26 412
Wijziging van de Gemeentewet en de Wet van 18 december 1997, met betrekking tot de vormgeving van de lokale lastenverlichting van f 100

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 30 juni 1999

Bij de behandeling, eerder vandaag, van het voorstel van wet met betrekking tot de vormgeving van de lokale lastenverlichting van f 100 (kamerstukken II 1998/99, 26 412, nrs. 1–3) informeerde de geachte afgevaardigde, mevrouw Kant, naar de mogelijkheden van artikel 268 Gemeentewet om besluiten van gemeentebesturen aan te tasten die in strijd zijn met het beleid ten aanzien van de 100-guldenmaatregel.

Op grond van artikel 268 Gemeentewet, juncto afdeling 10.2.2. en 10.2.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht kunnen besluiten en niet-schriftelijke beslissingen van gemeentebesturen bij koninklijk besluit worden vernietigd wegens strijd met het recht of met het algemeen belang. Over de toepassing van deze mogelijkheid heeft het toenmalige kabinet een notitie naar de Tweede Kamer gezonden bij brief van 9 april 1992 (kamerstukken II 1991/92, 21 427, nr. 21). Daarin is aangegeven dat bij de toepassing van deze bevoegdheid een aantal criteria geldt, mede ontwikkeld door de Raad van State, inhoudende dat

– de inbreuk op de rechtsorde zodanig moet zijn dat een dwingend openbaar belang gediend moet zijn met vernietiging;

– vernietiging geen doel op zich zelf is: het beoogt mede de met het recht of met algemeen belang strijdige gevolgen te voorkomen;

– het toezichthoudend orgaan ook zelf de beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen, zoals de rechtszekerheid en het vermijden van willekeur (als er verschillende soortgelijke besluiten zijn).

Hieruit blijkt reeds dat schorsing en vernietiging als ultimum remedium worden gebruikt; in relatie daarmee is in bovenbedoelde notitie van april 1992 wel aangekondigd dat met het toepassen van de vernietigingsgrond strijd met het algemeen belang de uiterste terughoudendheid betracht zal worden, ook bij niet-autonome besluiten. In ieder geval zal het betrokken gemeentebestuur, op het moment dat het aangevochten besluit werd genomen, hebben moeten kunnen weten dat het daarmee in strijd handelde met het regeringsbeleid. Er moet dus sprake zijn van duidelijk vaststaand regeringsbeleid.

Het rijksbeleid is er op gericht dat de gemeenten voor alle huishoudens jaarlijks een bedrag van f 100,– lastenverlichting ontvangen. Bij de totstandkoming van de f 100,– maatregel en bij de behandeling van dit wetsvoortel is dat naar mijn oordeel voldoende duidelijk gemaakt. Als wordt vastgesteld dat een gemeentebestuur het bedrag dat voor dit doel in het Gemeentefonds is opgenomen zodanig besteedt dat aan deze doelstelling niet wordt voldaan, dan handelt men in strijd met het rijksbeleid, en daarmee in strijd met het algemeen belang. Daarmee is mogelijke strijd met het recht niet meer aan de orde. Het thans voorliggende wetsvoorstel bepaalt dat gemeentebesturen kunnen bepalen dat een bedrag van f 100,– wordt afgetrokken van het belastingbedrag dat verschuldigd is voor de onroerende-zaakbelasting van gebruikers, het rioolafvoerrecht, de afvalstoffenheffing of de reinigingsrechten voor huishoudelijk afval. Maakt een gemeentebestuur geen gebruik van die mogelijkheid dan wordt niet gehandeld in strijd met het recht.

Bij de beoordeling van de vraag of in concrete gevallen inderdaad moet worden overgegaan op spontane vernietiging moet daarnaast nog worden beseft dat er verschillen kunnen zijn in de mate waarin een gemeente in strijd handelt met het regeringsbeleid, afhankelijk van de besluitvorming.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Naar boven