nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2000
Bij de behandeling van de wetswijziging van de Destructiewet in verband
met de kosten van onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal
(SRM)1 heeft de Tweede Kamer een motie van Poppe
en Ter Veer aangenomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 -2000, 26 357,
nr. 16).
In deze motie werd de regering verzocht de mogelijkheid te onderzoeken
SRM van slachthuizen en boerderijen gescheiden in te zamelen, waarbij de verdere
directe verwerking geconcentreerd wordt bij daartoe aangewezen afvalverbrandingsinstallaties.
Op dit moment vindt de vernietiging van SRM plaats in verbrandingsinstallaties,
na een voorbewerking door een destructiebedrijf (Rendac BV).
Rendac verzorgt tevens het transport van dit dierlijk afval.
Naar aanleiding van de motie heb ik DHV Milieu en Infrastructuur BV een
onderzoek laten verrichten naar de directe verbranding van SRM. Het rapport
treft u als bijlage aan2.
De voornaamste conclusies van het DHV rapport zijn:
– Een zevental verbranders van afval en zuiveringsslib is geïnteresseerd
in het verbranden van SRM.
– Inzameling door een andere dan Rendac is mogelijk.
– Verbranding door middel van directe verbranding is mogelijk.
– Gescheiden inzameling en directe verbranding biedt in de inzameling
goede zekerheid wat scheiding van SRM en ander dierlijk afval betreft.
– De kosten van directe verbranding liggen in het begin iets hoger
dan de huidige kosten. Na een aantal jaren worden deze kosten mogelijk lager.
Dit is echter ook mogelijk bij het huidige verwerkings-/c.q. verbrandingstraject.
– Markteffecten kunnen een sterke rol spelen bij de kosten.
– Als tot directe verbranding van SRM wordt overgegaan zal mogelijk
schadeloosstelling van Rendac plaatsvinden op grond van het Destructiebesluit
en de Destructiewet. De kosten van de schadeloosstelling komen ten laste van
de nieuwe verwerker(s). Andere schadeloosstellingen zijn niet aan de orde.
– Indien het voornemen tot verbranding van alle kadavers wordt uitgevoerd,
worden de lasten voor de aanbieder hoger, omdat de kosten van verbranding
hoger zijn dan de kosten van destructie waarbij een eindproduct ontstaat met
een zekere economische waarde.
Opgemerkt moet worden dat hangende het onderzoek van DHV de Minister van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) mede namens mij op 16 juni 2000 een
beleidsbesluit Diervoeder aan de Tweede Kamer heeft aangeboden met daarin
het voornemen per medio 2001 geen kadavers meer in diervoeder te verwerken.
Dit voornemen is op het Algemeen Overleg inzake Diervoeders, Swill en de Destructiewet
op 28 juni jl. aan de orde geweest. Zowel de vaste commissie van LNV als de
vaste commissie van VWS waren van mening dat het verwerken van kadavers in
diervoeder op termijn moet worden verboden.
De belangrijkste aanbevelingen van DHV zijn:
a. Een belangrijk verschil tussen de huidige verwijderingswijze en directe
verbranding is dat bij directe verbranding sprake is van marktwerking en concurrentie.
Als dit een zwaarwegend argument is, verdient het aanbeveling deze optie meer
in detail uit te werken. Het uiteindelijke doel zou kunnen zijn te komen tot
een aanbesteding van de SRM verwerking. (Gezien de betrekkelijk geringe hoeveelheid
materiaal en de specifieke investeringen en deskundigheid die nodig zijn,
is het zeker niet realistisch te veronderstellen dat volledige concurrentie
haalbaar is).
b. Als het voornemen om kadavers uit te sluiten voor verwerking in diervoeder
ingaat, dan ontstaat een nieuwe situatie. De hoeveelheid te verbranden dierlijk
afval zal dan toenemen van ca. 35 000 ton naar 150 000 ton per jaar.
Met een aanbod van 150 000 ton dierlijk afval per jaar zou te overwegen
zijn een aparte verbrandingsinstallatie voor dierlijk afval te realiseren.
In dat geval moet er rekening mee worden gehouden dat het 3 tot 5 jaar duurt
voordat een dergelijke installatie in gebruik kan worden genomen. VWS dient
te anticiperen op deze mogelijke veranderingen.
Omdat het onderzoek van DHV zich uitsluitend richt op de verwerking van
slechts een deel van de kadavers, namelijk de SRM kadavers, wordt een vervolgonderzoek
naar die nieuwe situatie waarin geen enkel kadaver meer in diervoeder mag
worden verwerkt, noodzakelijk.
Tegelijkertijd zal in dit onderzoek de optie directe verbranding meer
in detail worden uitgewerkt.
Ik ben dan ook voornemens DHV een opdracht te geven voor een vervolgonderzoek.
Voor de periode tot medio 2001 zal de verwerking van SRM blijven plaatsvinden
conform de huidige methode.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers