26 377
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder meer in verband met de verlenging van de periode van afwijkende bekostiging van de opleidingen op het gebied van de kunst, bepaalde lerarenopleidingen op het gebied van de kunst, de voortgezette kunstopleidingen en de voortgezette opleidingen bouwkunst

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

I. ALGEMEEN

1. Continuering tijdelijke bijzondere bekostiging kunstvakonderwijs

Met dit wetsvoorstel wordt met name beoogd om de bekostiging van het kunstvakonderwijs te regelen voor de periode 2000 tot en met 2002. Daarnaast is voorzien in twee technische wijzigingen.

In artikel 16.26, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bepaald dat het kunstvakonderwijs tot 1 januari 2000 bekostigd wordt op een andere wijze dan de in artikel 2.6 van die wet bedoelde algemene berekeningswijze. In het Hoger Onderwijs- en Onderzoekplan 1990 (vastgesteld op 31 januari 19901) is na overleg met de Tweede Kamer op 25 januari 1990 geconcludeerd dat met de instellingen die kunstvakonderwijs verzorgen, afspraken gemaakt zouden worden over toe te kennen budgetten per hogeschool in relatie tot toe te laten instroom. Oogmerk was om via financiering op basis van taken de druk bij instellingen weg te nemen om het studentenaantal te vergroten. Gelet op de aard van de voorziening is daarmee afgezien van een directe relatie tussen het aantal studenten en de prestaties van de studenten zoals die voor het overige hoger onderwijs conform artikel 2.6 van de WHW in de bekostiging is voorzien. De bedoelde afspraken zijn in 1991 met de hogescholen gemaakt en in 1994 herbevestigd. De instellingsspecifieke afspraken zijn geformaliseerd als basis voor de bekostiging in de Regeling bekostiging Hoger Onderwijs. In algemene zin is met de betreffende instellingen overeengekomen dat zij een rijksbijdrage ontvangen die bepaald is op basis van afgesproken aantal onderwijsvragende studenten. De hiermee vastgestelde bekende budgetten stellen de instellingen in de gelegenheid om de conform het HOOP 1990 beoogde instroomreductie te realiseren en met de gecreëerde financiële ruimte de kwaliteit van de opleidingen te verbeteren.

Vooruitlopend op de besluitvorming over de adviezen van de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs conform het Plan van Aanpak Kunstvakonderwijs (kamerstukken II 1997/98, 25 802, nr. 1) acht ik het ongewenst om keuzes te maken omtrent een structurele wettelijke bepaling over de bekostiging van deze opleidingen, bijvoorbeeld door genoemd artikel 2.6 (voor deze opleidingen) aan te passen. Evenmin ligt het in de rede om gelet op de aard van de voorzieningen het kunstvakonderwijs in deze komende jaren onverkort te bekostigen op basis van het huidige hbo-bekostingsmodel. Mijn voorstel is dan ook om de huidige wettelijke basis voor de bijzondere bekostiging van het kunstvakonderwijs voor een beperkte periode te continueren, te weten van 2000 tot uiterlijk 2003. Alsdan zal besluitvorming over de adviezen van de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs gerealiseerd zijn en de bekostiging van het kunstvakonderwijs een structurele wettelijke basis moeten hebben. De tijdelijke afwijkende bekostiging voor het kunstvakonderwijs in de periode 2000 tot en met 2002 wordt vastgelegd in het – ook op artikel 16.26 van de WHW gebaseerde – Bekostigingsbesluit WHW en in de daarop gebaseerde Regeling bekostiging Hoger Onderwijs.

2. Financiële gevolgen

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor het budget dat beschikbaar is voor de hogescholen zoals voorzien in de meerjarenraming bij de Rijksbegroting 1999, inclusief de daarin verwerkte taakstellingen.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I

Onderdeel A

Sinds 1 januari 1994 is de Informatie Beheer Groep (IBG) belast met de aanleg, het beheer en de bekendmaking van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO). Tevens draagt de IBG zorg voor registratie van opleidingen in genoemd register. Tot 1 januari 1994 vervulde de minister deze taken. De desbetreffende wijzigingen zijn door de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aangebracht. Bij die gelegenheid is een overeenkomstige wijziging in artikel 6.16, vijfde lid, achterwege gebleven. Thans wordt voorgesteld genoemde bepaling in die zin aan te passen dat na afloop van de ministeriële goedkeuringsprocedure de IBG met de registratie van een voortgezette kunstopleiding of een voortgezette opleiding bouwkunst wordt belast.

Onderdeel B

In de tweede volzin van artikel 7.26a, eerste lid, is sprake van «toelating tot deze opleidingen». Omdat in de WHW niet meer wordt uitgegaan van het begrip «toelating» maar van het begrip «inschrijving», wordt voorgesteld genoemd artikellid in die zin aan te passen. Zie in dit verband de artikelen 7.31, eerste lid, en 7.53, tweede lid, derde volzin.

Onderdeel C

Voor de redenen voor verlenging van de periode van afwijkende bekostiging wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie.

ARTIKEL II

De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is voorzien per 1 januari 2000. In verband met het bepaalde in artikel 2.7 van de WHW is het streven er op gericht dat de afronding van de parlementaire behandeling enkele maanden eerder plaatsvindt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg


XNoot
1

Het ontwerp-HOOP 1990 is aan de Tweede Kamer aangeboden bij brief van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 19 september 1989 (kamerstukken II 1989/90, 21 415, nr. 1).

Naar boven