26 345
Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 april 1999

Hierbij informeer ik u, mede namens de minister van Justitie, over de jeugdtaak van de politie. Tijdens het overleg met uw Kamer (26 200 VI, nr. 40) over de voortgangsrapportage «Vier jaar Van Montfrans» heb ik toegezegd u nader te informeren over een rapportage inzake de jeugdtaak van de politie. Bijgaand treft u deze rapportage aan1. Tevens informeer ik u nader over de stand van zaken met betrekking tot de extra bijdrage voor de politie van f 25 miljoen, die beschikbaar zijn gekomen naar aanleiding van de motie van het lid van uw Kamer de heer Bolkestein. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen deze middelen in te zetten ter stimulering van de jeugdtaak van de politie. Deze keuze past in een aantal ontwikkelingen; de middelen voor de actieprogramma's Jeugd en Veiligheid in het kader van onder andere het grotestedenbeleid en de pilots in het kader van het project CRIEM.

Graag wil ik het belang van de jeugdtaak benadrukken; het is de politie die zowel op het preventieve als het repressieve vlak veel betekent bij de aanpak van jeugdcriminaliteit. Dit varieert van een zorgvuldige wijkzorg en schooladoptie tot het grensstellend optreden tegen jongeren die delicten plegen. Hiertoe is een goede samenwerking met andere partners op het gebied van jeugd een vereiste, waarbij de politie een onmisbare participant is. Tevens is het noodzakelijk dat de korpsen aandacht voor een verdere ontwikkeling van hun jeugdtaak hebben. Daarbij valt te denken aan de formatie, opleidingen en het ontwikkelen van projecten op maat. Voorts is het van belang dat door de korpsen een onderscheid wordt gemaakt in de behandeling van jeugdzaken en zedenzaken. Deze aanbeveling van de Inspectie Politie, gedaan in het rapport «De politiële zedenzorg in Nederland», onderschrijf ik.

Het belang dat ik aan de politiële jeugdtaak hecht mag ook blijken uit het feit dat jeugdcriminaliteit één van de speerpunten in het Beleidsplan Nederlandse Politie is.

In het Beleidsplan Nederlandse Politie wordt gewezen op het bijgaande rapport «Visie op de politiële jeugdzorg». Het rapport is het resultaat van een onderzoek naar de stand van zaken bij de 25 regionale korpsen met betrekking tot de politiële jeugdzorg. Dit in opdracht van de Raad van Hoofdcommissarissen uitgevoerde onderzoek geeft enerzijds een inventarisatie. Anderzijds is op basis van die inventarisatie een aantal aanbevelingen geformuleerd. De Korpschefs hebben het rapport geaccordeerd en hebben toegezegd de aanbevelingen te zullen gebruiken bij de verdere ontwikkeling van de politiële jeugdzorg in hun regio.

Mijns inziens inventariseert het rapport op een heldere wijze de jeugdzorg bij de korpsen. Naast de in het rapport genoemde tekortkomingen biedt de inventarisatie goede aanknopingspunten voor een verdere ontwikkeling van de jeugdtaak. Voorts bevat het rapport zinvolle aanbevelingen op het gebied van te ontwikkelen beleid en de organisatie van de jeugdtaak. De beleidsmatige aanbevelingen spreken mij aan omdat ervoor gepleit wordt dat de korpsen vanuit een analyse van de jeugdproblematiek én vanuit een duidelijke afbakening van de jeugdtaak concrete, realiseerbare doelstellingen moeten formuleren. In de organisatorische sfeer zijn de aanbevelingen vooral van waarde met betrekking tot de voorstellen die worden gedaan voor het omschrijven van de jeugdtaken die functionarissen op verschillende niveaus binnen het korps krijgen.

Tevens zijn naar mijn mening de aanbevelingen met betrekking tot extern overleg en het maken van afspraken met partners op het gebied van de jeugdzorg zeer waardevol.

Tijdens de algemene politieke beschouwingen van september 1997 is door uw Kamer een motie van het lid Bolkestein aangenomen, die het kabinet oproept f 25 miljoen extra voor de politie beschikbaar te stellen. Het vorige kabinet heeft besloten deze middelen in de vorm van een specifieke bijdrage structureel aan de begroting toe te voegen. Het bedrag van f 25 miljoen is verdeeld op basis van het beschikbaarheids/bereikbaarheidscriterium. Als gevolg hiervan ontvangen de kleinere meer landelijke korpsen een hogere bijdrage dan de grotere, meer verstedelijkte regio's.

De korpsen hebben in de zomer van 1998 hun plannen van aanpak voor drie jaar (1998–2000) toegezonden. Naast de inhoudelijke component is in de plannen ook aangegeven hoe op het gebied van de jeugdzorg de extra bijdrage jeugdcriminaliteit én eigen middelen van de korpsen zullen worden gealloceerd. In de tweede helft van 1998 zijn de actieplannen door BZK en Justitie beoordeeld. Criteria daarbij waren respectievelijk: de helderheid van de analyse en budgettaire onderbouwing, de beoogde resultaten en de wijze waarop deze zichtbaar worden gemaakt, aandacht voor criminaliteit onder etnische jongeren, aandacht voor het onderwerp geweld en aandacht voor zowel preventie als repressie. De plannen van aanpak van de verschillende korpsen zijn, sommige na nader overleg en aanpassingen, goedgekeurd. Dien ten gevolge hebben alle korpsen afgelopen najaar het voorschot over 1998 gekregen, waardoor er daadwerkelijk van start is gegaan met de uitvoering.

De ingestuurde plannen geven een divers beeld te zien. Een aantal parallellen is echter wel te trekken:

1. Analyse

Uit de plannen van aanpak blijkt dat in een groot aantal regio's het inzicht in de lokale situatie van de jeugdproblematiek nog onvoldoende is. Een aantal regio's start dan ook met het uitvoeren van onderzoek. De door enkele regio's geconstateerde problematiek rond jeugdcriminaliteit en geweld is met name gebaseerd op landelijke politiecijfers. In de plannen van deze regio's wordt aangegeven een start te gaan maken met de analyse van de problematiek in de regio. In de toewijzingsbrief is deze korpsen gewezen op het belang van eenduidige begripshantering, zoals deze ook binnen het grotestedenbeleid door de vier grote steden wordt gebruikt.

2. Organisatie – regionaal en districtelijk

Er is meer aandacht nodig om de jeugdproblematiek structureel aan te pakken. De meeste regio's stellen een portefeuillehouder jeugd binnen de korpsleiding aan. Daarbij wordt ter ondersteuning van de portefeuillehouder de nieuwe functie geschapen van coördinator jeugd. Deze coördinator wordt belast met het onderhouden van zowel interne als externe contacten.

Op districtsniveau worden in een aantal regio's ten behoeve van de aanpak van de jeugdproblematiek extra agenten aangesteld. Het takenpakket van deze agenten verschilt. Binnen een aantal regio's worden zij geheel belast met jeugd. Binnen andere regio's wordt de formatie uitgebreid en krijgt een aantal agenten er het taakaccent jeugd bij. Dit taakaccent dient te resulteren in een grotere betrokkenheid van een aantal agenten bij jeugdproblematiek. Deze aanpak sluit aan op de gebiedsgebonden politiezorg.

3. Schooladoptie

Het adopteren van scholen door de politie wordt in een groot aantal regio's opgezet of uitgebreid. Omdat de vorm en inhoud van schooladoptie divers is, is aan de regio's die hiermee een start maken een evaluatierapport over schooladoptie van het ministerie van Justitie toegezonden.

4. Allochtone jongeren

Inzet op criminele jongeren uit etnische groepen wordt in de beleidsprogramma's van zeven korpsen expliciet genoemd. De aanpak krijgt gestalte door het aantrekken van een allochtone medewerker voor het jeugdspecialisme en het ontwikkelen van projecten voor allochtone jongeren. Dit laatste moet de komende periode verder vorm en inhoud krijgen in diverse regio's.

Globaal is vast te stellen dat de korpsen in eerste instantie vooral in organisatorische zin inspanningen zullen verrichten op zowel districtelijk als regionaal niveau. Concluderend merk ik op dat gezien de korte termijn waarop de plannen tot stand zijn gekomen er sprake is van een goede basis voor de gemaakte start. Het contact tussen de korpsen onderling en tussen de korpsen en vertegenwoordigers van het rijk zal van groot belang zijn om het traject een goed vervolg te geven.

Na afloop van de drie jaar waarin de middelen voor de politiële jeugdtaak worden ingezet, zal mede op basis van een evaluatie, de voortzetting van de beleidsinzet worden bepaald.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven