26 372
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Letland inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving, met Bijlage inzake gegevensbescherming; 's-Gravenhage, 8 oktober 1997

nr. 172
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 januari 1999

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 15 januari 1999. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 februari 1999.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 8 oktober 1997 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Letland inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving, met Bijlage inzake gegevensbescherming (Trb. 1997, 295).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Toelichtende nota

1. Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State)In 1994 hebben besprekingen plaatsgevonden tussen de Nederlandse en de Letse douane-administraties om te komen tot een verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. In juni 1997 is vernomen dat de regering van de Republiek Letland instemt met de ondertekening van het verdrag.

Beide landen hebben te maken met een groeiende omvang en verdere intensivering van hun economische betrekkingen. Die groei is een gevolg van het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie in verschillende onafhankelijke landen, van waaruit het goederenverkeer naar Nederland voor een belangrijk deel via de Baltische Staten verloopt. Dit vraagt uit een oogpunt van effectief douane-optreden om een betere samenwerking met die staten zowel met betrekking tot het toezicht op de naleving van de douanewetgeving als ook waar het betreft het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op die wetgeving.

Besprekingen met betrekking tot een verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken hebben dan ook niet alleen plaatsgevonden met Letland doch ook met de twee andere Baltische Staten, Estland en Litouwen. Het verdrag terzake met Estland is op 11 oktober 1995 tot stand gekomen (Trb. 1995, 262), dat met Litouwen komt naar verwachting binnenkort tot stand.

Het onderhavige verdrag komt wat betreft de inhoud goeddeels overeen met eerder door ons land gesloten bilaterale bijstandsverdragen op douanegebied, te weten:

– de op 20 december 1983 te Oslo tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 1984, 8);

– het op 11 oktober 1995 te s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Estland inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving, met Bijlage (Trb. 1995, 262);

– het op 21 mei 1996 te Oegstgeest tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Israël inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, met Bijlage (Trb. 1996, 155); en

– het op 28 oktober 1996 te Washington tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving, met Bijlage (Trb. 1996, 331 en 1997, 109).

Het onderhavige verdrag gaat voort op de met het verdrag met Estland ingezette lijn; qua opzet en bewoording is het gebaseerd op een in de Wereld Douane Organisatie (WDO) – de voormalige Internationale Douaneraad (IDR) – recentelijk ontwikkeld modelverdrag. Zoals het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo moet dit nieuwe WDO/IDR modelverdrag een soortgelijke rol voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken gaan spelen.

Het onderhavige verdrag strekt tot het wederzijds verlenen van administratieve bijstand:

a. ter verzekering van de juiste naleving van de wettelijke bepalingen en voorschriften inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen;

b. ter voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de onder a bedoelde bepalingen en voorschriften;

c. ter verzekering van de invordering van verschuldigde douanerechten.

Het verdrag regelt nauwkeurig hoever de samenwerking strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet alleen op de administratieve samenwerking en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De term «douane-administratie» in het verdrag heeft, althans wat Nederland betreft, een gekwalificeerde betekenis. Voor ons land wordt daaronder verstaan de centrale nationale administratieve autoriteit welke belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in dit verdrag omschreven samenwerking betrekking heeft. Dit zal in een aantal gevallen de nationale douanedienst zijn, doch niet van alle hier bedoelde regelingen is de uitvoering in ons land uitsluitend aan de douanedienst opgedragen. Door artikel 1, onder 1, wordt bereikt dat het toepassingsgebied van het verdrag in beide landen gelijk is. De Nederlandse diensten die in de eerste plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het verdrag zijn: de Douane en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Financiën, de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Economische Controledienst van het Ministerie van Economische Zaken.

Ook andere diensten met specifieke controle- en opsporingstaken kunnen bij de samenwerking in het kader van dit verdrag betrokken zijn; als voorbeeld wordt genoemd de Inspectie Milieuhygiëne van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor wat betreft de handhaving van de milieuwetgeving (o.m. afvalstoffen). Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en om het gevaar van versnippering van het aantal aanspreekpunten in Nederland tegen te gaan, zal in de in artikel 19 van het verdrag bedoelde toepassingsmodaliteit worden bepaald dat de contacten van de Letse autoriteiten met deze andere diensten door tussenkomst van een centraal aanspreekpunt bij de Nederlandse Douane dienen te worden onderhouden.

De bevoegde douane-autoriteit in Letland is de Directie Douane van de Staatsbelastingdienst, dan wel een ander lichaam dat belast is met de uitvoering van douanetaken. Deze bepaling voorkomt dat het verdrag zou moeten worden gewijzigd indien de Directie Douane van de Letse belastingdienst taken overdraagt aan een andere – daartoe aangewezen – uitvoerende dienst.

Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douane-administratie», in het verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het verdrag vallen ten gevolge van deze ruime definitie van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:

a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven terzake van de invoer;

b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties;

c. anti-dumpingrechten;

d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van economische (landbouw-economische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en phytosanitaire belangen en ter bescherming van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en het milieu.

Het verdrag voorziet daarnaast in samenwerking bij de invordering van de hiervoor genoemde rechten en heffingen, alsmede van de daarmee in verband staande verhogingen, toeslagen, kosten en renten.

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van «persoonsgegevens» opgenomen, welke is ontleend aan het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7).

De overige definities betreffen termen die in het verdrag regelmatig worden gebruikt en beogen redactionele complicaties in de tekst van het verdrag te voorkomen.

Artikel 2

Conform hetgeen in het algemene deel van de toelichting al is gememoreerd, strekt de in dit verdrag voorziene bijstand tot het verzekeren van de juiste toepassing van de douanewetgeving, tot het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op deze wetgeving, alsmede ter verzekering van de invordering van verschuldigde douanerechten. De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden overeenkomstig de wettelijke en administratieve bepalingen van de verdragsluitende partij die de bijstand verleent. De in dit artikel opgenomen beperking betreft zowel de juridische als de feitelijke mogelijkheid voor een douane-administratie om bijstand te verlenen (waaronder de beschikbare menskracht). Uitdrukkelijk is verder vastgelegd dat het verdrag slechts voorziet in het verlenen van wederzijdse administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Particulieren kunnen aan het verdrag niet het recht ontlenen om bewijs te verkrijgen, achter te houden of uit te sluiten of de uitvoering van een verzoek om bijstand te belemmeren.

Wanneer de bijstand met betrekking tot de in dit verdrag geregelde aangelegenheden dient te worden verleend in overeenstemming met een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, informeren partijen elkaar welke andere nationale autoriteiten zich daarmee bezig houden. De aangezochte autoriteit leidt het verzoek dus niet rechtstreeks door naar de andere nationale autoriteit doch stelt de verzoekende autoriteit in de gelegenheid zich voor bijstand tot de juiste autoriteit te wenden.

Artikel 3

Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand terzake van de toepassing van de douanewetgeving en de invordering van douanerechten voor zover het betreft het verstrekken van informatie. Op verzoek worden gegevens meegedeeld welke in het bijzonder de vaststelling van de oorsprong, de waarde en de aard van goederen en de toepassing van maatregelen inzake in- en uitvoerverboden en -beperkingen vergemakkelijken, onderscheidenlijk tot een effectieve invordering van de verschuldigde douanerechten bijdragen. Het gaat hierbij niet alleen om gegevens welke de aangezochte administratie voorhanden heeft. Indien deze administratie niet over de gevraagde informatie beschikt, is zij op grond van artikel 12, vierde lid, verplicht ter verkrijging van die gegevens een onderzoek in te stellen.

De aangezochte douane-administratie verricht dit onderzoek alsof het werd ingesteld ten behoeve van haarzelf of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen staat.

Artikel 4

Dit artikel regelt dat de douane-administraties elkaar op verzoek alle informatie zullen verstrekken over de douanewetgeving en -regelingen van hun staten die van belang is voor het onderzoek met betrekking tot een inbreuk op de douanewetgeving. Voorts wordt bepaald dat de douane-administraties elkaar onverwijld en op eigen initiatief op de hoogte zullen stellen van nieuw ontwikkelde technieken waarmee douanefraudes effectief kunnen worden bestreden alsmede van gebleken nieuwe vormen van douanefraude.

Artikel 5

Dit artikel voorziet onder a en b in het verstrekken van inlichtingen omtrent het rechtmatig uitvoeren van in het andere land ingevoerde goederen dan wel het rechtmatig invoeren van goederen die uit het andere land zijn uitgevoerd.

Bij uitvoer wordt in een aantal gevallen een gunstige behandeling toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie, dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast, al dan niet afhankelijk van een bepaalde bestemming. Twijfel of goederen werkelijk naar een andere staat zijn uitgevoerd kan worden weggenomen wanneer de douane-administratie van die staat verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in het douanegebied van die staat zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij eventueel zijn gebracht.

Artikel 6

De douane-administraties houden op verzoek binnen hun douanegebied een bijzonder toezicht op de in dit artikel genoemde vervoermiddelen en bewegingen van personen en goederen, waaruit fraude ten nadele van de andere verdragsluitende staat zou kunnen voortvloeien. Voor de toepassing van deze bepaling is artikel 2, tweede lid, van belang, omdat het uitoefenen van een dergelijk toezicht bijzonder arbeidsintensief is.

Artikel 7

Deze bepaling strekt ertoe de voorkoming dan wel opsporing van inbreuken op de douanewetgeving te vergemakkelijken. De douane-administraties delen elkaar concrete gegevens ten aanzien van verdachte handelingen mee.

Het tweede lid bepaalt dat in gevallen die tot ernstige schade voor de economie, de volksgezondheid, de openbare veiligheid of enig ander vitaal belang (waaronder het milieu) van de andere verdragspartij zouden kunnen leiden, informatie zo snel mogelijk op eigen initiatief wordt verstrekt.

Artikel 8

Deze bepaling regelt dat de aangezochte douane-administratie op verzoek aan personen die binnen haar douanegebied wonen, mededeling doet van enige handeling of beslissing van de verzoekende douane-administratie met betrekking tot de toepassing van de douanewetgeving ten aanzien van deze personen.

Artikel 9

De bepaling dat de douane-administraties elkaar bijstand verlenen bij de invordering van douanerechten kan pas worden geëffectueerd zodra in beide staten de daarvoor noodzakelijke nationale wettelijke of administratieve regelingen van kracht zijn. In Nederland is van toepassing de Invorderingswet 1990. ln Letland wordt gewerkt aan de totstandkoming van een regeling terzake. Artikel 9 kan toepassing vinden zodra de bedoelde Letse regeling van kracht is geworden.

In beginsel verricht de aangezochte douane-administratie de feitelijke invordering ten behoeve van de verzoekende douane-administratie volgens de in de eigen staat geldende wetten en administratieve praktijk, zij het dat de betaling van douanerechten niet kan worden afgedwongen met gijzeling, noch met gebruikmaking van een eventueel recht van voorrang.

Uitdrukkelijk wordt voorts bepaald dat de aangezochte douane-administratie niet verplicht is tot het nemen van invorderingsmaatregelen welke de nationale wetgeving van de verzoekende douane-administratie niet kent. De aangezochte douane-administratie kan slechts die douanerechten innen die in de staat van de verzoekende douane-administratie voor invordering vatbaar zijn en niet worden betwist. Invordering van douaneschulden van personen die geen inwoner zijn van die staat, vindt alleen plaats als de mogelijkheid de vorderingen te betwisten niet (meer) aanwezig is.

Het artikel geeft voorts een opsomming van gevallen waarin een uitzondering kan worden gemaakt op de regel dat de andere douane-administratie met betrekking tot de invordering dezelfde mate van inspanning verricht als wanneer het de inning van eigen douanerechten zou betreffen.

De verschuldigde douanerechten worden in het bijstandsverzoek door de verzoekende douane-administratie vermeld in haar eigen munteenheid, doch worden geïnd in de valuta van de staat van de aangezochte douane-administratie, met toepassing van de officiële wisselkoers op de dag waarop het verzoek om invordering de aangezochte douane-administratie bereikt.

Om te voorkomen dat de mogelijkheid tot verhaal niet meer aanwezig is, is bepaald dat de aangezochte douane-administratie op verzoek van de andere douane-administratie en voorzover dit door haar nationale wettelijke en administratieve bepalingen wordt toegestaan, conservatoire maatregelen neemt, ook wanneer de vordering nog wordt betwist of nog niet het voorwerp vormt van een executoriale titel.

Voorts geeft het artikel regels met betrekking tot onder meer de termijn waarbinnen een invorderingsrecht ten uitvoer moet worden gelegd en biedt het de aangezochte douane-administratie de mogelijkheid tot het verlenen van uitstel van betaling of tot het toestaan van betaling in termijnen.

Artikel 10

Originele documenten zullen slechts worden gevraagd in gevallen waarin kopieën onvoldoende zijn. De originelen mogen slechts worden gebruikt voorzover daardoor aan de rechten van de verstrekkende douane-administratie en van eventuele derden geen afbreuk wordt gedaan. Zij dienen zo spoedig mogelijk aan de verstrekkende douane-administratie te worden teruggegeven.

Alle gegevens die voor het begrijpen en gebruiken van de op grond van het verdrag verstrekte informatie noodzakelijk zijn, zoals het type en de versie van de gebruikte software, dienen tezamen met die informatie te worden aangeleverd.

Artikel 11

Op verzoek kan de aangezochte douane-administratie haar ambtenaren in staat stellen om terzake van een inbreuk op de douanewetgeving als deskundige of als getuige te verschijnen voor een rechterlijke instantie van de andere verdragspartij.

Artikel 12

Het eerste lid bepaalt dat de bijstand ingevolge dit verdrag rechtstreeks wordt verleend aan de douane-administratie van de andere verdragsluitende partij. Het tweede en derde lid noemen de voorwaarden waaraan een verzoek om bijstand moet voldoen. Het vierde lid regelt de aanwijzing van de ambtenaren die de in dit verdrag bedoelde informatie mogen ontvangen.

Artikel 13

Indien de aangezochte douane-administratie niet over de gevraagde informatie beschikt, stelt zij een onderzoek in om die informatie te verkrijgen, dan wel draagt zij het desbetreffende verzoek over aan een andere bevoegde autoriteit van haar land. Het onderzoek omvat onder andere het optekenen van verklaringen van personen van wie in verband met een inbreuk op de douanewetgeving informatie wordt gevraagd en van getuigenen deskundigenverklaringen.

Artikel 14

Dit artikel bepaalt in welke gevallen ambtenaren van de douane-administratie van de verzoekende staat aanwezig mogen zijn op het grondgebied van de aangezochte staat. Voor al deze gevallen geldt dat een voorafgaand schriftelijk verzoek moet worden ingewilligd, eventueel onder daartoe nader te stellen voorwaarden.

Dankzij hun bijzondere kennis van zaken kunnen de opsporingsambtenaren van de verzoekende autoriteit er dikwijls toe bijdragen dat een onderzoek in een bepaalde zaak snel en grondig geschiedt. Het artikel bepaalt daarom dat zij met goedvinden van de douane-administratie van de andere staat aanwezig kunnen zijn bij onderzoeken, te verrichten door ambtenaren van deze administratie. Zij hebben in dergelijke gevallen slechts een passieve, raadgevende taak. Het onderzoek wordt verricht door en onder verantwoordelijkheid van de ambtenaren van de aangezochte administratie.

De ingevolge het eerste lid op het gebied van de andere staat aanwezige ambtenaren moeten op grond van het tweede lid te allen tijde hun ambtelijke staat kunnen aantonen. Binnen de grenzen van de nationale wetgeving in die andere staat zullen deze ambtenaren worden gelijkgesteld met de nationale ambtenaren voor wat betreft hun rechtsbescherming.

Artikel 15

Aangezien de in het verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet voor misbruik daarvan worden gewaakt. Dit artikel schrijft voor dat op grond van het verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

Het eerste lid bepaalt daarom dat de verkregen informatie slechts voor de doeleinden van dit verdrag mag worden gebruikt en dan nog slechts door de douane-administratie. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douane-administratie die de informatie heeft verstrekt daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Indien de nationale wetgeving van de informatieverstrekkende douane-administratie dat voorschrijft, is voor het gebruik van die informatie in strafzaken voorafgaande toestemming vereist van het openbaar ministerie dan wel de rechterlijke autoriteiten van de aangezochte staat.

Het tweede lid nuanceert het eerste lid door voor te schrijven dat, indien de wetgeving van de verzoekende staat daartoe verplicht, gegevens kunnen worden gebruikt of doorgegeven in het kader van een strafrechtelijke vervolging. Van een dergelijk beoogd gebruik zal de douane-administratie die de informatie heeft verstrekt vooraf op de hoogte moeten worden gesteld.

Het derde lid geeft aan dat in de staat die de informatie ontvangt, minimaal hetzelfde niveau van geheimhouding en gegevensbescherming voor deze informatie geldt als voor soortgelijke informatie van de eigen administratie.

Het vierde lid van dit artikel regelt de verhouding van het verdrag tot de Europese regelgeving, thans met name verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van de Europese Unie van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG L 82). Ingevolge deze verordening zijn de lidstaten verplicht om onder bepaalde omstandigheden (ook van derde landen verkregen) informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lidstaten.

Artikel 16

In het onderhavige artikel wordt verwezen naar de Bijlage, die een integrerend onderdeel uitmaakt van dit verdrag. Daarin is een regeling opgenomen die voor de op grond van het verdrag uit te wisselen persoonsgegevens een bepaald niveau van bescherming garandeert.

Het tweede lid schort de uitwisseling van persoonsgegevens onder dit verdrag op totdat beide partijen in hun nationale wetgeving terzake regelingen hebben getroffen op een niveau dat voldoet aan de in de bijlage opgenomen bepalingen. Dit heeft ten doel te voorkomen dat een onevenwichtige situatie ontstaat ten gevolge van het feit dat Nederland wel doch Letland tot op heden geen wettelijke regeling ter bescherming van persoonsgegevens kent. In Nederland zijn deze regels in de nationale wetgeving onder andere opgenomen in de Wet persoonsregistraties, terwijl ook in de uitvoeringssfeer administratieve regelingen zijn getroffen. Van de zijde van het Ministerie van Justitie is toegezegd dat Nederland Letland desgevraagd bij het opstellen van een administratieve regeling op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens bijstand zal verlenen.

Zodra het eerder genoemde Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7) en de – op grond van dit verdrag – vereiste nationale wettelijke en administratieve regelingen voor beide landen van kracht zijn geworden, zullen die bepalingen ingevolge het derde lid op de uitwisseling van persoonsgegevens op grond van het onderhavige verdrag van toepassing zijn.

Het vierde lid bepaalt dat de in dit artikel en in de bijlage neergelegde voorschriften een minimumniveau van privacybescherming bevatten. De mogelijkheid wordt opengelaten dat een verdragsluitende partij betrokkenen een ruimere mate van bescherming biedt.

Artikel 17

Het eerste lid betreft bijzondere gevallen waarin bijstand geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd. Bijstand kan niet alleen geheel of gedeeltelijk worden geweigerd in gevallen waarin sprake zou kunnen zijn van de schending van een openbaar belang doch ook indien met de uitwisseling van informatie (particuliere) industriële, commerciële of beroepsgeheimen geschonden zouden kunnen worden.

Krachtens dit lid zal Nederland bijvoorbeeld bijstand weigeren als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande reeds onderwerp van een strafvervolging heeft gevormd. Dit zou namelijk in strijd komen met het ne bis in idem beginsel. Ook maakt de bepaling het mogelijk dat, indien in de aangezochte staat gegevens door de douane-administratie zijn verkregen in het kader van een nog lopende strafrechtelijke procedure, deze gegevens niet worden verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de betrokken rechterlijke autoriteit. Deze autoriteit, die aldus in staat is te beoordelen of de gevraagde gegevens ook ingevolge een verzoek om strafrechtelijke rechtshulp hadden kunnen worden verstrekt, kan de nodige waarborgen verlangen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat de gegevens in de verzoekende staat worden gebruikt om een strafvervolging terzake van hetzelfde feit en tegen dezelfde verdachte te beginnen.

De bij de toepassing van het tweede lid mogelijk rijzende problemen inzake wederkerigheid zullen met beleid moeten worden opgelost, waarbij het evenwicht tussen de belangen van beide verdragsluitende partijen richtsnoer zal zijn. Bij het bepalen van dit evenwicht kunnen zowel juridische als feitelijke omstandigheden voor de uitleg van de overeengekomen wederkerigheid meespelen.

Het derde lid voorziet erin dat in gevallen waarin een reeds gestart onderzoek kan worden doorkruist dan wel een onevenredig beslag op de aangezochte autoriteit wordt gelegd, de bijstand kan worden opgeschort. Eventueel kunnen bepaalde voorwaarden aan het verlenen van de gevraagde bijstand worden gesteld.

Gehele of gedeeltelijke weigering of opschorting van bijstand dient op grond van het vierde lid aan de verzoekende douane-administratie te worden meegedeeld onder opgaaf van redenen. Hierdoor wordt een gedachtewisseling over de weigering mogelijk gemaakt.

Artikel 18

Uit hoofde van administratieve vereenvoudiging zien de douane-administraties af van alle vorderingen tot terugbetaling van de voor door hen onder dit verdrag gemaakte kosten, daaronder begrepen de kosten van administratieve bijstand terzake van de invordering van douanerechten. Een uitzondering wordt gemaakt met betrekking tot de bedragen en vergoedingen die zijn uitbetaald aan deskundigen en getuigen, alsmede voor de kosten van tolken die niet in overheidsdienst zijn. Eveneens geldt een uitzondering voor de geldelijke gevolgen van invorderingshandelingen die onterecht zijn gebleken ten aanzien van de realiteit van de betrokken douanevordering of van de geldigheid van de executoriale titel in de verzoekende verdragspartij. Bedoelde bedragen, vergoedingen en kosten – die vrij hoog kunnen oplopen – worden door de verzoekende douane-administratie aan de aangezochte administratie vergoed.

Voorzien is dat bij hoge en buitengewone kosten overleg tussen de verdragsluitende partijen over de uitvoering van het verzoek en over de vergoeding van de daarmee gepaard gaande kosten plaatsvindt.

Artikel 19

Voor de toepassing van het verdrag wordt het wenselijk geacht dat de ambtenaren van de beide douane-administraties die belast zijn met het opsporen en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving persoonlijke en rechtstreekse contacten met elkaar onderhouden. De beide douane-administraties zullen daarnaast voor een soepele toepassing van het verdrag toepassingsbepalingen vaststellen. Deze zullen van praktische aard zijn en het toepassingsbereik van het verdrag niet wijzigen.

De douane-administraties streven ernaar om eventueel optredende problemen of twijfels betreffende de interpretatie of toepassing van het verdrag in onderling overleg op te lossen. Indien met een dergelijk overleg geen resultaten worden bereikt, zal een oplossing van de problemen langs diplomatieke weg worden bewerkstelligd.

3. Koninkrijkspositie

Ingevolge het tweede lid van artikel 20 zal het verdrag, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

Uitbreiding van de gelding tot de Nederlandse Antillen en Aruba is mogelijk. De in het derde lid van artikel 20 genoemde notawisseling zal een verdrag in de zin van de Grondwet vormen. Overigens hebben de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba te kennen gegeven de vraag van medegelding van de door het Koninkrijk gesloten douaneverdragen meer in het algemeen te zullen bestuderen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven