26 374
Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs opdat op grond van die wet bekostigde instellingen en andere instellingen die een niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleiding educatie verzorgen, het recht kunnen verkrijgen aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van die opleiding een wettelijk geregeld diploma of certificaat te verbinden (erkenning diploma's niet uit rijksbijdrage gefinancierde educatie)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 11 februari 1999

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen. Met een tijdige en afdoende beantwoording van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

Onderwijs dat niet wordt bekostigd uit 's rijks kas roept niet altijd de meest warme gevoelens op bij de leden van de PvdA-fractie. Soms betreft het dure opleidingen die leerlingen onder ideale omstandigheden aan een diploma kunnen helpen, waarvan andere leerlingen met eenzelfde niveau verstoken moeten blijven, omdat hun ouders zich de vereiste hoge financiële bijdragen niet kunnen veroorloven. Dit resulteert in ongelijke kansen en daarvan zijn deze leden geen voorstander.

Niettemin beseffen de leden van PvdA-fractie dat niet-bekostigde opleidingen soms ook bij uitstek opvang bieden aan leerlingen die niet tot hun recht komen binnen het reguliere onderwijs en dezen in staat stellen met een diploma de school te verlaten. Buiten de BVE-sector denken zij hierbij bijvoorbeeld aan de Nijmeegse school «Eigenwijs».

Hoe het ook zij, er bestaan niet-bekostigde instellingen die educatie aanbieden, en zolang deze bestaan moet de erkenning van hun diploma's eerlijk worden geregeld. Eerlijkheid betekent in dezen tevens dat niet tot in lengte van dagen kan worden vastgehouden aan een uitzonderingsregeling voor instellingen, waarvan de diploma's waren erkend vóór de inwerkingtreding van de WEB. Dan kunnen ook nieuwe initiatieven voor niet-bekostigde opleidingen tot hun recht komen, die mede door bekostigde instellingen worden ontplooid. De leden van de PvdA-fractie steunen danook de hoofdgedachten achter dit wetsvoorstel. Op enkele detailpunten hebben zij echter nog wel twijfels en vragen.

Teneinde een aanzuigende werking op 16- en 17-jarigen te voorkomen, sluit de WEB mensen van deze leeftijd uit van volwasseneneducatie. Deze regel wordt tevens van toepassing verklaard voor de niet-bekostigde opleidingen. Nu betekent de erkenning van diploma's en certificaten van een niet-bekostigde opleiding in wezen dat de betreffende persoon een bepaald niveau van kennis en vaardigheden heeft bereikt. Kan de minister nader uit de doeken doen welke bezwaren hij concreet heeft tegen een niet-bekostigde diplomering van 16- en 17-jarigen via de volwasseneneducatie, anders dan mogelijke wachtgeldeffecten bij het reguliere dagonderwijs?

De memorie van toelichting meldt enkele voorschriften die zijn verbonden aan de toestemming om diploma's en certificaten met civiel effect uit te reiken: een examencommissie, een onderwijs- en examenregeling en een commissie van beroep. Gesteld wordt echter dat de voorschriften zich niet louter beperken tot de eindfase van het onderwijs. Kan de minister precies benoemen welke voorschriften er voor het overige zullen gaan gelden?

Analoog aan het centrale register beroepsopleidingen zal er ook een registratie plaatsvinden van niet-bekostigde instellingen die diploma's en certificaten mogen uitreiken. De leden van de PvdA-fractie juichen dit voornemen toe, omdat met zo'n overzicht helder wordt gemaakt wat de niet-bekostigede opleidingen werkelijk bieden. Aldus wordt voorkomen dat mensen zich vol goede moed aanmelden voor opleidingen, die achteraf een diploma blijken uit te reiken dat maatschappelijk geen enkele betekenis heeft.

De minister verwacht nauwelijks financiële gevolgen van dit wetsvoorstel. De kosten die samenhangen met de uitvoering van het voorstel zouden kunnen worden opgevangen binnen de bestaande kaders. Nu zullen er kosten moeten worden gemaakt voor de beoordeling van de verzoeken en voor het toezicht door de inspectie. Misschien kan de minister nog meer soorten kosten specificeren. De leden van de PvdA-fractie zouden graag willen vernemen wie de kosten van de uitvoering precies zullen gaan dragen. Zullen ook de belanghebbende instellingen geheel of gedeeltelijk worden aangesproken op deze uitvoeringskosten?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben er behoefte aan de regering de volgende opmerkingen en vragen ter beantwoording voor te leggen.

Kan worden toegelicht waarom op 1 januari 1996 niet is voorzien in een gelijkstelling tussen bekostigde en niet bekostigde opleidingen VAVO? Met andere woorden: waarom wordt deze gelijkstelling nu pas, 3 jaar na invoering van de WEB, voorgesteld? De leden van de VVD-fractie vragen of dit voor een aantal niet bekostigde instellingen nog consequenties heeft gehad. Hierover willen zij nader geïnformeerd worden.

Zij vinden het niet voor de hand liggen dat een sluitend systeem van voorschriften voor zowel bekostigde en niet bekostigde opleidingen educatie ontbreekt.

Kan worden gemotiveerd waarom dit systeem ontbreekt, en waarom de voorschriften m.b.t. de kwaliteitszorg en de onderwijsovereenkomst niet van toepassing zijn? De termen «minder noodzakelijk» en «ontbreekt de noodzaak» zijn voor hen niet erg overtuigend.

Deze leden menen dat de passage over de voorschriften die waarborg geven voor de gang van zaken i.v.m. de examens in de eindfase van de opleiding op gespannen voet staat met de passage in paragraaf 4 betreffende het toezicht. Hierin staat juist dat voorschriften zich niet beperken tot de eindfase van het onderwijs. De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven waarom de niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleidingen educatie niet zoveel mogelijk gelijk behandeld worden met de bekostigde opleidingen educatie.

Er kunnen nu reeds wachtgeldconsequenties ontstaan, doordat gemeenten hun educatiegelden bij een ander ROC besteden dan dat ze voorheen deden. Heeft de regering inzicht in de omvang van deze wachtgeldproblematiek? Zij verwijzen hiervoor bijv. naar de kwestie Amsterdam – Zaanstad.

Acht de regering het wenselijk dat de gemeenten op termijn nog meer bestedingsruimte krijgen?

Wat is het nut van deze wetswijziging als gemeenten uitsluitend bij ROC's hun educatiegelden mogen besteden?

Hoeveel geld wordt er op de educatiemarkt besteed, niet zijnde uit rijksbijdragen bekostigde opleidingen educatie?

Is de conclusie juist dat NT I en NT II niet onder de reikwijdte van het voorliggende wetsvoorstel vallen? Ware het niet te overwegen deze opleidingen juist wel onder de reikwijdte te brengen, omdat op de particuliere markt juist een aantal interessante en effectieve opleidingen bestaat?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs. Zij vinden het een goede zaak dat instellingen die niet uit rijksbijdrage bekostigde opleidingen educatie verzorgen ook wettelijk geregelde diploma's of certificaten kunnen verzorgen. Niettegenstaande dat leven er bij hen nog de volgende vragen.

1. Kan de minister aangeven om hoeveel cursisten het waarschijnlijk zal gaan, en hoe dat aantal cursisten zich verhoudt tot het aantal cursisten aan wel gesubsidieerde opleidingen?

2. Zullen deze aantallen wijzigen door invoering van deze wetswijziging?

3. Wat ziin bij benadering de subsidiebedragen per cursist in de gesubsidieerde instelling?

4. Wat zouden de redenen van een instelling kunnen zijn om de educatie niet gesubsidieerd aan te bieden? Speelt het beperkte gemeentelijke budget een rol?

5. Wat zouden de redenen van een cursist zijn om voor zo'n niet gesubsidieerde opleiding te kiezen?

6. Verandert er voor de VAVO-cursist in de praktijk eigenlijk iets door deze wetswijziging?

7. Gaat het toezicht van de inspectie zover dat gegarandeerd kan worden dat het niveau van de wel en niet door de overheid bekostigde opleidingen gelijk is en bijgevolg ook de diploma's en certificaten?

8. Kan de verklaring in de memorie van toelichting waarom geen wachtgeldconsequenties onstaan ook voor de langere termijn gelden? Zo ja, betekent dit dan dat er geen verschuivingen van cursistenstromen ontstaan?

Artikelsgewijs

Artikel IV regelt dat instellingen die geen inlichtingen verstrekken over langdurige afwezigheid van deelnemers dan wel leerlingen, in aanmerking komen voor een sanctie ter grootte van 15 % van het toegekende bedrag van tegemoetkomingen studiekosten. De leden van de PvdA-fractie vinden het terecht dat zo de straf wordt gelegd op het bordje van de instelling die in gebreke blijft. Zij steunen daarom ook de introductie van dit sanctie-artikel.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De waarnemend griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GL), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GL), Orgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GL), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GL), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven