26 374
Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs opdat op grond van die wet bekostigde instellingen en andere instellingen die een niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleiding educatie verzorgen, het recht kunnen verkrijgen aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van die opleiding een wettelijk geregeld diploma of certificaat te verbinden (erkenning diploma's niet uit rijksbijdrage gefinancierde educatie)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Voorafgaand aan de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat deze wordt uitgebracht mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

1. Algemeen

De wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) in dit voorstel maakt het mogelijk dat zowel particuliere aanbieders als bekostigde instellingen die van plan zijn een opleiding educatie te gaan verzorgen waarvoor door een gemeente geen middelen uit de rijksbijdrage voor educatie worden besteed, onder voorwaarden een aanvraag kunnen doen die er toe kan leiden dat het recht wordt verkregen dat aan met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van een dergelijke opleiding een diploma of certificaat met civiel effect wordt verbonden. Bij deze diploma-erkenning gaat het om dezelfde diploma's en certificaten als worden uitgereikt door instellingen als bedoeld in artikel 1.3.1 van de WEB die van de gemeente ingevolge deze wet een bedrag ontvangen.

Waar in deze memorie van toelichting wordt gesproken van (uit de rijksbijdrage van de WEB) bekostigde opleiding, is daarmee bedoeld een opleiding waarvoor de gemeente uit de rijksbijdrage op grond van de WEB een bedrag toekent aan een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de WEB.

Sinds het in werking treden van de WEB per 1 januari 1996 bestaat er gelijkstelling tussen bekostigde en niet bekostigde beroepsopleidingen. Instellingen die een beroepsopleiding verzorgen die niet uit 's Rijks kas wordt bekostigd, kunnen om diploma-erkenning verzoeken voor deze opleidingen. Vereist is dat zowel opleiding als instelling voldoen aan in de WEB neergelegde voorwaarden. Voor deze instellingen ontstaan dan in grote lijnen dezelfde rechten en plichten als voor het bekostigd beroepsonderwijs, met uitzondering uiteraard van bekostigingsaanspraken.

Tot 1 januari 1996 gold een dergelijke gelijkstelling ook tussen bekostigde en niet bekostigde opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (VAVO) omdat die opleidingen onder de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) vielen en die wet aanwijzing van niet-bekostigde instellingen mogelijk maakte. Gelijkstelling met de diploma's uit het regulier dagonderwijs was geregeld in artikel 56 WVO dat de mogelijkheid bood voor het aanwijzen van niet uit de openbare kas bekostigd onderwijs als bevoegd om wettelijk geregelde diploma's uit te reiken.

Met het in werking treden van de WEB kwam aan die gelijkstelling een einde aangezien in de WEB niet de mogelijkheid is opgenomen om een aanvraag in te dienen voor het verzorgen van een niet bekostigde opleiding VAVO waaraan het recht is verbonden wettelijk geregelde diploma's of certificaten uit te reiken.

Dit wetsvoorstel brengt verschillende wijzigingen in het thans bestaande regiem voor de educatie tot stand.

Met dit wetsvoorstel komt de uitzonderingspositie van de vóór 1 januari 1996 aangewezen opleidingen VAVO te vervallen omdat het mogelijk wordt dat nieuwe aanvragen kunnen worden gehonoreerd voor het verzorgen van niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleidingen VAVO. De bestaande aanwijzingen worden van rechtswege omgezet in het recht om op grond van artikel 1.4a.1 van de WEB aan niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleidingen VAVO een diploma of certificaat te verbinden.

Het bovenstaande betekent tevens dat bekostigde instellingen activiteiten kunnen gaan ontwikkelen op het gebied van het VAVO, leidend tot het verlenen van diploma's en certificaten, die los staan van de opleidingen waarvoor met een gemeente contractafspraken zijn gemaakt en die betaald worden uit de rijksbijdrage voor educatie aan de desbetreffende gemeente.

Het wetsvoorstel regelt ook dat voor een andere opleiding educatie dan VAVO, waarvoor door de minister eindtermen zijn vastgesteld, zowel door een bekostigde instelling als door een andere aanbieder, een aanvraag kan worden gedaan om het recht te krijgen dat aan met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van die opleiding, indien die als een niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleiding wordt verzorgd, een diploma of certificaat wordt verbonden.

De structuur van de educatie is niet vergelijkbaar met de kwalificatie-structuur van de beroepsopleidingen. Het gaat hier namelijk om algemeen vormend onderwijs gericht op een vervolgopleiding. De educatie onderscheidt zich door een grotere mate van vrijheid die tot uiting komt doordat niet voor alle opleidingen eindtermen hoeven te worden vastgesteld en opleidingen meer op het individu kunnen worden toegesneden. Tevens onderscheidt de educatie zich door de betrokkenheid vanwege de gemeente. Hierdoor is het streven naar een eensluidend systeem van voorschriften voor zowel de bekostigde als de niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleidingen educatie minder noodzakelijk dan bij de beroepsopleidingen en ontbreekt tevens de noodzaak dat de voorschriften die met betrekking tot de kwaliteitszorg en de onderwijsovereenkomst die gelden voor de niet bekostigde beroepsopleidingen ook van toepassing worden verklaard op de opleidingen educatie.

Het realiseren van gelijkstelling van een uit de rijksbijdrage bekostigde opleiding educatie met een niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleiding educatie richt zich op de eindfase van het onderwijs: de diploma's en certificaten. De voorschriften die van toepassing zijn op de niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleidingen educatie, hebben daarom voornamelijk betrekking op de in de WEB neergelegde voorschriften die waarborgen geven voor de gang van zaken in verband met de examens dan wel de onderdelen van examens in de eindfase van de opleiding en het kunnen aanbieden van diploma's met eenzelfde civiel effect als de diploma's die worden uitgereikt aan het eind van een door de gemeente bekostigde opleiding educatie.

Omdat de bepaling dat opleidingen educatie uitsluitend bestemd zijn voor volwassenen ook dient te gelden voor aanbieders van niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleidingen educatie, is artikel 8.1.1, zesde lid, eerste volzin, van de WEB van toepassing verklaard. Deze opleidingen zouden anders een aanzuigende werking kunnen hebben op 16- en 17-jarigen ten koste van het reguliere dagonderwijs, hetgeen niet de bedoeling is.

2. Registratie van niet uit de rijksbijdrage bekostigde educatie

De bekostigde en niet-bekostigde beroepsopleidingen worden geregistreerd in het CREBO, het Centraal Register Beroepsopleidingen. Dat register strekt ertoe de doorzichtigheid van het bestel te bevorderen omdat er uit blijkt welke instellingen voldoen aan de eisen die de WEB aan die opleidingen stelt. Een dergelijk register bestaat niet voor de educatie.

Door dit wetsvoorstel ontstaat er echter een betrokkenheid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bij de educatie. Daarom is het wenselijk dat registratie plaatsvindt van instellingen die opleidingen educatie verzorgen die niet uit de rijksbijdrage worden bekostigd, en waaraan het recht is verleend diploma's en certificaten uit te reiken.

Jaarlijks wordt door middel van een voorlichtingspublicatie bekendgemaakt welke instellingen toestemming hebben diploma's of certificaten uit te reiken, en welke opleidingen educatie die instellingen verzorgen, waarvoor dat geldt.

Het overzicht is lijdelijk van aard: het bevat de neerslag van de besluitvorming van instellingen en de minister. Het overzicht is geen sturingsinstrument, het is slechts bedoeld om de doorzichtigheid te bevorderen van de opleidingsmogelijkheden educatie waaraan een diploma of certificaat is verbonden. In dat opzicht stemt het wel overeen met het CREBO.

3. Eindtermen van rijkswege

Uitgangspunt bij het beoordelen van een aanvraag voor diploma-erkenning is dat de aanvraag betrekking moet hebben op een opleiding VAVO, of op een andere opleiding educatie waarvoor de minister eindtermen heeft vastgesteld. Artikel 7.3.3 van de WEB bepaalt voor welke opleidingen educatie de minister eindtermen vaststelt en voor welke opleidingen het vaststellen van eindtermen aan het bevoegd gezag wordt overgelaten.

Op basis van deze bepaling heeft de minister tot op dit moment voor de volgende opleidingen educatie of niveaus van opleidingen educatie eindtermen vastgesteld: Nederlands, Engels, Rekenen en Wiskunde, en Maatschappelijke Oriëntatie.

De eindtermen van de andere opleidingen educatie of niveaus van opleidingen educatie stelt het bevoegd gezag vast, dat bevoegd gezag is daarin vrij.

De opleidingen VAVO richten zich op een diploma voortgezet wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) dat geregeld is bij of krachtens de WVO. Voor deze opleidingen zijn geen eindtermen vastgesteld bij of krachtens de WEB; de examenprogramma's voor de verschillende vakken zijn krachtens de WVO vastgesteld in het Eindexamenbesluit w.v.o., h.a.v.o., m.a.v.o., v.b.o. en de deelnemers leggen een examen af dat krachtens die wet is geregeld.

4. Toezicht

De aanvraag op grond van artikel 1.4a.1 heeft tot doel toestemming te krijgen voor het uitreiken van diploma's of certificaten met een civiel effect. Het stellen van voorschriften voor de niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleidingen educatie beperkt zich echter niet louter tot deze eindfase van het onderwijs.

De inspectie heeft de algemene opdracht om toe te zien op al het onderwijs dat op grond van de WEB wordt gegeven, zij onderzoekt tevens of de hier bedoelde instellingen voldoen aan de vereisten waaraan moet worden voldaan voor inwilliging van een aanvraag. Bovendien stelt de inspectie vast of instellingen voldoen aan de eisen die de wet ten aanzien van examens of onderdelen daarvan stelt.

In hoofdstuk 5 van de WEB dat het toezicht regelt, wordt daarom artikel 5.4 uitgebreid waardoor de toegang van de inspectie wordt geregeld tot de hier bedoelde instellingen en tot de plaatsen waar examens worden afgenomen. Daardoor wordt het mogelijk dat het toezicht ook daadwerkelijk kan worden uitgeoefend.

Uit het toezicht zal moeten blijken of de kwaliteit van de verzorgde opleiding zodanig is dat de minister het recht op het uitreiken van diploma's of certificaten laat voortbestaan of intrekt. Het voorstel bevat regels die in acht genomen moeten worden indien de minister intrekking overweegt. Die regels stemmen grotendeels overeen met de regels die gelden voor het niet uit 's Rijks kas bekostigd beroepsonderwijs.

5. Uitvoering van het voorstel door Cƒi en de Informatie Beheer Groep

Het wetsvoorstel leidt tot het beoordelen van aanvragen om aan de met goed gevolg afgelegde examens van opleidingen VAVO of van andere opleidingen educatie waarvoor door de minister eindtermen zijn vastgesteld, een wettelijk diploma of certificaat te verbinden, en een registratie van enkele gegevens van de instellingen waaraan een erkenning van diploma's of onderdelen daarvan, van niet uit de rijksbijdrage gefinancierde educatie is verleend. Deze gegevens worden jaarlijks in een voorlichtingspublicatie bekend gemaakt. De organisatie Cƒi is belast met deze registratie en met het opstellen van de voorlichtingspublicatie. Het wetsvoorstel is ter toetsing van de gevolgen voor de uitvoering overgelegd.

Cƒi heeft meegedeeld dat de maatregelen uit dit wetsvoorstel uitvoerbaar zijn.

Het wetsvoorstel is vanwege de aanpassingen in de Wet tegemoetkoming studiekosten die met het voorstel samenhangen, ook voorgelegd aan de Informatie Beheer Groep die belast is met de uitvoering van de regelingen op het terrein van de studiefinanciering. De Informatie Beheer Groep heeft eveneens meegedeeld dat deze voorstellen uitvoerbaar zijn.

6. Financiële gevolgen

Omdat de verplichting tot besteding van educatiegelden door gemeenten bij bekostigde instellingen wordt gehandhaafd, worden geen wachtgeldconsequenties voorzien door terugloop van deelnemers bij die instellingen.

Het wetsvoorstel zal niet leiden tot extra financiële gevolgen inzake de Wet tegemoetkoming studiekosten aangezien er geen sprake is van een nieuwe doelgroep van rechthebbenden.

De kosten die met de uitvoering van het voorstel samenhangen, kunnen binnen de bestaande budgettaire kaders worden opgevangen.

7. Artikelen

Artikel I

In hoofdstuk 1 van de WEB wordt een nieuwe titel 4a ingevoegd als uitwerking van het voorstel dat bekostigde en andere instellingen die niet uit de rijksbijdrage van de WEB bekostigde opleidingen educatie verzorgen, het recht kunnen verkrijgen diploma's of certificaten uit te reiken.

Omdat de bepalingen die dat regelen in een aparte titel van hoofdstuk 1 worden ondergebracht, blijft de bestaande structuur van de WEB gehandhaafd. Immers, hoofdstuk 1, titel 4, geeft de voorwaarden waaronder niet uit 's Rijks kas bekostigde instellingen, werkzaam op het gebied van het beroepsonderwijs, tot de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs kunnen worden toegelaten. Het ligt dan voor de hand om de voorwaarden die gesteld worden aan instellingen en andere instellingen die een opleiding educatie verzorgen die niet uit de rijksbijdrage aan de gemeenten wordt bekostigd, maar wel het recht op het uitreiken van diploma's of certificaten wensen te verkrijgen, bij elkaar te plaatsen in een titel die op titel 4 volgt, en voor die regeling ook zoveel mogelijk dezelfde structuur te hanteren als in titel 4 wordt gebruikt.

De voorwaarden die zijn verbonden aan de toestemming om diploma's en certificaten met civiel effect uit te reiken, zijn voorwaarden die in de artikelen van hoofdstuk 7 van de WEB zijn geformuleerd. Het gaat dan mede om de artikelen die zich richten tot «instellingen», waaronder worden verstaan de bekostigde instellingen voor educatie en beroepsonderwijs. De formulering van artikel 1.4a.1, eerste lid, maakt deze artikelen ook van toepassing op de opleidingen educatie waarvoor door een gemeente geen middelen uit de rijksbijdrage voor educatie worden besteed.

Zo geldt de verplichting om een examencommissie in te stellen en om examinatoren aan te wijzen; geldt voor andere opleidingen educatie dan VAVO de verplichting om een onderwijs- en examenregeling vast te stellen, en gelden voor alle opleidingen de bepalingen ten aanzien van de commissie van beroep voor de examens. Om het recht te krijgen diploma's en certificaten te mogen uitreiken, moet op het moment van het indienen van de aanvraag zijn voldaan aan de vereisten die voor het verkrijgen van dat recht worden gesteld.

Onderdelen A en B (artikel 1.1.1, onderdeel w en artikel 1.1.2)

De invoeging van een hoofdstuk 1.4a in de WEB maakt het noodzakelijk dat bevoegd gezag en instelling als bedoeld in artikel 1.4a.1 onder de begripsbepalingen en de reikwijdte van de WEB worden gebracht.

Onderdeel C (titel 4a, artikel 1.4a.1)

Dit onderdeel bevat de kern van het wetsvoorstel. Titel 4a, artikel 1.4a.1, regelt voor welke andere opleidingen educatie dan uit de rijksbijdrage bekostigd, het recht kan worden verleend dat diploma's en certificaten met civiel effect worden uitgereikt, en het regelt de voorwaarden die worden gesteld.

De opleidingen educatie die in aanmerking komen zijn bepaald in het vierde lid. In de eerste plaats zijn dit de opleidingen VAVO, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van de WEB. Deze opleidingen worden afzonderlijk genoemd omdat daarvoor geen eindtermen op grond van de WEB zijn vastgesteld, maar examenprogramma's die hun grondslag hebben in artikel 7.4.11, derde lid, van de WEB en die zijn uitgewerkt in het Eindexamenbesluit w.v.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.

In de tweede plaats zijn het de opleidingen educatie waarvoor door de minister eindtermen zijn vastgesteld. Voor de opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren en andere opleidingen, gericht op sociale redzaamheid wordt, op grond van artikel 7.3.3, tweede lid, aan de minister overgelaten om te bepalen welke opleidingen in ieder geval tot die categorieën behoren.

Met betrekking tot de opleidingen Nederlands als tweede taal I en II schrijft artikel 7.3.3, eerste lid, imperatief voor dat daarvoor eindtermen worden vastgesteld. Deze opleidingen zijn echter voor dit wetsvoorstel niet relevant omdat ze niet op het niveau van de instelling kunnen worden geëxamineerd; er worden voor deze opleidingen vooralsnog alleen staatsexamens afgenomen.

De voorwaarden die gelden voor inwilliging van een aanvraag zijn opgenomen in het eerste tot en met vierde lid. Het eerste lid bepaalt aan welke eisen ten aanzien het te verzorgen onderwijs moet worden voldaan. Het tweede lid bepaalt dat zowel regionale opleidingencentra (ROC's) als andere instellingen een aanvraag kunnen indienen.

In het derde lid is geregeld dat een aanvraag van een ROC betrekking moet hebben op een opleiding educatie die onbekostigd, dat wil zeggen niet door de gemeente betaald uit de rijksbijdrage voor educatie, wordt verzorgd. Een instelling die voor een bepaalde opleiding een bedrag als bedoeld in artikel 2.3.3 ontvangt en dezelfde opleiding ook niet-bekostigd aanbiedt, kan niet zonder meer voor de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van de niet-bekostigde opleiding een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.6 afgeven. Deze instelling moet daarvoor evenals andere instellingen die niet-bekostigde opleidingen verzorgen een aanvraag indienen. Voor elke opleiding educatie waarvoor een aanvraag om daaraan een diploma of certificaat te verbinden mogelijk is, moet de instelling een afzonderlijke aanvraagprocedure doorlopen. Vanzelfsprekend kunnen procedures voor verschillende opleidingen gelijktijdig verlopen en kan ook een bundeling van aanvragen plaatsvinden.

Indien een aanvrager aan de in artikel 1.4a.1 genoemde vereisten voldoet, kan een aanvraag niet worden afgewezen. Toekenning van het in dat artikel bedoelde recht is daarmee een gebonden beschikking.

Een begunstigende beschikking op een aanvraag kan slechts leiden tot het uitreiken van een diploma of certificaat voor een opleiding die aanvangt nadat die begunstigende beschikking is gegeven (artikel 1.4a.1, vijfde lid).

Daarenboven geldt voor de situatie na de inwerkingtreding van deze wet dat zij voor het eerst van toepassing is met ingang van het eerste studiejaar volgend op de inwerkingtreding (artikel VI).

In tegenstelling tot de beroepsopleidingen (artikel 1.4.1 van de wet) hoeft bij de opleidingen educatie geen rekening te worden gehouden met het moment waarop inhoudelijke verslaggeving mogelijk is. Derhalve is de in artikel 1.4a.1, zesde lid, genoemde peildatum gebaseerd op het moment waarop voor de opleidingen educatie en beroepsopleidingen die uit de rijksbijdrage worden bekostigd de teldatum is vastgesteld én het moment waarop helderheid kan worden gegeven over het eventueel van rechtswege vervallen van de diploma-erkenning zoals bedoeld in artikel 6a.1.4.

Onderdeel D (artikel 3.1.1)

In de EB-kamer wordt overleg gevoerd over aangelegenheden van algemeen beleid met betrekking tot de educatie en het beroepsonderwijs. Bij dat overleg zijn partijen uit dat bestel vertegenwoordigd, waaronder ook vertegenwoordigers namens particuliere instellingen voor beroepsonderwijs. Nu ook andere instellingen op grond van deze wetswijziging een opleiding educatie met diploma-erkenning kunnen verzorgen, is dat aanleiding om ook vertegenwoordigers van die andere instellingen voor educatie tot dit overleg toe te laten.

Onderdeel E (artikel 5.4)

Het toezicht op het onderwijs wordt uitgeoefend door de inspectie van het onderwijs.

Uit deze algemene bepaling in artikel 5.1 van de WEB vloeit voort dat de inspectie niet alleen bemoeienis heeft met het onderwijs dat op grond van de WEB wordt bekostigd maar ook met onderwijs dat buiten dat bekostigingsregime valt; de inspectie ziet toe op zowel het beroepsonderwijs als op de educatie, en beide al dan niet op grond van de WEB bekostigd.

Dat betekent dat de taak van de inspectie niet wezenlijk verandert door dit wetsvoorstel. Het voorstel brengt immers geen verandering in de inhoud van opleidingen educatie waarvoor de WEB regelingen bevat. Het opent alleen de mogelijkheid dat, onder voorwaarden, voor een andere dan een uit de rijksbijdrage bekostigde opleiding educatie een diploma of certificaat mag worden afgegeven.

Die mogelijkheid leidt er wel toe dat vastgelegd moet worden dat de inspectie haar taken die met de examens voor die opleidingen verband houden, ook feitelijk bij bedoelde instellingen moet kunnen uitoefenen.

Onderdeel F (Hoofdstuk 6a, titel 1, artikelen 6a.1.1 t/m 6a.1.4)

Het voorgestelde hoofdstuk 6a, titel 1 heeft grotendeels dezelfde inhoud als het bestaande hoofdstuk 6, titel 2 van de WEB waarin regels zijn neergelegd die verband houden met de diploma-erkenning voor niet bekostigd beroepsonderwijs. Voor de registratie van niet uit de rijksbijdrage bekostigde educatie is een bepaling opgenomen die aanzienlijk beperkter van strekking is dan die geldt voor het niet bekostigd beroepsonderwijs. Een nadere motivering hiervoor is opgenomen in paragraaf 2 van deze memorie van toelichting.

De informatie die de minister nodig heeft voor het toepassen van de bepalingen van deze titel zal afkomstig zijn van de inspectie en uit de informatie op grond van artikel 1.4a.1, zesde lid.

Onderdelen G en H (artikel 12.2.11 en artikel 12.3.48, vierde lid) en de Artikelen II en III

Nu de erkenning van diploma's en certificaten van opleidingen VAVO met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel op artikel 1.4a.1 van de WEB berust, kan artikel 12.2.11 van de WEB worden geschrapt omdat het geen zelfstandige functie meer heeft. Ook artikel 56a van de WVO kan vervallen: dat artikel bevat de grondslag in de WVO voor niet uit de rijksbijdrage bekostigd VAVO dat, zoals reeds opgemerkt, met dit wetsvoorstel voortaan zijn basis exclusief in de WEB krijgt. Het vervallen van artikel 56a WVO maakt artikel 12.3.48, vierde lid, overbodig; het wordt daarom geschrapt.

De aanwijzingen die zijn afgegeven aan scholen voor VAVO op grond van artikel 56 van de WVO, en die met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de WEB ingevolge artikel 12.2.11 op artikel 56a van de WVO zijn komen te berusten, kunnen op die grondslag niet in stand blijven, gelet op het bovenstaande. Zij worden met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet omgezet in het recht om aan met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens een diploma of certificaat te verbinden op de grondslag van artikel 1.4a.1 van de WEB.

De aanwijzing die aan een opleiding voor VAVO is gegeven op grond van artikel 12.3.48, tweede lid, van de WEB wordt eveneens omgezet in het bovengenoemde recht op grond van artikel 1.4a.1 van de WEB.

De scholen die het aangaat hoeven uiteraard voor de desbetreffende opleiding VAVO geen nieuwe aanvraag op grond van het laatstgenoemde artikel in te dienen.

Artikel IV

In artikel IV zijn enkele aanpassingen van de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) opgenomen die uit dit wetsvoorstel voortvloeien: het schrappen van artikel 56a van de WVO leidt tot aanpassingen in de artikelen 9, 22 en 46 van de WTS. Daarnaast heeft artikel IV tot doel te bereiken dat ook een tegemoetkoming in de studiekosten mogelijk is voor degenen die een opleiding VAVO volgen aan een instelling die het recht als bedoeld in artikel 1.4a.1, eerste lid, van de WEB heeft verkregen. Ook dat is geregeld in de artikelen 9, 22 en 46 van de WTS. De verwijzingen in artikel 19 naar artikel 9 zijn dienovereenkomstig aangebracht. Datzelfde geldt voor artikel 54 waarin de verwijzingen naar artikel 46 zijn aangepast. De wijzigingen van de artikelen 69 en 71 hangen samen met bovengenoemde wijzigingen van de artikelen 9 en 22.

Het nieuwe artikel 71a komt overeen met artikel 123b van de Wet op de studiefinanciering (WSF). Reden voor het opnemen van dit artikel in de WTS is allereerst het feit dat er in dit wetsvoorstel voor het niet uit de rijksbijdrage bekostigd VAVO een tegemoetkoming in de studiekosten uit hoofde van hoofdstuk III van de WTS mogelijk wordt gemaakt. Daarom wordt in dit artikel 71a van de WTS verwezen naar artikel 22, eerste lid, onderdeel c van die wet. De reikwijdte van artikel 71a van de WTS dient zich echter ook uit te strekken tot artikel 22, eerste lid, onderdeel b dat betrekking heeft op uit de rijksbijdrage bekostigd VAVO en tot artikel 22, eerste lid, de onderdelen d en e die betrekking hebben op niet uit 's Rijks kas bekostigd voortgezet onderwijs waarvoor derhalve artikel 104 WVO niet kan gelden. Sinds de inwerkingtreding van hoofdstuk III van de WTS geldt voor het voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 22, eerste lid, de onderdelen d en e, niet langer artikel 123b van de WSF, een vergelijkbaar sanctie-artikel in de WTS ontbrak echter.

Overigens zij opgemerkt dat de tekst van artikel IV rekening houdt met de tekst van de WTS zoals die wordt gewijzigd door de Reparatiewet I (kamerstukken I 1998/99, 25 836, nr. 83).

Artikelen V en VI, tweede lid

Toelating tot opleidingen VAVO is thans op grond van de Tijdelijke regeling toelating voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) van 6 december 1997 (Uitleg OCenW-Regelingen nr. 31A van 17 december 1997) ook mogelijk voor studerenden beneden 18 jaar. Zodra deze regeling vervalt (op grond van artikel 7 van de regeling zoals deze thans luidt vindt dit plaats per 1 januari 2000) en het VAVO nog slechts toegankelijk is voor volwassenen, dienen de desbetreffende artikelen van de WTS aan die situatie te worden aangepast. De artikelen V en VI, tweede lid, strekken daartoe.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven