26 352
Contourennota modernisering rechterlijke organisatie

nr. 64
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 18 februari 2003

De vaste commissie voor Justitie1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Justitie over de brief inzake het Veegbesluit modernisering rechterlijke organisatie (Just-02-849).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 februari 2003.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Albayrak

De griffier voor deze lijst,

Franke

1

Wat wordt precies bedoeld met de zinsnede: «onderscheidenlijk buiten het arrondissement»?

De zinsnede «onderscheidenlijk buiten het arrondissement» in het voorgestelde artikel 5, tweede lid, van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen slaat terug op de twee plaatsen die in dat artikellid worden genoemd die niet binnen het arrondissement 's-Gravenhage liggen, Loenen en Tilburg. De zinsnede betekent dat de rechtbank te 's-Gravenhage vreemdelingenzaken als bedoeld in Hoofdstuk 5 van de Vreemdelingenwet 2000 buiten het arrondissement kan behandelen in de nevenzittingsplaatsen Loenen en Tilburg. De nevenvestigingsplaats Alphen aan den Rijn ligt wel binnen het arrondissement 's-Gravenhage. Op die plaats slaat dan ook de zinsnede «buiten de hoofdplaats van het arrondissement» terug.

2

Wat bedoelt de regering met de mededeling «Den Helder en Harderwijk zijn in de bijlage bij de Wet Rechterlijke Organisatie ten onrechte als nevenvestigingsplaats aangewezen»? Zijn de betrokken plaatsen niet bewust aangewezen als nevenvestigingsplaats waarvan als gevolg hun griffies gedurende zes uur open behoren te zijn? Worden deze plaatsen nu tot nevenzittingsplaatsen getransformeerd omdat de beheerders daarvan zich niet aan de wet houden, dat wil zeggen niet alle voorgeschreven kantongerechtzittingen houden en hun griffies niet gedurende zes uur per dag open zijn?

Op 1 januari 2002 zijn de kantongerechten ondergebracht bij de rechtbanken en vormen zij binnen de rechtbanken de sector kanton. Dit is geregeld in de Wet organisatie en bestuur gerechten, die op genoemde datum in werking is getreden. De voormalige kantongerechten zijn op grond van artikel 41 van de Wet op de rechterlijke organisatie grotendeels aangewezen als nevenvestigingsplaats (zie de bijlage bij laatstgenoemde wet). Een aantal kantongerechten is echter aangewezen als nevenzittingsplaats. Reden daarvoor was dat het feitelijke zaaksaanbod een permanente openstelling van de griffie van het desbetreffende kantongerecht niet rechtvaardigde. Om die reden waren de griffies feitelijk slechts enkele dagen per week, althans korter dan 6 uur per dag, geopend. Met de aanwijzing als nevenzittingsplaats werd derhalve de feitelijke situatie in het desbetreffende kanton bestendigd. De aanwijzing als nevenvestigingsplaats dan wel nevenzittingsplaats is gebaseerd op informatie over de openingstijden van de griffie, die bij de griffies van de toenmalige kantongerechten is ingewonnen.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet organisatie en bestuur gerechten is, voorafgaand aan de daadwerkelijke aanwijzing, aan de Tweede Kamer meegedeeld welke kantongerechtlocaties mogelijk als nevenzittingsplaats zouden worden aangewezen. Zowel Den Helder als Harderwijk kwam in deze vermelding voor (Kamerstukken II 2000/01, 27 181, nr. 6, blz. 75). Zij zijn echter uiteindelijk niet aangewezen als nevenzittingsplaats, maar als nevenvestigingsplaats, omdat uit informatie die indertijd is verstrekt bij de griffies van beide kantongerechten naar voren kwam dat de griffie op beide locaties voldeed aan het criterium om als nevenvestigingsplaats te worden aangewezen.

Naar nu is gebleken, berust de aanwijzing van Den Helder en Harderwijk als nevenvestigingsplaats echter op onjuiste informatie. De president van de rechtbank te Alkmaar en de sectorvoorzitter van de sector kanton van de rechtbank Zwolle hebben erop gewezen dat de griffies van deze kantongerechten slechts enkele dagen per week geopend zijn en dat dit reeds lang vóór 1 januari 2002 het geval was. Daarmee voldeden deze kantongerechtlocaties derhalve vóór 1 januari 2002 al niet aan het criterium om als nevenvestigingsplaats te worden aangewezen. In lijn met het beleid de feitelijke situatie in een (voormalig) kanton te bestendigen indien het zaaksaanbod een permanente openstelling van de griffie niet rechtvaardigt, wordt deze onjuistheid hersteld en worden Den Helder en Harderwijk aangewezen als nevenzittingsplaats. Deze wijziging heeft overigens niet tot gevolg dat bepaalde zittingen niet (meer) worden gehouden. In beide plaatsen worden immers zittingen gehouden op «vaste» zittingsdagen. Indien het zaaksaanbod daartoe aanleiding geeft, worden ook buiten de «vaste» zittingsdagen zittingen gehouden.

3

Kan de aanwijzing van Den Helder en Harderwijk als nevenzittingsplaatsen in het onderhavige besluit, zonder dat tevens de Wet op de Rechterlijke Organisatie wordt gewijzigd, niet tot merkwaardig gevolg hebben dat de regering bewust een onderliggend besluit in strijd zou brengen met de bovenliggende wettelijke regeling?

De bijlage bij de Wet op de rechterlijke organisatie die de nevenvestigingsplaatsen van de rechtbanken bevat, zal in een daartoe strekkend wetsvoorstel worden gewijzigd in die zin dat Den Helder en Harderwijk worden geschrapt uit de bijlage. De onderhavige voorgestelde wijzigingen in het Veegbesluit modernisering rechterlijke organisatie zullen eerst in werking treden zodra genoemd wetsvoorstel, dat thans ter advisering bij de Raad van State voorligt, in werking treedt. Er is derhalve geen sprake van strijd van het onderhavige besluit met de Wet op de rechterlijke organisatie.

4

Is het voornemen van de aanwijzing van Den Helder en Harderwijk tot nevenzittingsplaatsen besproken met rechtsconsumentenorganisaties, de balie, de deurwaarders uit die plaatsen, de betrokken rechtbanken en de gemeentebesturen van die plaatsen? Zo ja, hoe luiden de reacties van deze instellingen?

Den Helder en Harderwijk worden op verzoek van de rechtbanken te Alkmaar respectievelijk Zwolle aangewezen als nevenzittingsplaats. Net zomin als de aanwijzing per 1 januari 2002 van de plaatsen Sneek, Opsterland, Meppel, Middelharnis, Oud-Beijerland en Schouwen-Duiveland als nevenzittingsplaats is besproken met betrokkenen, is deze aanwijzing besproken met (andere) betrokkenen. Het betreft immers een bestendiging van de feitelijke, reeds lange tijd bestaande, situatie.

5

Waarom wordt in het BORA niet expliciet geregeld dat de functie van rector (binnen het bestuur van het Studiecentrum Rechtspleging) wordt vervuld door een persoon die tevens lid is van de rechterlijke macht?

De keuze om in het BORA niet expliciet te bepalen dat de functie van rector wordt vervuld door een persoon die lid is van de rechterlijke macht hangt samen met de wijze waarop de SSR wordt aangestuurd. De Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-generaal vaardigen elk een lid af die de Raad van Opdrachtgevers vormen. Deze Raad van Opdrachtgevers stuurt het bestuur van de SSR aan. Het bestuur van de SSR bestaat uit een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast en een persoon niet zijnde rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast. Het was de wens van de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-generaal om niet expliciet te bepalen dat de functie van rector wordt vervuld door een persoon die lid is van de rechterlijke macht teneinde ook het andere lid van het bestuur in staat te stellen als rector op te treden.

6

Waarom wordt in het wijzigingsvoorstel voor RAIO's een uitzondering gemaakt als het gaat om personen die, weliswaar niet aan de opleidingsvereisten van artikel 38b (lid 1 t/m 3 Brra) voldoen, maar toch in aanmerking komen voor benoeming tot rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast?

Met de uitzondering voor RAIO's die in het wijzigingsvoorstel was opgenomen werd beoogd de categorie van «buitenstaanders» te definiëren (zijnde niet RAIO's). Hierbij was het niet de bedoeling om te suggereren dat de uitzondering ook voor RAIO's kan gelden. Om toegelaten te worden tot de RAIO-opleiding dient de RAIO-kandidaat op grond van artikel 21a van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren reeds over grondige kennis en inzicht in het burgerlijk recht, strafrecht en bestuursrecht te beschikken. Met dit vakkenpakket voldoet de RAIO derhalve aan het benoemingsvereiste bedoeld in het eerste lid van artikel 38b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De met het Veegbesluit voorgestelde uitzonderingspositie kan daardoor geen betrekking hebben op de RAIO. Teneinde verwarring omtrent het bereik van de uitzonderingsbepaling te voorkomen wordt de uitzondering voor RAIO's uit de voorgestelde bepaling geschrapt.

7

Wat is het verschil tussen en nevenvestigingsplaats en een nevenzittingsplaats en wat is hiervan de consequentie?

Het verschil tussen een nevenvestigingsplaats en een nevenzittingsplaats is gelegen in de openingstijden van de griffie. Het onderscheidend criterium tussen beide ligt besloten in artikel 10 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Op grond van dat artikel is in een nevenvestigingsplaats de griffie elke werkdag gedurende ten minste 6 uur geopend (eerste lid); in een nevenzittingsplaats is de griffie niet elke werkdag of korter dan 6 uur per werkdag geopend (tweede lid). De griffies in de nevenvestigingsplaatsen dienen daarmee aan dezelfde vereisten te voldoen als de griffies in de hoofdplaatsen van de gerechten. Het merendeel van de voormalige kantongerechtlocaties is aangewezen als nevenvestigingsplaats van een rechtbank. De gerechtshoven kennen alleen nevenzittingsplaatsen. Overigens zijn de griffies van de sector kanton in nevenzittingsplaatsen wel geopend op de vaste zittingsdagen en, indien het zaaksaanbod daartoe aanleiding geeft, ook op extra zittingsdagen.

8

Wat is de reden van het beperkte zaaksaanbod in Den Helder en Harderwijk, gegeven de lange doorlooptijden bij andere rechterlijke instanties?

Het beperkte zaaksaanbod in Den Helder en Harderwijk is historisch verklaarbaar in het licht van de afspraken die bij de bestuurlijke onderbrenging van de kantongerechten bij de rechtbanken zijn gemaakt met het oog op het behoud van de kantonrechtspraak. Deze afspraken komen er onder meer op neer dat de voormalige kantongerechtlocaties als nevenvestigings- of nevenzittingsplaats van de rechtbanken gehandhaafd blijven en dat op die locaties zo veel als mogelijk de zaken behandeld worden die het voormalige kantongerecht in die plaatsen behandelde. Ter uitvoering van deze afspraken zijn de voormalige kantongerechtshoofdplaatsen aangewezen als nevenvestigings- of nevenzittingsplaats en is in het besluit voor deze locaties een «rechtsgebied» aangewezen dat overeenkomt met het territoir van het voormalige kanton. Tevens zijn voor de verdeling van de zaken over deze «rechtsgebieden» binnen het arrondissement, de regels van relatieve competentie voor de verdeling van kantonzaken van overeenkomstige toepassing verklaard. Op deze wijze is gegarandeerd dat de kantonrechtspraak behouden blijft op de voormalige kantongerechtslocaties. Den Helder en Harderwijk zijn voormalige kantongerechtshoofdplaatsen. In het besluit is voor beide locaties een«rechtsgebied» voor de behandeling van kantonzaken vastgesteld dat overeenkomt met het gebied van het kanton van de voormalige kantongerechten te Den Helder en Harderwijk. In beide gevallen gaat het om een klein «rechtsgebied», waardoor het zaaksaanbod van kantonzaken gering is. In Den Helder is het zaaksaanbod historisch laag en in Harderwijk was de omvang van de griffie te gering om deze als volwaardige griffie veilig in stand te kunnen houden. Sinds een aantal jaren is de Harderwijkse griffie ondergebracht in Apeldoorn en worden zittingen zowel in Harderwijk alsook voor een beperkt deel in Apeldoorn gehouden. Beide nevenvestigingsplaatsen fungeren dan ook de facto al enige tijd als nevenzittingsplaats, omdat het zaaksaanbod te gering is om een griffie inclusief bode en beveiliging in stand te houden. Hieraan staat niet in de weg dat bij gebrek aan zittingsruimte in de hoofdplaats van het arrondissement, de besturen van de desbetreffende gerechten kunnen bepalen dat ook in andere zaken dan kantonzaken terechtzittingen kunnen worden gehouden op deze nevenlocaties.

9

Wat is de huidige rechtsvorm van het tijdelijk agentschap Studiecentrum Rechtspleging?

Met het instellingsbesluit Tijdelijk Agentschap Studiecentrum Rechtspleging is per 1 januari 2002 aan de landelijke dienst Bureau van de Stichting Studiecentrum Rechtspleging de status van tijdelijk agentschap toegekend. Zoals vermeld in de brief van de Minister van Financiën d.d. 21 maart 2001 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2000–2001, 23 171, nr. 4) is de status van tijdelijk agentschap bedoeld voor diensten die van buiten de rijksoverheid terug komen binnen de grenzen van een ministerie. Zo ook ten aanzien van het Studiecentrum Rechtspleging. Het Studiecentrum Rechtspleging keert als tijdelijk agentschap terug binnen de grenzen van het Ministerie van Justitie. Met deze terugkeer maakt het Studiecentrum Rechtspleging onderdeel uit van de rechtspersoon de Staat der Nederlanden. De Minister van Justitie stuurt de SSR niet zelf aan, maar heeft hiervoor een convenant gesloten met de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-generaal.

10

Waaruit bestaan de bijzondere aanwijzingen die de Raad voor de Rechtspraak en het College van Procureurs-generaal kunnen geven aan het Studiecentrum Rechtspleging?

De bijzondere aanwijzingen die de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-generaal gezamenlijk aan de SSR kunnen geven, bestaan bijvoorbeeld uit richtlijnen inzake de bedrijfsvoering en opdrachten tot het ontwikkelen van nieuwe cursussen.

Bij de bedrijfsvoering kan het gaan om de wijze van rapporteren over de financiële situatie, de wijze en het tijdstip van indienen van de jaarverantwoording en de begroting, het opzetten van ontwikkeltrajecten (zoals met betrekking tot de invoering van een baten/lastenstelsel). De aanwijzingen staan dan in het teken van een tijdige en inzichtelijke rapportage over de SSR-activiteiten aan de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-generaal.

Bij het ontwikkelen van cursussen kunnen de bijzondere aanwijzingen betrekking hebben op cursussen die volgens de Raad en het college ontwikkeld dienen te worden teneinde een groter opleidingsvolume te bereiken, een nieuw kennisgebeid te ontsluiten of om het opleiden zelf verder te professionaliseren.

Het moge overigens vanzelf spreken dat in de overgrote meerderheid van de te nemen beslissingen het initiatief uitgaat van de SSR zelf. De SSR is hier immers goed toe in staat. In de gevallen waarbij het initiatief uitgaat van de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-generaal, zal in het algemeen met overleg kunnen worden volstaan. Het geven van een formele aanwijzing moet dan ook als een uiterst middel worden gezien.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PVDA), Van Heemst (PVDA), Dittrich (D66), Vos (GL), Cornielje (VVD), Rouvoet (CU), Kamp (VVD), Adelmund (PVDA), Eurlings (CDA), Rietkerk (CDA), De Wit (SP), Albayrak (PVDA), fng voorzitter, Örgü (VVD), Çörüz (CDA), Eerdmans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), De Vries (CDA), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Varela (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Wolfsen (PVDA), Griffith, MPA (VVD), Straub (PVDA), Tjon-A-Ten (PVDA), Nijs (VVD).

Plv. leden: Van der Hoeven (CDA), Boelhouwer (PVDA), Verdaas (PVDA), Van der Laan (D66), Halsema (GL), Nicolaï (VVD), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Kalsbeek (PVDA), Ormel (CDA), De Pater-van der Meer (CDA), Van Velzen (SP), Verbeet (PVDA), Remkes (VVD), Jager (CDA), Nawijn (LPF), Sterk (CDA), Buijs (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Karimi (GL), Hermans (LPF), Joldersma (CDA), Arib (PVDA), Hirsi Ali (VVD), Van Dijken (PVDA), Van Heteren (PVDA), Rijpstra (VVD).

Naar boven