegens strijd
met het recht of met het algemeen belang. Over de toepassing van deze mogelijkheid
heeft het toenmalige kabinet een notitie naar de Tweede Kamer gezonden bij
brief van 9 april 1992 (kamerstukken II 1991/92, 21 427, nr. 21). Daarin
is aangegeven dat bij de toepassing van deze bevoegdheid een aantal criteria
geldt, mede ontwikkeld door de Raad van State, inhoudende dat
– de inbreuk op de rechtsorde zodanig moet zijn dat een dwingend
openbaar belang gediend moet zijn met vernietiging;
– vernietiging geen doel op zich zelf is: het beoogt mede de met
het recht of met algemeen belang strijdige gevolgen te voorkomen;
– het toezichthoudend orgaan ook zelf de beginselen van behoorlijk
bestuur in acht moet nemen, zoals de rechtszekerheid en het vermijden van
willekeur (als er verschillende soortgelijke besluiten zijn).
Hieruit blijkt reeds dat schorsing en vernietiging als ultimum remedium
worden gebruikt; in relatie daarmee is in bovenbedoelde notitie van april
1992 wel aangekondigd dat met het toepassen van de vernietigingsgrond strijd
met het algemeen belang de uiterste terughoudendheid betracht zal worden,
ook bij niet-autonome besluiten. In ieder geval zal het betrokken gemeentebestuur,
op het moment dat het aangevochten besluit werd genomen, hebben moeten kunnen
weten dat het daarmee in strijd handelde met het regeringsbeleid.
Er moet dus sprake zijn van duidelijk vaststaand regeringsbeleid.
Het rijksbeleid is er op gericht dat de gemeenten voor alle huishoudens
jaarlijks een bedrag van f 100,– lastenverlichting ontvangen. Bij
de totstandkoming van de f 100,– maatregel en bij de behandeling
van dit wetsvoortel is dat naar mijn oordeel voldoende duidelijk gemaakt.
Als wordt vastgesteld dat een gemeentebestuur het bedrag dat voor dit doel
in het Gemeentefonds is opgenomen zodanig besteedt dat aan deze doelstelling
niet wordt voldaan, dan handelt men in strijd met het rijksbeleid, en daarmee
in strijd met het algemeen belang. Daarmee is mogelijke strijd met het recht
niet meer aan de orde. Het thans voorliggende wetsvoorstel bepaalt dat gemeentebesturen
kunnen bepalen dat een bedrag van f 100,– wordt afgetrokken van
het belastingbedrag dat verschuldigd is voor de onroerende-zaakbelasting van
gebruikers, het rioolafvoerrecht, de afvalstoffenheffing of de reinigingsrechten
voor huishoudelijk afval. Maakt een gemeentebestuur geen gebruik van die mogelijkheid
dan wordt niet gehandeld in strijd met het recht.
Bij de beoordeling van de vraag of in concrete gevallen inderdaad moet
worden overgegaan op spontane vernietiging moet daarnaast nog worden beseft
dat er verschillen kunnen zijn in de mate waarin een gemeente in strijd handelt
met het regeringsbeleid, afhankelijk van de besluitvorming.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper