26 383
Wijziging van de Wet havenstaatcontrole in verband met de totstandkoming van richtlijn nr. 98/25/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 april 1998 (PbEG L 133) houdende wijziging van richtlijn nr. 95/21/EG betreffende de naleving, met betrekking tot schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lid-staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 28 april 1999

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel I, onderdeel A, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Artikel 8, tweede lid, komt te luiden:

2. Indien uitreiking aan de kapitein niet mogelijk is, geschiedt de bekendmaking van het besluit dat strekt tot stopzetting van een activiteit of de aanhouding door uitreiking van dit besluit aan de naar het oordeel van de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie daarvoor meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door kennisgeving aan de kapitein.

Toelichting

Artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekend gemaakt. In aansluiting hierop bepaalt artikel 3:41 van de Awb dat besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, worden bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan die belanghebbenden.

Om redenen als vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet havenstaatcontrole (kamerstukken II, 1996/97, 25 254, nr. 3, p. 15) bepaalt artikel 8, eerste lid, van deze wet, dat in afwijking van de algemene regel van artikel 3:41 van de Awb, de bekendmaking van een besluit dat strekt tot stopzetting van een activiteit of de aanhouding van een schip geschiedt door uitreiking van dat besluit aan de kapitein. Het tweede lid van artikel 8 voegt hieraan toe dat, indien uitreiking aan de kapitein niet mogelijk is, de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie de naar zijn oordeel daarvoor meest gerede persoon van de aanhouding in kennis stelt, zo spoedig mogelijk gevolgd door uitreiking van dit besluit aan de kapitein.

Bij nadere beschouwing is de systematiek van deze regeling formeel niet geheel sluitend gebleken. Als uitreiking van het besluit aan de kapitein niet mogelijk is vindt namelijk op grond van de regeling van artikel 8, tweede lid, niettemin aanhouding plaats, maar niet geheel duidelijk is hoe of wanneer. Daarom wordt voorgesteld artikel 8, tweede lid, in die zin te wijzigen dat het wordt aangepast aan de formulering van het eerste lid. De kennisgeving aan de meest gerede persoon wordt gewijzigd in uitreiking van het besluit aan de meest gerede persoon. Door de uitreiking van het besluit wordt immers de constitutieve voorwaarde van artikel 3:40 van de Awb – evenals in het geval van uitreiking van het besluit aan de kapitein – vervuld en kan het besluit in werking treden. Logischerwijs bepaalt het voorgestelde tweede lid dat de kapitein vervolgens zo spoedig mogelijk van de aanhouding in kennis wordt gesteld.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven