nr. 10
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 17 november 1999
Het wetsvoorstel wordt gewijzigd als volgt:
Artikel I, onderdeel G, komt te luiden:
G
Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:
1. Indien Onze Minister in de bij de toepassing van artikel 12, derde
lid, naar voren gebrachte zienswijzen of ingebrachte bedenkingen dan wel in
het ingevolge artikel 13 door provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten
gegeven oordeel aanleiding vindt zijn voorkeur voor het verloop en de geografische
omvang van een aan te leggen of te wijzigen hoofdweg, landelijke railweg of
hoofdvaarweg te wijzigen, bepaalt hij in overeenstemming met Onze Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uiterlijk binnen
twaalf weken na het verstrijken van de in artikel 13 bedoelde termijn zijn
gewijzigde voorkeur en werkt hij deze eveneens binnen de in dit lid bedoelde
termijn van twaalf weken uit tot een gewijzigd ontwerp-tracébesluit.
2. In de derde volzin van het eerste lid wordt voorkeur voor een ander
tracé vervangen door: gewijzigde voorkeur.
3. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in andere dan de in het eerste lid bedoelde
gevallen aanleiding vindt om een tracébesluit vast te stellen dat afwijkt
van het ontwerp-tracébesluit dan wel, indien het eerste lid toepassing
heeft gevonden, het gewijzigde ontwerp-tracébesluit, legt Onze Minister,
alvorens het tracébesluit wordt vastgesteld, de onderdelen van het
voorgenomen tracébesluit, voor zover deze afwijken van het ontwerp-tracébesluit
dan wel het gewijzigde ontwerp-tracébesluit, gedurende twee weken ter
inzage overeenkomstig artikel 7, eerste lid. Binnen de in de eerste volzin
genoemde termijn kunnen schriftelijk bedenkingen worden ingebracht bij Onze
Minister.
Toelichting
In onderdeel 3 van de memorie van toelichting, behorende bij het onderhavige
wetsvoorstel, is een beschouwing opgenomen onder het opschrift »Van
ontwerp-tracébesluit naar tracébesluit». Daar is de wenselijkheid
uitgesproken om wettelijk wat meer ruimte te creëren om na het ontwerp-tracébesluit
(OTB) een tracébesluit vast te stellen dat in zekere zin afwijkt van
het OTB. Daarbij is gedoeld op de omstandigheid dat de naar aanleiding van
het uitbrengen van het OTB ingekomen reacties van gemeenten, provincies en
andere belanghebbenden op zich aanleiding geven om daaraan tegemoet te komen.
De geldende wet bepaalt evenwel dat alsdan eerst een gewijzigd OTB in procedure
moet worden gebracht. In deze context is niet gedoeld op wijziging op hoofdpunten
van het uitgebrachte OTB. Indien het daar om gaat, dient ingevolge de wet
eerst een gewijzigd OTB in procedure te worden gebracht.
Waar het wél om gaat, zijn op zich betrekkelijk kleine wijzigingen.
Het dilemma dat in de toelichting is geschetst is dat het inwilligen van
die verlangens, ook indien de wijziging niet ingrijpend kan worden genoemd,
volgens de geldende wet gepaard moet gaan met het ontwerpen van een aangepast
OTB en met terinzagelegging daarvan. Zodanige nieuwe terinzageligging en inspraakprocedure
veroorzaken evenwel veel vertraging.
Om die reden is in het wetsvoorstel artikel 15, eerste lid, aangepast.
Bij nader inzien is het wenselijk daarnaast te voorzien in wijziging van
artikel 14. In dat artikel is kort gezegd bepaald dat een gewijzigd OTB dient
te worden uitgebracht indien er aanleiding wordt gevonden om onder invloed
van de inspraak-reacties op het OTB de voorkeur voor het tracé te wijzigen.
Bij een strikte uitleg van die bepaling kunnen zich problemen voordoen.
Het begrip tracé is in artikel 1, onder h, van de Tracéwet
ruim gedefiniëerd. Het omvat mede de bijkomende infrastructurele voorzieningen
en de landschappelijke en ecologische maatregelen. Uitgaande van die definitie
zou artikel 14 met zich kunnen brengen dat ook in geval van het aanbrengen
in het tracébesluit van betrekkelijk ondergeschikte wijzigingen ten
opzichte van het OTB, steeds een gewijzigd OTB in procedure moet worden gebracht.
Dit is echter niet beoogd. Het veroorzaakt oponthoud en kan zelfs een zinledige
procedure betekenen in de gevallen waarin de wijziging nu juist ertoe strekt
om tegemoet te komen aan bijvoorbeeld door een gemeente naar voren gebrachte
verlangens en er geen derden-belanghebbenden zijn aan te wijzen die redelijkerwijs
door de wijziging in hun belangen worden geschaad.
Teneinde hetgeen in de toelichting op dit punt is vermeld ook wettelijk
buiten twijfel te stellen, is het bij nader inzien wenselijk ook artikel 14
aan te passen.
Voorgesteld wordt om de verplichting om eerst een gewijzigd OTB in procedure
te brengen wettelijk te koppelen aan de gevallen waarin het tracébesluit
op hoofdpunten afwijkt van het uitgebrachte OTB. Het gaat dan om een wijziging
van het verloop en de geografische omvang van de aan te leggen of te wijzigen
hoofdweg, landelijke railweg of hoofdvaarweg.
In alle andere gevallen is er geen wettelijke verplichting om steeds bij
wijziging ten opzichte van het OTB een gewijzigd OTB uit te brengen. Niettemin
kan daar onder omstandigheden aanleiding toe zijn uit een oogpunt van zorgvuldigheid.
Gedacht kan worden aan de situatie waarin door een wijziging de positie van
derden-belanghebbenden in het geding komt.
Tenslotte is een nieuw derde lid opgenomen. Dit lid strekt ertoe om daar
waar niet de weg van een gewijzigd OTB wordt gekozen en de ministers toch voornemens zijn om wijziging te brengen na het OTB, zij eerst
verplicht worden de desbetreffende onderdelen van het voorgenomen tracébesluit
ter visie te leggen. Gedurende de termijn van tervisieligging is er gelegenheid
te reageren op de voorgenomen te wijzigen onderdelen van het tracébesluit.
Op deze wijze wordt aangesloten bij hetgeen reeds in artikel 14a van het
wetsvoorstel is opgenomen en wordt een extra-waarborg gecreëerd voor
een zorgvuldige besluitvorming. Bij het vaststellen van het tracébesluit
weten de betrokken ministers ook ten aanzien van de te wijzigen onderdelen
precies waar zij aan toe zijn doordat zij kunnen beschikken over de reacties
op de voorgenomen wijzigingen en kunnen zij eventueel onder invloed daarvan
nog wijziging brengen in hun voornemens.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos