Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26345 nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26345 nr. 14 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 18 juni 1999
Tijdens het Algemeen Overleg op 12 april 1999 met uw vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Justitie (26 345, nr. 10) over het Beleidsplan Nederlandse Politie (BNP) is door ons toegezegd op een aantal onderwerpen nog schriftelijk nader in te gaan. Met deze brief willen wij uw Kamer over deze onderwerpen informeren. In onze brief aan uw Kamer van 15 april 1999 (26 345, nr. 13) hebben wij van deze brief reeds melding gemaakt.
Met deze brief reageren wij verder op de brief van uw vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Justitie van 27 mei 1999 (nr. 99–43-B.Z.K.) waarin wordt gevraagd om nadere informatie ter voorbereiding op een inmiddels op 29 juni 1999 gepland nader algemeen overleg. In de brief wordt gevraagd naar een geactualiseerd overzicht van de stand van zaken met betrekking tot het Beleidsplan Nederlandse Politie. Wij verwijzen u in dit verband naar onze brief van 8 april 1999 (26 345, nr. 2), waarin de actuele stand van zaken ten aanzien van het BNP van dat moment is neergelegd alsmede naar onze brief, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 8 april 1999 (26 345, nr. 12), waarin de stand van zaken binnen het politieonderwijs wordt gegeven. Volledigheidshalve is een afschrift van deze brieven als bijlagen bij deze brief gevoegd.1
Voorzover daartoe voor wat betreft de actualiteit aanleiding bestaat, gaan wij hierna in op de stand van zaken ten aanzien van (de thema's uit) het BNP.
In het kader van de uitrusting van de politie, is tijdens het Algemeen Overleg van 12 april 1999 ingegaan op de scholing van politiemensen. Bij circulaire van 13 december 1995 (Stc. 1995, 237) zijn regels opgenomen over de training en toetsing in de korpsen op het gebied van het gebruik van het vuurwapen. In zowel de primaire als de vervolgopleidingen wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het beoordelen van situaties en het selectief en proportioneel toepassen van geweldmiddelen. De nadruk ligt op het leren voorkomen van geweld en het correct hanteren van de beschikbare middelen. Borging van deze beroepsvaardigheden geschiedt door middel van toetsing en regelgeving. De toetsing van de schietvaardigheid en de regeling: «Training en Toetsing Vuurwapengebruik Politie» worden geactualiseerd. Tevens wordt gewerkt aan het ontwerp van twee aanvullende toetsen met betrekking tot de beroepsvaardigheden en de bijpassende regelgeving. Deze toetsen betreffen de kennis van de agent met betrekking tot het beheersen van geweld en de beroepsvaardigheden met betrekking tot het aanhouden en de zelfverdediging (inclusief gebruik van wapenstok en handboeien). Een voorstel voor implementatie van de toetsen in de primaire opleidingen en in de vervolgopleidingen van de korpsen en de bijbehorende regelgeving, zal begin 2000 gereed zijn.
3. Internationale politiesamenwerking
Het lid Halsema vroeg tijdens het eerder genoemde Algemeen Overleg onder andere aandacht voor de controle op de internationale politiesamenwerking. In reactie op haar specifieke vraag of invulling wordt gegeven aan een toezegging ter zake die de minister van Justitie heeft gedaan op 19 november 1998 bij de behandeling van het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden berichten wij u het volgende. Het bedoelde aspect van de controle zal worden meegenomen in een algemene maatregel van bestuur over de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren op Nederlands grondgebied bij de uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden. In dit zogenoemde samenwerkingsbesluit infiltratie is uitdrukkelijk opgenomen dat de officier van Justitie alleen een buitenlandse opsporingsambtenaar kan belasten met een bevel tot observatie, infiltratie, pseudo-koop of -dienstverlening of stelselmatige inwinning van informatie, indien hij hieraan de voorwaarde verbindt dat deze opsporingsambtenaar verplicht is te getuigen in Nederland ten aanzien van de door hem verrichte opsporingshandelingen, als hij daartoe door de Nederlandse autoriteiten wordt opgeroepen. Naar het zich laat aanzien, zal het samenwerkingsbesluit voor de zomer voor advies worden aangeboden aan de Raad van State.
Een effectief en efficiënt politieapparaat is van direct belang voor de bestrijding van criminaliteit en onveiligheid. Voor versterking en uitbreiding van de politie worden extra middelen beschikbaar gesteld. De inzet van die middelen wordt gekoppeld aan de doelstelling om de organisatie efficiënter en effectiever te maken. Met de politiekorpsen worden afspraken gemaakt over een meer doelmatige uitvoering van taken, de inzet van daardoor vrijkomende ruimte en de te behalen doelstellingen. Hierdoor worden circa 2000 arbeidsjaren extra vrijgespeeld voor het directe en indirecte executieve politiewerk. Hieronder zetten wij uiteen op welke wijze deze taakstelling uit het regeerakkoord naar onze mening is te realiseren.
In het algemeen kan gesteld worden dat de politiekorpsen de afgelopen jaren veel maatregelen op het gebied van doelmatigheid hebben genomen. Het uitgangspunt voor de afspraken die met de politiekorpsen gemaakt zullen worden, is dan ook dat zo veel mogelijk aangesloten wordt bij reeds in gang gezette ontwikkelingen. De politiekorpsen zelf zijn primair verantwoordelijk voor een meer doelmatige bedrijfsvoering. In algemene zin wordt binnen een doelmatige bedrijfsvoering voortdurend gezocht naar verbeteringen en vernieuwingen die de doelmatigheid van de werkprocessen kunnen vergroten. De wijze waarop de taakstelling uit het regeerakkoord is te realiseren, heeft dan ook niet de vorm van een centraal voorgeschreven aanpak.
Gekozen is voor maatwerk aangezien niet iedere maatregel voor elk politiekorps dezelfde uitwerking heeft. Er bestaan grote verschillen tussen de politiekorpsen in omgevingskenmerken en fasen van ontwikkeling. Wanneer per politiekorps die maatregelen worden uitgevoerd, die in de regionale situatie realistisch zijn, dan is het mogelijk voor de politiesector als geheel het gewenste resultaat te bereiken. Per saldo ontstaat dan generiek een verschuiving van 2000 arbeidsjaren ten gunste van het directe en indirecte executieve politiewerk. De methodiek is dus niet gebaseerd op het tellen of registreren van arbeidsjaren maar op de vaststelling dat een bepaalde aanpak een bepaalde mate van doelmatigheid oplevert.
In gezamenlijkheid met de politiekorpsen zal de huidige situatie voor wat betreft doelmatigheid in kaart worden gebracht. Bij het in kaart brengen van de huidige situatie dient niet alleen hetgeen in het afgelopen jaar is gerealiseerd op het gebied van doelmatigheid te worden meegenomen, maar ook de voornemens met betrekking tot doelmatigheid. Omwille van een adequate informatievoorziening aan uw Kamer stellen wij voor om de individuele aanpak van politiekorpsen te clusteren naar een aantal modaliteiten, werkconcepten genoemd. De volgende werkconcepten zijn daarbij te onderscheiden:
– Samenwerken en standaardisatie;
– Kwaliteit van de politiezorg;
– Toepassen informatie- en communicatietechnologie (ICT) ter ondersteuning van het primaire proces;
– Professionalisering bedrijfsvoering;
– Heldere taakafbakening.
De politiekorpsen dienen in hun beleidsplannen jaarlijks hun voornemens met betrekking tot het vrij spelen van arbeidsjaren ten behoeve van het directe en indirecte primaire proces en hun verantwoording over het afgelopen jaar op te nemen. Jaarlijks zal eerste ondergetekende uw Kamer (vanaf 2000) op de hoogte houden door middel van een rapportage waarin in kwalitatieve zin het beeld van de voortgang van de politiekorpsen op het gebied van doelmatigheid wordt geschetst. In het najaar van 1999 zal eerste ondergetekende u informeren over de uitkomsten van het in kaart brengen van de huidige situatie.
Met het vorenstaande is aangegeven welke activiteiten thans in gang zijn gezet om de taakstelling uit het regeerakkoord betreffende het vrij spelen van 2000 arbeidsjaren ten behoeve van het directe en indirecte executieve politiewerk te realiseren. Duidelijk is dat er in de komende jaren veel moet gebeuren. Gezien de goede samenwerking met de politiekorpsen zijn wij er evenwel van overtuigd dat aldus de taakstelling kan worden bereikt en dat daarmee een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan onze ambitie om Nederland veiliger te maken.
Op 26 mei 1999 is aan de regionale korpsbeheerders de landelijke politiebrief (EA99/U69011) gezonden. Bijgaand treft u ter informatie een afschrift aan.1 De landelijke politiebrief vormt de jaarlijks uit te brengen actualisatie van het BNP met daarin de landelijke beleidsthema's en de beheersmatige randvoorwaarden waarvoor aandacht nodig is in de beleidsplannen en de jaarverslagen van de politiekorpsen. In de landelijke politiebrief zijn indicatoren opgenomen – ontleend aan de meest actuele versie van het informatiemodel Nederlandse politie – teneinde de prestaties van de korpsen op het terrein van de beleidsthema's meetbaar en vergelijkbaar te maken.
Thans wordt de laatste hand gelegd aan het convenant politie 1999 tussen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de korpsbeheerders van de regionale politiekorpsen. In het convenant worden afspraken gemaakt over de sterktegroei 1999–2002, de oplossing van de financiële knelpunten van de politieregio's, het verbeteren van doelmatigheid, het wegwerken van de achterstand op ICT-gebied, de implementatie van het informatiemodel Nederlandse politie en de dekking van de meerkosten van de politie-CAO. Voordat het convenant in werking treedt, zal het aan uw Kamer worden voorgelegd. Voor de goede orde melden wij u dat bij die gelegenheid eveneens zal worden ingegaan op de sterkte van de politie.
7. Geestelijke verzorging bij de politie
Het rapport: «Onder je pet praten» over geestelijke verzorging bij de politie, dat tijdens het Algemeen Overleg op 12 april 1999 ter sprake kwam, is naar aanleiding van de aandacht die uw Kamer hierop heeft gevestigd, opgevraagd. Het rapport is in opdracht van de politievakorganisaties totstandgekomen. Ter informatie is een exemplaar van het rapport bijgevoegd.1 Inmiddels is ons geworden dat de politievakorganisaties voornemens zijn een stichting voor geestelijke zorg en zingeving bij de politie op te richten. De politievakorganisaties zullen hiertoe met een voorstel komen. Alvorens hierover een standpunt in te nemen, zullen wij het politieveld om een reactie vragen. Wij zullen daarna ons standpunt aan uw Kamer kenbaar maken.
8. Hoofdlijnennotitie regionaal politiebestel
In het BNP is – in het verlengde van het regeerakkoord – aangekondigd dat het kabinet een hoofdlijnennotitie over de toekomst van het regionale politiebestel aan de Tweede Kamer zal aanbieden. In de hoofdlijnennotitie worden voorstellen gedaan voor een meer transparante verantwoordelijkheidsverdeling op regionaal niveau en in de verhouding rijk-regio. De hoofdlijnennotitie zal naar verwachting, na besluitvorming in de ministerraad, op korte termijn aan Uw Kamer worden aangeboden.
9. Bevordering integere politie
Ons beleid is erop gericht de komende jaren, in samenwerking met de korpsen, te komen tot intensivering en verankering van het integriteitsbeleid ten aanzien van de politie. Met de korpsen heeft inmiddels overleg plaatsgevonden over de in het BNP aangekondigde intensivering van het integriteitsbeleid ten aanzien van opleidingen, screening, nevenfuncties en bureaus interne onderzoeken. Naast de reeds in gang gezette maatregelen worden thans voorstellen ontwikkeld voor toepassing van intervisie binnen en tussen korpsen en de instelling van een expertisecentrum integriteit bij het LSOP. Ook is de afspraak gemaakt dat jaarlijks in de landelijke politiebrief drie aspecten van het integriteitsbeleid zullen worden benoemd waaraan de korpsen in het beleidsplan bijzondere aandacht zullen besteden. Tenslotte is een begin gemaakt met de ontwikkeling van een model-registratieformulier voor integriteitsinbreuken en een integriteitsmonitor om goed zicht te krijgen op de mate van integriteit en de voortgang van het integriteitsbeleid. Wij zijn voornemens aan de hand hiervan het Kwaliteitsbureau Politie te vragen om, in samenwerking met de Inspectie voor de politie, te bezien op welke wijze het integriteitsbeleid kan worden opgenomen in het NKP-model.
10. Pepper spray en kogelwerende vesten
Over het onderwerp pepper spray is een kabinetsstandpunt in voorbereiding. Daarin wordt voorgesteld het geweldmiddel pepper spray in een pilotproject te beproeven alvorens het medio 2001 landelijk in te voeren. Er wordt naar gestreefd dit standpunt nog voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden.
Voorts hebben de politievakorganisaties voorgesteld iedere politieauto standaard uit te rusten met kogelwerende vesten. Daarnaast hebben de vakorganisaties voorgesteld iedere politieambtenaar persoonlijk met een kogelwerend vest uit te rusten. Over beide voorstellen wordt thans overleg gevoerd met deze organisaties. In de loop van deze maand zullen wij de Raad van Hoofdcommissarissen verzoeken over dit onderwerp een advies aan ons uit te brengen.
11. Bovenregionale voorzieningen
Zoals in het BNP is aangekondigd, is er inmiddels een project «bovenregionale voorzieningen» gestart. Doel van dit project is meer slagvaardigheid (de effectiviteit van de organisatie), structuur, uniformiteit en eenduidigheid tot stand te brengen op het terrein van de bovenregionale organisatie van de Nederlandse politie. Met het project wordt tevens het vergroten van kostenefficiëntie en -effectiviteit beoogd.
De focus in het project richt zich op bovenregionale voorzieningen met een facilitair karakter (onder meer informatievoorziening, onderwijs en research en development) en op bovenregionale voorzieningen voor operationele/executieve taken. Ten aanzien van laatstgenoemde voorzieningen is op dit moment een scala aan rechercheteams werkzaam die op verschillende wijze zijn vormgegeven, ingericht, respectievelijk worden aangestuurd. Het project zal met voorstellen moeten komen om ook op deze punten meer stroomlijning aan te brengen in de teams, die als voorbeeld kunnen dienen voor eventueel nieuw op te zetten teams met een bovenregionaal karakter. Voeding voor het project kan worden verkregen vanuit het project ABRIO (Aanpak Bedrijfsvoering Recherche Informatiehuishouding en Opleidingen). Dit project zal als hulpstructuur dienen voor de uitvoering van pilots die de Algemene Rekenkamer heeft aanbevolen om de informatie-uitwisseling tussen de korpsen en de CRI blijvend te verbeteren. Basis en vertrekpunt van deze pilots, waarin het vizier gericht is op de aanpak van zich op bovenregionaal niveau voordoende middencriminaliteit, is de operationele samenwerking tussen korpsen.
In het kader van het project «bovenregionale voorzieningen» zal een nadrukkelijke relatie worden gelegd met de beoogde overkomst van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uw Kamer heeft inmiddels de schriftelijke behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel gestart. Dit najaar zal uw Kamer nader over het project bovenregionale voorzieningen worden geïnformeerd.
Ten aanzien van het onderwerp parketpolitie merken wij op dat tweede ondergetekende op 25 maart 1998 (kenmerk 753976/599/LV) uw Kamer hierover een brief heeft gestuurd. Deze brief is toegezonden in reactie op vragen van het lid Rouvoet over de parketpolitie tijdens het wetgevingsoverleg op 16 november 1998 over het onderdeel politie van de begroting van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en van de begroting van Justitie. Kortheidshalve verwijzen wij u naar deze brief.
13. Visie op de politiële jeugdzorg
Tijdens het overleg met uw Kamer over de voortgangsrapportage «Vier jaar Van Montfrans» hebben wij toegezegd uw Kamer informeren over de jeugdtaak van de politie. In dat kader hebben wij u bij brief van 14 april 1999 (kenmerk EA99/U63078) het rapport «Visie op de politiële jeugdzorg» van de Raad van Hoofdcommissarissen gestuurd. Daarnaast hebben wij u in genoemde brief geïnformeerd over de wijze waarop de extra bijdrage ter bestrijding en voorkoming van jeugdcriminaliteit door de verschillende korpsen wordt ingezet.
Naar aanleiding van de nota van het vorige kabinet over geweld op straat, ontvangt uw Kamer volgens planning nog voor het zomerreces de toegezegde voortgangsrapportage. Daarbij zal tevens worden ingegaan op de implementatie van de aanbevelingen uit het stedendebat over geweld op straat dat heeft plaatsgevonden.
15. Project personeelsvoorziening politie
Teneinde uw Kamer nader te informeren over de uitvoering van het project personeelsvoorziening politie (PPP) berichten wij u dat de Banenlijn Politie tot nu toe een respons heeft opgeleverd van ruim 40 000 telefonische reacties. Een eerste inschatting leert dat een derde deel hiervan serieuze belangstellenden voor een baan bij de politie zijn. Thans wordt gewerkt aan een eerste rapportage om een exact beeld te krijgen van de spreiding van deze belangstellenden over de korpsen en van het aantal hiervan dat tot daadwerkelijke sollicitaties heeft geleid. De rapportage moet inzicht geven in aantallen mannen-vrouwen, allochtonen-autochtonen, en in leeftijdsgroepen.
Inmiddels heeft eerste ondergetekende een bureau geselecteerd dat de landelijke wervings- en imagocampagne voor de politie voor de komende drie jaren zal uitvoeren. Voorzien is in een zorgvuldig communicatietraject om draagvlak binnen de politie te creëren en te behouden. Het succes van de campagne wordt immers mede bepaald door het draagvlak binnen de politie-organisatie. In september zal de campagne extern, massamediaal van start gaan met jongeren als eerste doelgroep. Achtereenvolgens zullen na aanvullende onderzoeken en een verdere inventarisatie van specifieke wervingsgroepen ook deelcampagnes voor allochtonen en vrouwen worden uitgewerkt.
Alle deelcampagnes die in de landelijke campagne nader worden uitgewerkt, worden vooraf uitvoerig onder de doelgroepen getest. De effecten van de gehele campagne zullen gedurende de looptijd worden gevolgd door middel van een zogenoemd «tracking-onderzoek». Hierdoor zijn tussentijdse bijstellingen van de campagne-uitingen mogelijk, indien dit op basis van signalen nodig blijkt te zijn.
16. Uitvoering van de moties uit het AO van 12 april 1999
Inzake de motie van het lid Van Heemst c.s. (TK 26 345, nr. 3) merken wij op dat het Integraal Veiligheidsprogramma (IVP), op 8 juni 1999 (brief EA99/U67 337) aan uw Kamer is gezonden. In het IVP wordt de visie van het kabinet op veiligheid weergegeven, de rol van de betrokkenen bij het veiligheidsbeleid geschetst en de aanpak van een aantal belangrijke veiligheidsthema's uitgewerkt alsmede de aansluiting op andere beleidsinitiatieven zoals het Beleidsplan Nederlandse Politie, het grotestedenbeleid en het integratiebeleid.
Met betrekking tot de motie van het lid Van Heemst c.s. (TK 26 345, nr. 4) merken wij op dat het onderwerp geweld in huiselijke kring in de landelijke politiebrief een vertaling heeft gekregen. Aan de korpsen is verzocht in het regionale beleidsplan aandacht te besteden aan dit thema. Daarbij dient in ieder geval te worden ingegaan op de wijze waarop de politie samenwerkt met partners voor wat betreft dit thema danwel op initiatieven voor nieuwe samenwerkingsverbanden.
In de motie van het lid Nicolaï (TK 26 345, nr. 5) wordt geconstateerd dat de laatste verdeling van het budget over de politiekorpsen onvoldoende recht doet aan het probleem van uitstroom van een enkel korps naar andere korpsen en wordt de regering verzocht bij de vormgeving van het nieuwe budgetverdeelsysteem op de juiste wijze met de uitstroomproblematiek rekening te houden. Ondanks dat aanvaarding is ontraden, heeft uw Kamer deze motie aangenomen.
In reactie hierop merken wij op dat, zoals hierboven is weergegeven, thans de laatste hand wordt gelegd aan een convenant tussen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de korpsbeheerders van de regionale politiekorpsen. In dit convenant zal onder meer aandacht worden besteed aan de wervingsproblematiek die in relatie staat tot de doelstelling van de motie. Ten aanzien van de ontwikkeling van een nieuw bekostigingsstelsel voor de politie is in het convenant afgesproken hiervoor een stuurgroep in te stellen. De stuurgroep zal op de hoogte worden gesteld van het feit dat de motie van het lid Nicolaï (TK 26 345, nr. 5) door uw Kamer is aangenomen. Het is vervolgens aan de stuurgroep om zich zelfstandig een gefundeerd oordeel te vormen over dit onderwerp en hierover te adviseren. Na de afronding van de werkzaamheden van de stuurgroep zullen wij een standpunt over het uitgebrachte advies innemen.
Bij motie van het lid Rietkerk c.s. (26 345 nr. 8) heeft uw Kamer de regering verzocht vóór 15 juli 1999 inzicht te verschaffen in de aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van het specialisme op het gebied van wapens en munitie binnen de Nederlandse politie.
In het kabinetsstandpunt inzake de aanpak van illegaal vuurwapenbezit en -geweld (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 494, nr. 1), is aangegeven dat er meer prioriteit moet worden toegekend aan bestrijding van vuurwapencriminaliteit. Aan het toekennen van prioriteit draagt bij dat binnen de korpsen medewerkers aanwezig zijn met specialistische kennis op het gebied van wapens en munitie. De terugkeer van het specialisme kan worden bewerkstelligd door het instellen van een als zodanig herkenbaar punt binnen het korps dat politie-activiteiten op dit gebied coördineert en activeert. Door de korpsen wordt hieraan reeds gewerkt. Onlangs heeft de landelijke projectgroep: «Aanpak illegaal vuurwapenbezit» een eindrapport uitgebracht. De Raad van Hoofdcommissarissen heeft onlangs ingestemd met de aanbevelingen uit dit rapport. Het rapport bevat een aantal voornemens en activiteiten die in het licht van het kabinetsstandpunt, het BNP en onderhavige motie van groot belang zijn en daarop aansluiten. Onder meer wordt aanbevolen om in alle korpsen een coördinerend bureau Wapens en Munitie in te stellen. Deze bureaus hebben onder meer tot taak het registreren van (vuur)wapendelicten, het verzamelen, bewerken en analyseren van vuurwapengegevens, het adviseren bij en het ondersteunen en activeren van politie-activiteiten op het gebied van wapens en munitie en zijn verantwoordelijk voor de interregionale en landelijke samenwerking op dit gebied.
Overigens kan worden gemeld dat tien korpsen inmiddels een dergelijk coördinerend bureau hebben ingesteld. Negen korpsen werken op dit moment met een regionaal coördinatiepunt.
Voorts worden in het rapport voorstellen gedaan met betrekking tot de opleiding van politiefunctionarissen. Wij zullen binnenkort ons standpunt naar aanleiding van het rapport aan u doen toekomen.
Ten aanzien van de motie van het lid Scheltema-de Nie c.s. (TK 26 345, nr. 8) merken wij op dat uw Kamer met onze brief van 15 april 1999 (kenmerk EA99/U65606) is geïnformeerd over de mogelijke oorzaken van de relatief grote uitstroom van de vier grote korpsen (Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond, Haaglanden en Utrecht). In het hiervoor genoemde convenant zijn afspraken neergelegd die de hier bedoelde problematiek sterk zal beperken.
In aanvulling op hetgeen hierboven reeds is aangegeven, berichten wij uw Kamer met betrekking tot de motie van het lid Scheltema-de Nie c.s. (TK 26 345 nr. 9) dat ten behoeve van verdere verbeteringen in het selectieproces recentelijk een eerste rapportage van de pilot in de politieregio Amsterdam-Amstelland is uitgebracht. In het najaar zal hierover een advies aan mij worden voorgelegd. De huidige cijfers van het Instituut Werving en Selectie Politie geven aan dat in het nieuwe selectiemodel, dat in de pilot Amsterdam wordt beproefd, 1 op de 5 aangeboden kandidaten de selectie, volgens de daarvoor geldende instroomeisen, met goed gevolg doorlopen. De politieregio's Haaglanden en Rotterdam zullen binnenkort met een vergelijkbare pilot starten.
Wij vertrouwen er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26345-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.