26 345
Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002

26 604
Integraal Veiligheidsprogramma

nr. 52
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 december 2000

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 14 november 2000 overleg gevoerd met minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Korthals van Justitie over:

– de brief van de ministers van BZK en Justitie d.d. 22 augustus 2000 inzake Beleidsplan Nederlandse politie (1999–2002) (26 345, nr. 40: commissie-Mans, doorberekening politiekosten);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 28 juni 2000 over het Integraal veiligheidsprogramma (inzake particuliere beveiligingsorganisaties) (26 604, nr. 9);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 28 september 2000 inzake evenementenbeveiliging (26 604, nr. 11).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Heemst (PvdA) is het met de regering eens dat handhaving van de openbare orde een van de kerntaken van de overheid is. Doorberekening van de politiekosten aan de organisatie van evenementen moet daarom worden afgewezen.

Met het oog op het aangekondigde wetsvoorstel over de openbare orde en veiligheid pleit de heer Van Heemst ervoor om naast het risico van verstoring van de openbare orde ook een krappe politiecapaciteit te beschouwen als een zelfstandige rechtvaardigingsgrond voor het verbod van evenementen, bijvoorbeeld als een grootschalig evenement al veel van die capaciteit vergt.

De brief inzake de inschakeling van particuliere beveiligingsorganisaties stelt de heer Van Heemst op drie punten teleur.

1. De brief maakt niet duidelijk waarom particuliere beveiliging ingezet zou moeten worden in noodsituaties op het punt van de veiligheid en waarom zij soms geen aanvulling, maar juist een vervanging van regulier politiewerk is, bijvoorbeeld in Enkhuizen of in de Rotterdamse Millinxbuurt.

2. Er wordt nog steeds onvoldoende inzicht geboden in de arrangementen waar in de praktijk gebruik van wordt gemaakt.

3. Het is niet duidelijk hoe de inzet en de activiteiten van de politie worden gestuurd; de zorg voor de veiligheid zou doorslaggevend moeten zijn, maar het functioneren van particuliere beveiligers als de ogen en oren van de politie kan ertoe leiden dat degenen die niet in staat zijn tot inschakeling van particuliere beveiliging, weinig aandacht van de politie krijgen.

De heer Nicolaï (VVD) onderschrijft dat bij grootschalige evenementen zoveel mogelijk verantwoordelijkheid bij de organisatie daarvan worden gelegd. Hij is het met de regering eens dat de door de commissie-Mans voorgestelde wettelijke regeling niet wenselijk is en dat gemeentes de verantwoordelijkheid moeten blijven dragen voor het maken van keuzen. Zal het eventueel ontstaan van grote verschillen tussen gemeentes echter geen probleem worden?

In principe is er ruimte voor praktische oplossingen als aan drie voorwaarden wordt voldaan:

1. De politie wordt door de lokale en nationale overheid aangestuurd en is dus niet te koop.

2. Het achteraf verhalen van een rekening, bijvoorbeeld op de organisatie van een evenement, is niet toegestaan; in bepaalde gevallen is dit overigens ook onmogelijk.

3. De overheid c.q. de politie beschikt over een geweldsmonopolie.

De beste manier om een deel van de kosten toch reëel te laten neerslaan, is het hanteren van een standaardbedrag dat niet achteraf wordt bepaald aan de hand van de daadwerkelijke gang van zaken, maar via leges wordt geheven. Aan de gemeentes moet op dat punt de nodige ruimte worden gegeven, ook al omdat met de evenementen vaak hoge kosten en een hoge opbrengst zijn gemoeid.

De discussie over particuliere beveiliging getuigt naar de mening van de heer Nicolaï nog steeds van op theorie gebaseerde bedilzucht. In de praktijk zijn er op dit punt immers nauwelijks problemen. Uitgaande van de drie genoemde voorwaarden moeten particuliere initiatieven, die overigens geheel passen bij het door een brede Kamermeerderheid gesteunde Integraal veiligheidsprogramma (IVP), juist worden toegejuicht. Ook de discussie over de verschillen tussen rijke en arme buurten als gevolg van de vooral in rijke buurten actieve particuliere beveiliging riekt naar onterechte bemoeienis; een rijke buurt betaalt bijvoorbeeld ook meer aan alarminstallaties.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) constateert dat in het regeerakkoord was afgesproken dat bezien zou worden of organisatoren van grootschalige recreatieve evenementen moeten worden verplicht bij te dragen in de kosten van de vooraf als noodzakelijk ingeschatte politie-inzet; vervolgens heeft de commissie-Mans geconstateerd dat er inderdaad reden is voor een beperkte doorrekening van de politiekosten. Desalniettemin vindt de regering doorberekening van kosten ineens principieel onjuist. Waarom is de genoemde afspraak dan in het regeerakkoord opgenomen? Heeft de commissie-Mans haar werk voor niets gedaan?

Als de regering doorberekening van politiekosten categorisch blijft afwijzen, leidt dat juist tot een aanmerkelijk grotere inzet van particuliere beveiliging in het publieke domein, terwijl het handhaven van de openbare orde ook in de visie van de regering een taak van de publieke toezichthouders moet blijven. Om te voorkomen dat evenementen ten koste gaan van de bescherming van de burgers, zou het bij een voorzienbare excessieve inzet van de politie op basis van de vergunningverlening mogelijk moeten zijn om een bijdrage van de organisatie te vragen, bijvoorbeeld via het heffen van leges, die eventueel gebruikt kunnen worden voor het aantrekken van extra politieagenten. De mogelijkheid om bijdragen te vragen in verband met de kosten van politie-inzet doet niets af aan de primaire verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de veiligheid van een evenement, want de organisatie en de politie maken daarover afspraken. De regering stelt overigens dat bij voetbalwedstrijden geen sprake is van een excessieve inzet van de politie, maar wat is dan excessief en wat niet?

Naar aanleiding van de opmerking dat ook in het kader van het lokale veiligheidsbeleid geen afspraken over de kostenverdeling meer mogen worden gemaakt, vraagt mevrouw Scheltema of dat een terugkeer betekent naar het nulpunt van voor het regeerakkoord, zodat ook de extra kosten voor de inzet van publieke toezichthouders niet kunnen worden doorberekend. Dit zou ertoe leiden dat een kostenbewuste lokale driehoek dan besluit om de beveiliging over te laten aan de organisatie zelf, waarmee de overheid de grip op de openbare orde verliest. Welke mogelijkheden hebben gemeentes nog op dit punt?

Tot slot benadrukt mevrouw Scheltema dat de particuliere beveiliging goed werk verricht op een ruim werkterrein; zij onderschrijft daarom het kabinetsstandpunt inzake de objectbeveiliging. Op het punt van de evenementen pleit zij ervoor om aan de hand van de in de praktijk gehanteerde arrangementen te beoordelen wat wel en wat niet mogelijk is.

De heer Rietkerk (CDA) merkt op dat de uitvoering van de politietaak rechtstreeks uit de algemene middelen moet worden gefinancierd, omdat zij een kerntaak van de overheid is; die taak mag dus alleen worden verricht door politieagenten. Het is eigen aan de aard van het politiewerk dat daarbij ook particuliere belangen in het geding zijn. Vindt de regering, ervan uitgaande dat iedere burger moet kunnen rekenen op een door de overheid gewaarborgd basisniveau van veiligheid, de situatie in Landerd onwettig en zo ja, wat zal daaraan worden gedaan?

De maatschappelijke discussie over het doorberekenen van politiekosten en over de grote politie-inzet bij commerciële evenementen is ontstaan omdat burgers te weinig politie in hun wijk zien, maar het probleem van de beperkte inzet van de politie is mede een gevolg van de hoeveelheid vacatures bij de politie. Dat neemt niet weg dat de eigen verantwoordelijkheid van organisatoren voor het ordelijk verloop van evenementen veel meer moet worden benadrukt en concreet moet worden ingevuld, zodat de orde binnen de stadions en op de evenemententerreinen wordt gehandhaafd door de particuliere beveiliging en door de stewards, die daartoe meer bevoegdheden zouden dienen te krijgen. Op die manier zou de politie-inzet voor evenementen fors kunnen worden beperkt. Is de politie-inzet bij voetbalwedstrijden overigens al verminderd dankzij de daarop gerichte afspraken met de KNVB?

In het kader van de vergunningverlening kan de burgemeester goede afspraken maken over de particuliere beveiliging van evenementen en over kostenverzwarende maatregelen, bijvoorbeeld het heffen van leges voor administratieve kosten. Is het ook mogelijk om in het kader van het integraal veiligheidsbeleid via de vergunningverlening een soort evenementenbelasting aan de organisatie op te leggen? Worden de bestaande instrumenten ten aanzien van grootschalige commerciële evenementen optimaal door de gemeentes benut en kunnen de burgemeesters geen centralere rol krijgen in het veiligheidsbeleid bij evenementen?

Ook de heer Rietkerk vraagt een overzicht van de bestaande arrangementen op het punt van de particuliere beveiliging, dat al twee keer was toegezegd door de vorige minister van BZK. Hij benadrukt dat particuliere organisaties niet specifiek mogen worden ingeschakeld voor het toezicht in het publieke domein.

Aan de waakzaamheid van burgers hecht de heer Rietkerk veel belang, maar de ogen en oren van de burgers kunnen geen hulp bieden op bedrijventerreinen, met name in de nachtelijke uren. In dergelijke situaties kan de gemeente op basis van een integraal veiligheidsplan onder regie van de politie een convenant sluiten, zoals in Hoogvliet is gebeurd.

Uit de reactie van de minister van Justitie op vragen over Twente maakt de heer Rietkerk op dat er op het punt van de vrijwilligers meer ruimte is dan het OM aldaar dacht te hebben en dat vrijwilligers die aan bepaalde eisen voldoen, uitstekend kunnen functioneren als handhavers van de veiligheid.

Naar aanleiding van het convenant tussen de politie en de beveiligingsbranche vraagt de heer Rietkerk of er op het punt van de alarmknoppen geen sprake is van een tweedeling omdat rijke mensen wel een overvalalarmknop in huis mogen hebben om de politie te waarschuwen, maar andere mensen niet.

De heer Van den Berg (SGP) onderschrijft dat de handhaving van de veiligheid in het publieke domein een kerntaak van de overheid is en dat de uitvoering van de politietaak daarom uit de algemene middelen moet worden gefinancierd; het toestaan van doorberekening van politiekosten zou ertoe leiden dat organisaties, instellingen en particulieren veiligheid kunnen kopen, waardoor veiligheid vooral bereikbaar wordt voor degenen die bereid en in staat zijn om daarvoor te betalen. In de praktijk wordt deze lijn niet overal gevolgd; in Landerd en Utrecht wordt de financiering van afspraken in convenanten blijkbaar overgelaten aan de gemeente. Wordt er, gelet op het juiste, principiële standpunt van de regering een eind gemaakt aan dergelijke arrangementen?

Dit neemt niet weg dat de op de gemeenschap drukkende kosten van de excessieve inzet van politie bij allerlei evenementen een probleem vormen. De burgemeesters zouden daarom aan de organisatoren van dit soort evenementen zeer stringente voorwaarden moeten stellen ten aanzien van de veiligheid binnen de muren van het private domein. Als de organisatie niet aan die voorwaarden kan of wil voldoen, zou de burgemeester het evenement moeten verbieden. Is het mogelijk om de organisatie een bestuurlijke boete op te leggen als zij heeft gezegd dat zij aan de voorwaarden zal voldoen en als vervolgens toch bepaalde problemen ontstaan omdat zij die verplichtingen niet is nagekomen? Bij de bepaling van de hoogte van die boete zou ook de aangerichte schade een rol kunnen spelen.

Ook op het punt van de inschakeling van particuliere beveiligingsorganisaties hecht de heer Van den Berg aan een helder onderscheid tussen het publieke en het private domein. De politie moet altijd de regie hebben en in het publieke domein mogen in beginsel alleen publiek aangestelde personen optreden.

De inzet van vrijwilligers bij evenementen vindt de heer Van den Berg op zich een heel goede zaak, omdat de organisatoren op die manier bijdragen aan het ordelijk verloop van de evenementen. Het gaat echter te ver om dit soort vrijwilligers structureel aan te merken als een vergunningplichtige particuliere beveiligingsorganisatie.

Mevrouw Kant (SP) onderschrijft dat het niet gewenst is om de kosten van de inzet van de politie bij grote evenementen door te berekenen aan de organisatie daarvan, omdat handhaving van de orde een van de kerntaken van de overheid is en niet afhankelijk mag zijn van de aanleiding van de eventuele ordeverstoring. Er is op dit punt echter sprake van een hellend vlak, want waar legt men de grens? Kunnen evenementen waarbij de organisatie de politiekosten kunnen betalen, bijvoorbeeld wel doorgaan, terwijl organisaties die die kosten niet kunnen betalen, geen vergunning krijgen?

Het is naar de mening van mevrouw Kant niet consequent dat het uitgangspunt dat de aan de handhaving van de orde verbonden kosten uit de algemene middelen dienen te worden bekostigd, niet geldt bij het door een wijk, bijvoorbeeld in Vught-Noord, inhuren van particuliere beveiliging. Weliswaar is de particuliere beveiliging formeel niet bevoegd tot het handhaven van de openbare orde, maar haar toezicht op de openbare ruimte komt daar wel op neer. Dit soort initiatieven van burgers is weliswaar begrijpelijk, maar kan leiden tot een ongewenste tweedeling tussen rijke wijken en arme wijken, waar de onveiligheid vaak juist groter is; dit risico wordt nog vergroot als de politie per definitie reageert op meldingen door particuliere beveiligers. Niet alleen politiezorg, maar ook veiligheid in de openbare ruimte mag niet te koop zijn. Het publieke toezicht wordt echter verkwanseld en om dat probleem op te lossen, worden particuliere instanties ingehuurd. Ziet ook de regering het risico van deze tweedeling? Hoeveel wijken huren overigens al particuliere beveiliging in? Zijn er, naast Enkhuizen, andere gemeentes die particuliere beveiliging inhuren?

Aan de inschakeling van particuliere beveiliging kleven ook andere risico's. Ten eerste: er kan worden verwacht dat wijken die voor particuliere beveiliging betalen, gaan bepalen wat die beveiliging precies doet. Ten tweede kunnen commerciële belangen een rol gaan spelen: de particuliere beveiliging heeft er belang bij dat mensen een gevoel van onveiligheid hebben. Ten derde bestaat het risico dat het draagvlak voor veiligheid en politiezorg voor iedereen zal afnemen.

De heer Rouvoet (RPF/GPV) vindt het standpunt van de commissie-Mans dat doorberekening van de kosten van politie-inzet in uitzonderlijke, scherp begrensde situaties gerechtvaardigd is, verstandig en genuanceerd. Het algemeen onderschreven uitgangspunt dat de burgemeester verantwoordelijk moet blijven voor de handhaving van de openbare orde en de inzet van de politie, staat kostentoerekening immers niet op voorhand in de weg. Het principiële karakter van het standpunt van de regering moet dan ook niet worden overdreven; betalen voor extra politie-inzet betekent immers niet dat men de veiligheid in het publieke domein koopt of dat die veiligheid een privilege van de rijken wordt. Dat blijkt ook uit het feit dat de regering in 1998 wel mogelijkheden voor doorberekening zag; blijkbaar werden dat standpunt en de instelling van de commissie-Mans louter ingegeven door de toenmalige verdeeldheid tussen de coalitiepartijen. Als gevolg daarvan is het werk van de commissie-Mans niet echt serieus genomen; die handelwijze ten opzichte van die commissie is niet chic.

Hiernaast wijst de heer Rouvoet erop dat een financiële prikkel de organisatoren van evenementen, bijvoorbeeld voetbalclubs, juist zou stimuleren om maatregelen te nemen om geweldsexcessen te voorkomen. Gelet op de enorme bedragen die in de voetbalwereld rondgaan, is het wrang dat de kosten van wedstrijden ten laste van de publieke rekening komen.

Ook de heer Rouvoet vraagt een reactie op de suggestie om in het kader van de vergunningverlening een gemeentelijke evenementenheffing in te voeren.

Het antwoord van de regering

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties benadrukt dat het rapport van de commissie-Mans het de regering mogelijk heeft gemaakt om tot het goed afgewogen en heldere oordeel te komen dat doorberekening niet verstandig wordt geacht. De gedachte van doorberekening van politiekosten is zeker niet onoorbaar en wordt in sommige landen ook in de praktijk gebracht, maar doorberekening leidt wel tot een minder duidelijke afweging; door de committering van de overheid is een late afgelasting van een evenement dan bijvoorbeeld zeer moeilijk.

Mede op basis van het daartoe geëigende regionale of bovenregionale overleg kan de burgemeester een evenement verbieden omdat hij, bijvoorbeeld als gevolg van het samenvallen van verscheidene evenementen, over te weinig politiecapaciteit beschikt voor de noodzakelijk geachte politie-inzet bij dat evenement.

De politie draagt de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde, maar in de nabije toekomst moet het accent verschuiven naar het maken van stringente afspraken over datgene wat de organisatoren van evenementen zelf ten behoeve van de veiligheid moeten doen, zodat zij in belangrijke mate de kosten dragen die met de evenementen samenhangen en veel meer verantwoordelijkheid voor de veiligheid nemen. Er zal bijvoorbeeld een veel kleinere politie-inzet nodig zijn als, uiteraard onder regie van de politie, goed getrainde vrijwilligers en stewards worden ingezet. Als organisatoren menen dat hun evenement niet met redelijke middelen een veilig evenement kan worden, ligt een verbod door de burgemeester voor de hand. Om te voorkomen dat op voorhand onderkende veiligheidsrisico's zomaar bij het politiekorps worden gelegd, moeten burgemeesters dus zeer stringente voorwaarden voor de vergunning hanteren. Het in de afspraken opnemen van de mogelijkheid van bestuursdwang of financiële sancties voor het geval de organisatoren de afgesproken prestaties achteraf niet geleverd blijken te hebben, is daarbij het overwegen waard.

Gemeentes moeten daarnaast zelf nadenken over mogelijkheden om de organisatoren van evenementen in het kader van de vergunningverlening via legesheffing bij te laten dragen in de kosten, maar de minister is geen voorstander van het invoeren van algemene belastingen, zoals de niet voor niets afgeschafte vermakelijkheidsbelasting. Bovendien is dit niet alleen een probleem voor gemeentes, maar ook voor bepaalde regio's; gemeentes moeten dus in samenspraak met de regio oplossingen zoeken. Daarnaast moet het uiteraard goed mogelijk blijven om grote evenementen te organiseren, omdat veel mensen plezier aan die evenementen beleven.

Desgevraagd zegt de minister toe dat de Kamer nader zal worden geïnformeerd over de mogelijkheden om van organisatoren van evenementen via leges- of belastingheffing of achteraf via bestuurlijke boetes een financiële bijdrage te verkrijgen. Hij zal nog laten weten wanneer de Kamer deze notitie zal ontvangen.

De minister zegt ook een inventarisatie toe van de bestaande wijzen waarop particuliere beveiligingsdiensten in de praktijk worden ingezet op terreinen met raakvlakken met het publieke domein; hij zal nog laten weten wanneer de Kamer die inventarisatie zal ontvangen. Er is op dat punt een grote behoefte aan ordening en regie, want de gemeentes, de politie en het OM moeten in onderlinge samenspraak de absolute regie in handen houden. De discussie over het IVP heeft geleid tot verduidelijking, maar er zal nog lang over dit onderwerp worden gediscussieerd, gelet op de vele ontwikkelingen in het licht van de grote veiligheidsproblematiek. Het algemeen toezicht geschiedt bij voorkeur door de politie of door mensen die onder de politie ressorteren, maar is per definitie een grijs gebied. Tegen het onder goede voorwaarden inschakelen van particuliere beveiliging in een winkelcentrum of op een bedrijfsterrein bestaan bijvoorbeeld weinig bezwaren en het is begrijpelijk dat in die gevallen wordt afgesproken dat de particuliere beveiliging eventueel onraad aan de politie meldt; dergelijke meldingen worden in de wet overigens van elke burger verwacht.

In afwachting van de discussie met de Kamer is de regering terughoudend geweest met implementatie, maar de in het IVP genoemde criteria zullen nu worden geïntroduceerd, gecombineerd met intensieve gesprekken met gemeentebesturen en politiekorpsen. Rechtstreekse vergoeding van politiekosten door een particulier bedrijf is ongewenst, maar de grote diversiteit van de huidige veiligheidsarrangementen kan niet van de ene op de andere dag bij wet vervallen worden verklaard, want dat zou leiden tot chaos. Op basis van de toegezegde inventarisatie zal wel worden bekeken of op dit terrein wellicht toch wetgeving vereist is, maar voorop staat dat in de samenleving, maar zeker bij de direct betrokkenen de overtuiging moet groeien wat verstandig en wat niet verstandig is. Ten behoeve van een substantiële verbetering van de veiligheid is het IVP daarom gericht op een breed, ook door burgers en particuliere beveiligingsdiensten gedragen, veiligheid, wat echter nooit ten koste mag gaan van de rol van de politie. Die eigen verantwoordelijkheid mag particulieren ook best iets kosten.

De toekenning van gelden aan politiekorpsen geschiedt op basis van objectieve normen, zodat er geen sprake is van ongelijkheid tussen regio's op het punt van de politiezorg. Bovendien maakt het Gemeentefonds een evenwichtige toekenning van geld aan gemeentes mogelijk. Bedrijven of burgers kunnen inderdaad beveiliging inhuren of zelf initiatieven nemen, maar dat moet niet als een probleem worden gezien; het is juist logisch dat zij voor hun eigen veiligheid zorgen; de beveiligers bewegen zich weliswaar uiteraard over de openbare weg, maar het handhaven van de openbare orde blijft een zaak van de politie. De basispolitiezorg is overal verzekerd, want er mag van de politie verwacht worden dat zij verstandig reageert op al of niet serieuze meldingen van burgers of veiligheidsorganisaties. Een verscherping van het toezicht leidt overigens zeker niet automatisch tot meer meldingen: door haar preventieve werking is het goed mogelijk dat het aantal meldingen juist afneemt.

De minister van Justitie merkt op dat particuliere beveiligers zoals stewards in beginsel geen bijzondere bevoegdheden hebben. Op civielrechtelijke grond mogen zij wel fouilleren, maar het is ongewenst dat zij de bevoegdheid krijgen om geweld te gebruiken.

Het hangt van de werkzaamheden af of bij evenementen ingezette vrijwilligers moeten voldoen aan de vereisten van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus: als de werkzaamheden betrekking hebben op de beveiliging van het evenement en zodanig vorm zijn gegeven dat zij de normale waakzaamheid en de zorg voor eigen huis en haard overschrijden, is dat inderdaad het geval. Dergelijke werkzaamheden raken immers aan bepaalde rechten en belangen van burgers. De wet biedt overigens de ruimte om de vereisten te variëren aan de hand van de aard van de werkzaamheden. Er zijn overigens geen signalen die erop wijzen dat er op dit punt knelpunten zijn.

Tot slot zegt de minister toe dat hij zal nagaan of er op het punt van de inzet van vrijwilligers in Raalte nog knelpunten zijn. De vraag van de heer Rietkerk over de alarmknoppen zal schriftelijk worden beantwoord.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Swildens-Rozendaal

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD), De Swart (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (RPF/GPV), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Essers (VVD), Nicolaï (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (RPF/GPV), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Schutte (RPF/GPV), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA).

Naar boven