26 412
Wijziging van de Gemeentewet en de Wet van 18 december 1997, met betrekking tot de vormgeving van de lokale lastenverlichting van f 100

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

Per 1 januari 1998 is door middel van de f 100,– maatregel een structurele lokale lastenverlichting voor gezinshuishoudingen ingevoerd. De wijze waarop de gemeenten de lastenverlichting dienen uit te voeren is voor een periode van twee jaar dwingend voorgeschreven in de per 1 januari 1998 in werking getreden artikelen 229d en 255a van de Gemeentewet. Ingevolge deze artikelen zijn de gemeenten verplicht de lastenverlichting van f 100,– te realiseren door middel van een vermindering van het belastingbedrag uit hoofde van hetzij de (on)roerende-zaakbelasting voor gebruikers, hetzij de afvalstoffenheffing/reinigingsrechten, hetzij het rioolafvoerrecht.

De artikelen 229d en 255a hebben een tijdelijke werking namelijk tot 1 januari 2000. Het kabinet heeft besloten tot die tijdelijke werking van deze wettelijke bepalingen naar aanleiding van een bestuurlijk overleg met de VNG in 1997. In dit overleg is vastgesteld dat na een periode van twee jaar de lastenverlichting in hoge mate in de gemeentelijke heffingspraktijk zal zijn beklijfd. Geconcludeerd is dat vanaf het jaar 2000 het aan de gemeenten kan worden overgelaten op welke wijze zij de lastenverlichting vormgeven.

Daarbij heeft het kabinet opgemerkt dat het ervan uitgaat, dat gegeven de structurele toevoeging aan het gemeentefonds van f 680,– miljoen per jaar, de lastenverlichting ook structureel zal worden voortgezet door de gemeenten. Mocht uit de monitoring van de lokale lasten, onverhoopt, blijken dat dit niet het geval is, dan kan dit aanleiding zijn de compensatie te heroverwegen.

Het kabinet heeft naar aanleiding van het voorgenoemde bestuurlijk overleg toegezegd te onderzoeken of na het vervallen van de artikelen 229d en 255a per 1 januari 2000 de bestaande wet- en regelgeving aan de gemeenten de mogelijkheid biedt om vanaf 2000 de lastenverlichting voor gezinshuishoudingen naar eigen inzicht vorm te geven met inbegrip van de huidige voorgeschreven wijze van uitvoering. Mocht blijken dat dit niet het geval is, dan zal hiervoor een wettelijke voorziening worden getroffen1.

Voorgenoemd onderzoek heeft ondertussen plaatsgevonden. De conclusie is dat door het vervallen van de artikelen 229d en 255a per 1 januari 2000, er voor gemeenten geen wettelijke basis overblijft om de lastenverlichting desgewenst op dezelfde wijze als in 1998 en 1999 voort te zetten. Dit wetsvoorstel heeft als doel een wettelijke voorziening te treffen die dit wel mogelijk maakt.

2. Mogelijkheden lastenverlichting binnen bestaande wetgeving (na vervallen huidige artikelen 229d en 255a)

De wijze van voortzetting van de lokale lastenverlichting vanaf 2000 kan plaatsvinden volgens verschillende methoden. Een eerste methode houdt in dat het belastingbedrag (dat voortvloeit uit de belastingverordening) wordt verminderd met het bedrag van de lastenverlichting. Op het aanslagbiljet kan dan het belastingbedrag en het bedrag van de lastenvermindering worden vermeld. Het verschil tussen beide bedragen resulteert in een te betalen bedrag, respectievelijk bij een negatieve aanslag in een te ontvangen bedrag. Een andere methode houdt in dat de lastenverlichting wordt verdisconteerd in het tarief. Dit resulteert in een lagere tariefsvaststelling in de belastingverordening. De lastenverlichting is bij deze methode onderdeel van het tarief geworden en daardoor niet meer afzonderlijk zichtbaar op het aanslagbiljet. Wel kan de gemeente ervoor kiezen om in de toelichting bij het aanslagbiljet aan te geven welk bedrag aan lastenverlichting is verdisconteerd in de tariefsvaststelling.

De thans geldende artikelen 229d en 255a regelen de lastenverlichting zoals deze in 1998 en 1999 is voorgeschreven en verplichten de gemeenten de lastenverlichting van f 100,– uit te voeren volgens de eerste methode. Op grond van deze artikelen is het gemeenten dus niet toegestaan de lastenverlichting te verdisconteren in het tarief (methode 2).

Vanaf 1 januari 2000 is de wetgeving van vóór de invoering van de f 100,– maatregel van toepassing. Die wetgeving laat echter voortzetting van lastenverlichting in de huidige vorm niet toe. Er dienen dus artikelen vergelijkbaar met de artikelen 229d en 255a te worden opgenomen in de Gemeentewet waardoor het mogelijk wordt de lastenverlichting in de huidige vorm (methode 1) voort te zetten.

De desbetreffende methode wordt in de nieuwe artikelen 229d en 255a echter niet meer dwingend voorgeschreven. Als gemeenten willen afwijken van de huidige praktijk en de lastenverlichting bijvoorbeeld onderdeel willen maken van hun tariefsberekening (methode 2), dan is hiervoor geen aanvullende wetgeving nodig. De lastenverlichting kan op een eenvoudige wijze plaatsvinden via de tariefstelling.

Het doorvoeren van de lastenverlichting via de onroerende-zaakbelastingen is alleen maar mogelijk via methode 1. De reden hiervoor is dat het tarief voor de onroerende-zaakbelastingen een vast tarief betreft per f 5000,– van de heffingsgrondslag.

Op dit moment hebben ook degenen die in aanmerking komen voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen recht op f 100,– lokale lastenvermindering (artikel 255a). Om dit ook vanaf 2000 mogelijk te maken is een artikel vergelijkbaar met het huidige artikel 255a opgenomen.

3. Bestuurlijk overleg met VNG

Op 19 november 1998 is het onderhavige wetsvoorstel besproken in het bestuurlijk overleg met de VNG. De VNG heeft toegezegd dat zij bij haar leden erop aan zal dringen de burgers duidelijk te maken hoe de f 100,– maatregel in de gemeentelijke belastingen is verwerkt.

Daarnaast heeft de VNG toegezegd de gemeenten actief aan te sporen de lastenverlichting ook vanaf 2000 door te geven aan de burgers. Op de wijze waarop één en ander zal gebeuren, zal overleg plaatsvinden tussen de VNG en de twee departementen.

4. Lastenverlichting in de praktijk

Uit de Monitor lokale lasten 19981 blijkt dat de meeste gemeenten er voor hebben gekozen de lastenverlichting via de onroerende-zaakbelasting voor gebruikers door te geven. Een deel van de gezinshuishoudingen, zij die in een onzelfstandige woonruimte wonen, ontvangen niet zelf een belastingaanslag. Aan de gemeenten is verzocht om ook deze categorie gezinshuishoudingen in aanmerking te laten komen voor de f 100,– lastenverlichting. Uit de Monitor lokale lasten 1998 blijkt dat in het grootste deel van de gemeenten een actief beleid gevoerd wordt om de afgesproken lastenverlichting ook aan deze huishoudens door te geven.

Ook vanaf 1 januari 2000, als de gemeenten vrij zijn in de wijze waarop zij de lastenverlichting vormgeven, blijven de gemeenten de mogelijkheid behouden om gezinshuishoudingen in onzelfstandige woonruimten in aanmerking te laten komen voor f 100,–.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

De lastenverlichting voor 1998 en 1999 is geregeld in de huidige artikelen 229d en artikel 255a van de Gemeentewet.

In artikel XI van de Wet van 18 december 1997 staat dat de twee artikelen met ingang van 1 januari 2000 vervallen. Door het artikel XI te laten vervallen, blijven de artikelen 229d en 255a, zij het enigszins gewijzigd, ook na 1 januari 2000 van toepassing.

Artikel II

Onderdeel A

Gegeven het uitgangspunt dat gemeenten vanaf 2000 vrij zijn in de wijze van vormgeving van de lastenverlichting, worden de volgende wijzigingen voorgesteld ten aanzien van artikel 229d.

Ten eerste wordt in het artikel aangegeven dat de gemeenteraad bevoegd is te besluiten de lastenverlichting te verlenen op dezelfde wijze als thans in de wet is geregeld. De gemeenteraad kan echter ook besluiten de lastenverlichting op een andere wijze uit te voeren.

Ten tweede is in het huidige artikel 229d de wettelijke vermindering vastgesteld op een vast bedrag van f 100,–. Voorgesteld wordt in artikel 229d aan te geven dat de vermindering maximaal f 100,– bedraagt. Hierdoor zijn de gemeenten in staat om de vermindering van toepassing te laten zijn op een combinatie van belastingen. Het spreekt voor zich dat het kabinet ervan uitgaat dat de lastenverlichting in de volle omvang (f 100,–) wordt gecontinueerd.

Er is voor gekozen de vermindering, in aansluiting op de bestaande praktijk, te beperken tot maximaal f 100,–.

Onderdeel B

Voor gemeenteraden die gebruik maken van de mogelijkheid die artikel 229d geeft om de lastenverlichting op dezelfde wijze toe te passen als in de jaren 1998 en 1999, biedt artikel 255a de mogelijkheid om ten aanzien van belastingschuldigen die voor kwijtschelding in aanmerking komen dezelfde regeling van toepassing te verklaren als voor de genoemde twee jaren in het thans geldende artikel 255a is neergelegd. Het verschil is dat het geen dwingende regeling meer is, maar een mogelijkheid die de gemeenteraden wordt geboden. Die regeling houdt in dat aan de belastingschuldige die om kwijtschelding verzoekt het verschil wordt uitbetaald tussen het bedrag dat hem na vermindering van de aanslag wordt kwijtgescholden, en het bedrag dat hem zou zijn kwijtgescholden als die vermindering niet was toegepast.

Als een gemeenteraad kiest voor een andere aanpak dan beschreven in artikel 229d, bijvoorbeeld een zodanige regeling dat de lastenverlichting al verdisconteerd is in het tarief van een of meer belastingen, is artikel 255a, eerste lid, niet van toepassing. Artikel 255a is daarom uitgebreid met een tweede lid waardoor een gemeenteraad de mogelijkheid krijgt om de regeling in het eerste lid van artikel 255a van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Artikel III

Artikel I treedt eerder in werking dan artikel II. Op die manier wordt zeker gesteld dat de artikelen 229d en 255a van de Gemeentewet van kracht blijven en, via artikel II, per 1 januari 2000 gewijzigd worden.

Als gemeenten na 1 januari 2000 belastingaanslagen opleggen over de belastingjaren 1998 en 1999, zijn de artikelen 229d en 255a van toepassing zoals die op 1 januari 1998 luidden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Zie de brief van 19 november 1997 van de staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer, kamerstukken II 1997/98, 25 691, nr. 19, inzake het overleg met de VNG.

XNoot
1

Monitor lokale lasten, blz. 58, aangeboden bij brief aan de Tweede Kamer, kamerstukken II 1998/99, 26 213, nr. 1.

Naar boven