26 376
Wijziging van de Wet op de studiefinanciering in verband met het onder de prestatiebeurs brengen van de reisvoorziening

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 18 december 1998 en het nader rapport d.d. 19 januari 1999, aangeboden aan de Koningin door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 25 november 1998, no. 98.005593, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet op de studiefinanciering in verband met het onder de prestatiebeurs brengen van de reisvoorziening.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 25 november 1998, no. 98.005593, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 18 december 1998, nr. W05.98.534, bied ik U hierbij aan.

Het wetsvoorstel strekt ertoe de reisvoorziening die onderdeel uitmaakt van het stelsel van studiefinanciering onder de werking van de prestatienormering te brengen. Dit beleidsvoornemen vloeit voort uit het regeerakkoord.

Uit de memorie van toelichting blijkt dat er studenten zijn die geen gebruik maken van de reisvoorziening. Om te voorkomen dat er in het kader van de voorgestelde maatregel een situatie ontstaat dat deze studenten verplicht een lening moeten afsluiten voor een kaart die zij niet gebruiken, wordt het in het wetsvoorstel mogelijk gemaakt om bij de definitieve omzetting van de voorwaardelijke rentedragende lening in de definitieve vorm, rekening te houden met het feitelijke gebruik van de kaart. Hiertoe kan elke student – gelijk de mogelijkheid die thans bestaat – individueel besluiten om de reisvoorziening niet op te halen (memorie van toelichting, paragraaf 1.2).

De Raad van State merkt op dat te verwachten is dat het aantal studenten dat gebruik maakt van deze weigermogelijkheid aanzienlijk zal toenemen, nu er een financieel risico wordt verbonden aan het gebruikmaken van de reisvoorziening. Dit zal zijn weerslag hebben op de kosten voor de reisvoorziening. Het staat vast dat bij minder belangstelling voor de reisvoorziening de door het vervoerbedrijf in rekening te brengen kosten per student zullen stijgen waardoor vervolgens weer de belangstelling zal kunnen afnemen met, wederom, gevolgen voor de per student in rekening te brengen kosten. In de memorie van toelichting wordt geen aandacht geschonken aan dit gevolg van het wetsvoorstel. De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

De Raad adviseert in de memorie van toelichting op te nemen dat bij minder belangstelling voor de reisvoorziening de door het vervoerbedrijf in rekening te brengen kosten per student zullen stijgen waardoor vervolgens weer de belangstelling zal kunnen afnemen met, wederom, gevolgen voor de per student in rekening te brengen kosten.

Anders dan de Raad meent, geldt op basis van de huidige overeenkomst tussen de Staat en de Openbaar Vervoerbedrijven dat de Staat per gerechtigde en niet per afgehaalde kaart betaalt. Het al dan niet weigeren van de kaart heeft op de hoogte van het bedrag derhalve geen invloed. Het door de Raad genoemde effect zal niet optreden.

Overigens is er ook nu een percentage studerenden dat de kaart niet ophaalt. Voor een beschouwing over de vraag hoe dit zich in de toekomst zal ontwikkelen, ontbreken ervaringsgegevens. 's Raads opmerking heeft mij aanleiding gegeven in de memorie van toelichting een nieuwe paragraaf (1.4. Consequenties voor het OV-contract) op te nemen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden nadat aan het advies aandacht zal zijn geschonken.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven