26 345
Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002

nr. 86
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2003

In juni 2002 bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie OOV (Tweede Kamer, niet-dossierstuk, bzk 0200390). Het betrof een onderzoek in de regionale politiekorpsen en het KLPD naar de naleving van de Regeling Training en Toetsing Vuurwapengebruik Politie (hierna RTTVP te noemen) in de jaren 1998 tot en met 2001 en de voorbereiding voor de invoering van de nieuwe Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie (hierna RTGP te noemen) per 1 januari 2002. U bent in juni tevens geïnformeerd, dat door de Inspectie OOV een vervolgonderzoek zou worden verricht naar de naleving van de RTGP en de resultaten op het gebied van schietvaardigheid in de periode 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2002. Bijgaand1 bied ik u de toegezegde rapportage van de Inspectie OOV aan. In deze brief zal ik, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ingaan op de kernpunten uit dit rapport en u mijn reactie op de aanbevelingen geven. Met deze brief en rapportage is ook de motie van de leden Van Heemst en Rietkerk afgehandeld (Kamerstukken II 2000–2001, 27 400 VII, nr. 24)

Kader voor de toetsing van geweldsbeheersing

De Nederlandse politie heeft ter uitvoering van de politietaak de bevoegdheid tot het toepassen van geweld. De politie kan zich daarbij van verschillende geweldsmiddelen bedienen. In oplopende reeks naar zwaarte van de geweldstoepassing zijn dit: handboeien, wapenstok, pepperspray en het vuurwapen. Het gebruik van deze geweldsmiddelen, in het bijzonder het gebruik van het vuurwapen door de politie, is aan strenge regels gebonden. Een van die regels is dat er sprake moet zijn van een voldoende mate van geoefendheid. Daarbij gaat het om vaardigheden het vuurwapen goed te gebruiken maar ook om de kennis om een goede afweging te maken of, in de gegeven omstandigheid, van het wapen gebruik mag worden gemaakt. Met de invoering van de RTTVP in 1996 en de vervanging van deze regeling door de RTGP op 1 januari 2002 werd deze eis van geoefendheid geconcretiseerd.

Kernpunten uit de rapportage

Uit het onderzoek van de Inspectie OOV blijkt dat op de peildatum 1 juli 2002 er in totaal 32 354 toetsplichtige politiemedewerkers waren. In het onderzoek is de volgende definitie van «toetsplichtig» gebruikt: alle politiemedewerkers aan wie van dienstwege een vuurwapen is uitgereikt, minus de medewerkers van wie dat wapen weer is ingenomen in verband met detachering, ziekte, zwangerschap, bijzonder verlof of schorsing. Van de doelgroep toetsplichtigen was 91% gecertificeerd voor het dragen van het vuurwapen (29 319 medewerkers). De voornaamste reden voor het niet-gecertificeerd zijn is dat medewerkers niet opkomen om de toets af te leggen, te weten 8% van de toetsplichtigen. Slechts 1% van de toetsplichtigen zakt voor de toets.

In totaal waren er 3035 niet-gecertificeerde medewerkers, dus 9% van het aantal toetsplichtigen. Er zijn echter slechts 762 vuurwapens ingenomen. Dit betekent dat er 2273 politiemedewerkers waren, die niet gecertificeerd waren én waarvan het vuurwapen niet is ingenomen. Van hen kan niet uitgesloten worden dat zij onbevoegd bewapend in het publieke domein zijn ingezet in de periode na 30 juni 2002. Het gaat hier om 7% van het totaal aantal toetsplichtige politiemedewerkers. Het is mogelijk dat een deel van de medewerkers in deze groep functies uitoefenen die geen geweldsmiddelen vereisen. Korpsen kunnen ervoor kiezen om van deze functionarissen de geweldsmiddelen structureel in te nemen waardoor de werking van de RTGP voor deze medewerkers vervalt.

De Inspectie OOV constateert dat de RTGP duidelijk en goed toepasbaar is en merkt op dat in veel korpsen de aandacht voor schietvaardigheid bij het management verder is toegenomen. Deze trend was in voorgaande onderzoeken van de Algemene Rekenkamer en de Vrije Universiteit ook gesignaleerd en zet zich dus voort. Met de trainingen weten de korpsen veelal goede resultaten op de toets Schietvaardigheid te bereiken. Volgens de Inspectie OOV dienen de korpsen de RTGP echter strikter uit voeren met betrekking tot de niet-gecertificeerde medewerkers, zoals het innemen van wapens en het formuleren van beleid hoe met deze medewerkers om te gaan (zowel ter preventie van niet-gecertificeerd zijn van medewerkers als op het moment dat het niet-gecertificeerd zijn van een medewerker aan de orde is).

Substantiële verbetering

In 1998 constateerde de Inspectie voor de Politie dat in de jaren 1996–1997 circa 66% van de ongeveer 30 000 politieambtenaren die met het vuurwapen waren uitgerust, voldeed aan de eis uit de regeling om vier maal per jaar te trainen op schietvaardigheid. Eenzelfde percentage slaagde op tijd voor de toets Schietvaardigheid. De 91% gecertificeerden voor de toets Schietvaardigheid in de eerste helft van 2002 vormt dan ook een substantiële verbetering. Slechts 1% van de toetsplichtige medewerkers is niet gecertificeerd omdat men is gezakt voor de toets. De schietvaardigheidstrainingen die korpsen aanbieden zijn derhalve ook verbeterd. Deze verbeterde resultaten zijn extra opmerkelijk omdat medio 2000 de toets Schietvaardigheid aanmerkelijk is verzwaard (een aanbeveling van het rapport van de Inspectie van 1998) en een groter aantal medewerkers toetsplichtig is dan in 1998 (32 354 medewerkers). Bij deze overweging betrek ik ook het gegeven dat deze resultaten geboekt zijn in een periode dat ook de nieuwe toets Geweldsbeheersing voor het eerst in korpsen werd afgenomen en in alle trainingen werd gewerkt aan de voorbereiding op de jaarlijkse afname van de toets Aanhoudings- en Zelfverdedigingsvaardigheden vanaf het jaar 2003.

Kernpunten van beleid

Ondanks het feit dat in de loop der jaren nadrukkelijk verbeteringen zichtbaar zijn, is blijvende aandacht voor de naleving van de RTGP door de korpsen noodzakelijk. Met het oog daarop heb ik drie kernpunten vastgesteld waar het landelijk toezicht wordt verscherpt:

Strikte naleving van plicht tot inname geweldsmiddelen

Ik vind het onacceptabel dat in het publieke domein nog steeds politiefunctionarissen werkzaam kunnen zijn met geweldsmiddelen waarvoor zij niet zijn gecertificeerd. Het feit dat het mogelijk is geweest dat 2273 niet-gecertificeerde medewerkers onbevoegd met het vuurwapen dienst hebben gedaan, dan wel konden beschikken over het vuurwapen mag zich niet herhalen. Ongeacht de afspraak in het Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003–2006 met betrekking tot het percentage gecertificeerde medewerkers, geldt als norm dat van alle niet-gecertificeerden de geweldsmiddelen waarvoor zij niet bevoegd zijn moeten worden ingenomen. Ik heb de Inspectie daarom gevraagd om in haar vervolgonderzoek specifiek te rapporteren over de maatregelen die korpsen nemen om het aantal ingenomen geweldsmiddelen gelijk te laten zijn aan het aantal niet-gecertificeerden.

Terugdringen van percentage niet-gecertificeerden

Het aantal niet-gecertificeerden is relatief gering maar heeft toch een negatief effect op de bedrijfsvoering van korpsen. Dit effect kan enigszins worden genuanceerd doordat de 9% niet-gecertificeerde medewerkers niet volledig aan het werk in het publieke domein onttrokken hoefden te worden. Zij konden ook zonder vuurwapen ingezet worden voor werkzaamheden in het publieke domein (o.a. op taken die door surveillanten worden uitgevoerd). Toch is een verdere verbetering van dit percentage noodzakelijk om de doelmatigheid van korpsen verder te verbeteren. Om die reden is op mijn voorstel een afspraak opgenomen in het Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003–2006. De resultaten zullen jaarlijks worden gemonitord door mijn ministerie. Alle korpsen zullen meer dan 90% gecertificeerden moeten realiseren. Daarbij wijs ik erop dat het niet reëel is te veronderstellen dat een 100% score op dit gebied realistisch is. In mijn optiek zullen er altijd functionarissen zijn die voor hun functie uitgerust zijn met geweldsmiddelen maar vanwege ziekteverzuim of andere oorzaken niet (tijdig) aan de verplichtingen van de RTGP kunnen voldoen. De aandacht die korpsen besteden aan het terugdringen van het ziekteverzuim vormt daarmee overigens eveneens een belangrijke voorwaarde om deze prestatie verder te verbeteren.

Voor wat betreft het onderzoek Schietvaardigheid kan uit het rapport van de Inspectie OOV opgemaakt worden dat de meerderheid van de korpsen al aan deze doelstelling zou hebben voldaan als deze in 2002 van kracht was geweest.

Ik beschouw de doelstelling van 90% of meer gecertificeerden desondanks toch als voldoende ambitieus. De voorwaarden om gecertificeerd te zijn, zijn namelijk vanaf 2003 zwaarder dan in het rapport van de Inspectie tot uitdrukking komt. Naast het gecertificeerd zijn voor het dragen van het vuurwapen moet in 2003 elke politiemedewerker die uitgerust is met geweldsmiddelen namelijk geslaagd zijn voor de nieuwe toets Geweldsbeheersing. Het betreft hier zowel de vuurwapendragenden als ook de medewerkers die uitsluitend de handboeien, wapenstok en pepperspray dragen. Vanaf 2004 moeten beide groepen medewerkers ook geslaagd zijn voor de nieuwe toets Aanhoudings- en Zelfverdedigings-vaardigheden. Het certificeren van medewerkers zal derhalve in de komende jaren meer inspanning vergen dan in de eerste helft van het jaar 2002.

Ik ben voornemens met de tien korpsen die in de rapportage van de Inspectie OOV niet voldoen aan de doelstelling uit het landelijk kader te overleggen om te komen tot een afspraak in het met het desbetreffende korps te sluiten convenant. Met deze korpsen zal ook jaarlijks gesproken worden over de resultaten die in de monitoring zijn vastgesteld.

Verbetering informatiepositie

In dit onderzoek is gebleken dat de informatie van de korpsen aan het ministerie over de naleving van de RTGP verder verbeterd moet worden. Zowel de tijdigheid van het verstrekken van gegevens laat te wensen over als ook de kwaliteit van de gegevens. De betrouwbaarheid en volledigheid van de in dit rapport gepresenteerde cijfers kunnen, ondanks de inspanningen van de Inspectie OOV, nog niet als optimaal worden bestempeld. In het jaar 2002 is door mijn ambtsvoorganger besloten om de rapportage van de kwantitatieve gegevens over de naleving van de RTGP door de korpsen voortaan te laten verlopen via het Polbis systeem. Dit vergemakkelijkt de eenduidige aanlevering van gegevens door korpsen en de analyse ervan. Deze rapportage vindt over het jaar 2002 voor het eerst via het Polbis systeem plaats. Ik verwacht over de resultaten van deze rapportage in de maand juni te beschikken. De tijdigheid van de aanlevering en de kwaliteit van de gegevens via Polbis worden standaard door mijn beleidsdirectie gecontroleerd. Hiermee is direct invulling gegeven aan conclusie 14 van de Inspectie OOV. Ik heb de Inspectie OOV gevraagd mijn beleidsdirectie bij de controle van deze informatiestroom over de RTGP via Polbis te ondersteunen.

Voorts blijven zorgen bestaan over de interne informatiepositie in de korpsen. De korpsen die geen totaalzicht hebben op het bestand dienstwapens en waar een goede borging en verankering van de processen en procedures ontbreekt moeten dit verbeteren. Ik heb de Inspectie OOV gevraagd om aan deze aspecten in het structurele en systematische vervolgonderzoek dat zij zal uitvoeren aandacht te besteden.

Aanpak KLPD

In deze brief wil ik graag specifieke informatie verstrekken over het KLPD gezien de bijzondere positie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als Korpsbeheerder van dit korps. Uit het rapport van de Inspectie OOV kunt u namelijk opmaken dat het KLPD slechter scoort dan het gemiddelde op het gebied van het aantal niet-gecertificeerden.

Als gevolg van een reorganisatie van het KLPD tussen juli 2002 en maart 2003 was niet op elk moment helder welke medewerker tot welk organisatieonderdeel behoorde. Hierdoor was er geen goed zicht op het actuele aantal toetsplichtigen. Daarnaast was de registratie nog niet geïntegreerd in de personeelsadministratie. Hierdoor kon het voorkomen dat toetsplichtigen wel geslaagd waren voor hun toets, en dit ook bij het trainingscentrum was geregistreerd, maar dit, door het ontbreken van een koppeling in systemen, niet in de personeelsregistratie was terug te vinden.

In de tweede helft van 2002 is in deze tekorten in de koppeling van gegevens verbetering aangebracht. Dit maakt overigens onderdeel uit van het verbeterplan bedrijfsvoering dat bij het KLPD in gang gezet is. Dit verbeterplan resulteert in betrouwbaarder cijfers dan die in het rapport van de Inspectie OOV zijn opgenomen. Ultimo 2002 waren er 1692 toetsplichtigen in het KLPD, waarvan 165 (9,75%) niet aan de toets hadden voldaan. Per 10 maart jongstleden voldeden nog 69 medewerkers (4 %) niet aan de toets.

Inmiddels worden er binnen het KLPD vrijwel dagelijks extra toetsingsmogelijk-heden aangeboden waar de medewerkers die dit nodig hebben aan deelnemen. De planning, monitoring, terugkoppeling en registratie van de resultaten op de toetsen die vallen onder de RTGP zijn verbeterd. Op dit moment worden in het publieke domein uitsluitend bewapende KLPD-medewerkers ingezet die voldoen aan de eisen van de RTGP.

Overzicht acties

Als bijlage twee bij deze brief is een overzicht opgenomen van alle aanbevelingen van de Inspectie en de actie die ik hierop zal nemen. De monitoring door het ministerie zal uitmonden in een overzicht van de gegevens uit het Polbis systeem. Naar verwachting zal dit overzicht in juni van dit jaar beschikbaar zijn. De Inspectie OOV heeft het voornemen in april van dit jaar te starten met haar onderzoek. Naar verwachting zal zij haar rapportage in het najaar gereed hebben. Voor wat betreft de aanbevelingen die door korpsen moeten worden opgepakt ben ik van mening dat het hier primair een verantwoordelijkheid van de korpsen betreft. Overigens ben ik van mening dat de korpsen deze aanbevelingen moeten overnemen. Ik zal hen vragen hoe zij hieraan gezamenlijk en eenduidig uitvoering zullen geven. Verder zal de Inspectie OOV de wijze waarop elk korps afzonderlijk invulling geeft aan deze aanbevelingen betrekken in haar vervolgonderzoek.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R. H. Hessing


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven