nr. 5
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 december 2000
Tijdens het Algemeen Overleg d.d. 3 maart 1999 inzake de notitie Vreemdelingenbewaring
heb ik met uw Kamer gesproken over de door mij in de betreffende notitie aangekondigde
vervroeging van de rechterlijke toets in vreemdelingenbewaringszaken.
Vanuit de vaste commissie voor Justitie is het verzoek gekomen om te bezien
of het mogelijk is deze vervroeging zo spoedig mogelijk in te voeren, in casu
voor de inwerkingtreding van de Nieuwe Vreemdelingenwet.
Ik heb toen toegezegd dit verzoek welwillend te willen bezien. Door middel
van deze brief doe ik deze toezegging gestand.
Ter voorbereiding op de invoering van de vervroeging van de rechterlijke
toets in vreemdelingenbewaringszaken is een pilot van start gegaan om de gevolgen
voor de uitvoeringspraktijk in kaart te brengen. Deze pilot liep van 26 maart
jl. tot 27 mei jl. De evaluatie van deze pilot is inmiddels afgerond.
Uit deze evaluatie bleek dat alvorens tot implementatie van de vervroegde
rechterlijke toets kan worden overgegaan een aantal organisatorische maatregelen
dienen te worden getroffen, die met name betrekking hebben op het logistieke
vlak.
De betrokken organisaties zullen zich immers moeten gaan instellen op
de verwerking van een groter aantal bij de rechter aangebrachte zaken en in
het verlengde daarvan moeten voorzieningen worden getroffen door met name
de rechtbanken en de vervoersdienst (DV&O) van de Dienst Justitiële
Inrichtingen.
De voorbereiding daartoe en het implementeren van de treffen voorzieningen
zal nog enige tijd in beslag nemen.
Om deze reden heb ik besloten niet eerder over te gaan tot invoering van
de vervroegde rechterlijke toets dan bij de inwerkingtreding van de Nieuwe
Vreemdelingenwet.
De Staatssecretaris van Justitie,
M. J. Cohen