Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26333 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26333 nr. 8 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 juli 1999
In opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), als coördinator voor het integratiebeleid, rapporteert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) jaarlijks over de positie van etnische minderheden in de Nederlandse samenleving en over het overheidsbeleid dat in dit opzicht van belang is. De zesde in deze reeks verscheen in november 1998 en beschrijft de maatschappelijke positie en leefsituatie van de ouder wordende eerste generatie etnische minderheden.
In de onderhavige kabinetsreactie, die ik u mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aanbied, wordt in grote lijnen de indeling van het SCP-rapport gevolgd.
Ook zal op de motie-Dankers worden ingegaan die werd ingediend tijdens het Nota-overleg van 12 mei 1997 over onder meer het Jaaroverzicht Integratiebeleid Minderheden 1997. In deze motie werd de regering verzocht te onderzoeken of het scheppen van specifieke voorzieningen en/of het oprichten van identiteitsgebonden instellingen voor ouderen uit etnische minderheidsgroepen nodig en wenselijk is. Mede gelet op de bewoordingen van de motie en op de inhoud van het debat gaat het kabinet er vanuit dat de vraagstelling moet worden toegespitst op intramurale zorginstellingen. De reactie van het kabinet treft u aan in de paragraaf «Zorg en Welzijn».
In het nu volgende hoofdstuk zullen de voornaamste bevindingen en aanbevelingen van het SCP worden aangegeven; in het hoofdstuk daarna volgt de kabinetsreactie.
II. Hoofdlijnen en aanbevelingen van het SCP
Het SCP signaleert meermalen dat het ontbreekt aan goede, deugdelijke, onderzoeksgegevens, met name over de (specifieke) leefsituatie van ouderen uit minderheidsgroepen. De meest betrouwbare gegevens beperken zich tot de vier grote doelgroepen van het integratiebeleid.
Het SCP heeft, waar mogelijk, een vergelijking gemaakt tussen de etnische ouderen boven 50 jaar met de generatie die op dit moment tussen de 40 en 50 jaar is en constateert dat zij in min of meerdere mate dezelfde kenmerken vertoont als de generatie 55+.
Het SCP constateert dat tot voor kort de vergrijzing van de bevolking in Nederland voornamelijk de autochtone bevolking betrof. In de komende jaren zal deze tendens ook zichtbaar worden onder de etnische minderheidsgroepen. Het aantal ouderen (55+) van de grootste vier minderheidsgroeperingen bedraagt nu 100 000, ofwel 0,7% van de totale bevolking; dit zal tot 2015 bijna verdrievoudigen tot 1,8%. Daarbij ligt de concentratie van ouderen uit etnische minderheidsgroepen in de grote steden. Van de grootste vier groepen woonde in 1997 41 procent in de vier grote steden.
Het SCP geeft een aantal punten aan waarin de huishoudens van ouderen uit etnische minderheden verschillen van die van autochtone ouderen. Deze betreffen de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen, de omvang van de huishoudens en het relatief hoge aantal eenpersoonshuishoudens.
Een bijzonder aspect van de huishoudens uit de minderheidsgroepen vormen de soms zeer grote leeftijdsverschillen tussen partners. Waar deze in de autochtone bevolking beperkt blijven tot gemiddeld vier of vijf jaar, blijkt in de Marokkaanse minderheidsgroep de vrouw meer dan tien jaar jonger te zijn dan de man.
Een laatste bijzonderheid van de demografie van ouderen uit minderheden is hun terugkeer naar het land van herkomst. Van diegenen die in de beginjaren van de migratie naar Nederland kwamen is een deel teruggekeerd naar het land van herkomst. Van diegenen die later kwamen is het overgrote deel gebleven. Het verlangen naar terugkeer speelt een grote rol maar de daadwerkelijke terugkeer is steeds uitgesteld. Het aantal remigranten is tot nu toe beperkt. Het SCP geeft aan dat Remigratiewet, die in april 1999 in de Eerste Kamer is aangenomen, tegemoet komt aan vrijwel alle bewaren die tegen de oude regeling bestonden.
Hoofdkenmerken positie ouderen uit etnische minderheidsgroepen en de aanbevelingen van het SCP
Het SCP constateert dat de positie van ouderen uit etnische minderheidsgroepen, in vergelijking met die van autochtonen, in alle opzichten slechter is:
een slechtere opleiding en weinig tot geen beheersing van de Nederlandse taal, een veel hogere werkloosheid en werkervaring die niet aansluit bij de eisen die aan de huidige werknemer worden gesteld en een slechtere financiële positie.
Het SCP pleit daarom voor een constructief, activerend en breed beleid voor ouderen uit minderheden, waarbij de verschillende sectoren van het overheidsbeleid ruimte bieden voor specifiek aanbod voor etnische ouderen. Hierbij valt te denken aan:
– het ontwikkelen van een cursusaanbod in de volwasseneneducatie, toegesneden op de specifieke kenmerken en wensen van de doelgroep, waarbij prioriteit wordt gelegd bij het leren van Nederlands en maatschappelijke oriëntatie, ondersteund door een verplichting voor uitkeringsgerechtigden;
– quota voor ouderen en toekomstige ouderen in de gesubsidieerde arbeid en in de sociale-activeringsprogramma's van gemeenten;
– oplossing van de AOW-korting;
– versoepelen van verplichtingen tot verblijf in Nederland bij het verstrekken van uitkeringen;
– verbeteren van voorlichting over de mogelijkheden tot woningaanpassing;
– instellen van functie van minderheden-ouderenadviseur als structurele voorziening op gemeentelijk niveau
– het creëren van ruimte in de gezondheidszorg voor de specifieke gezondheidsproblemen en het vergroten van de deskundigheid van het personeel en het aantrekken van personeel uit etnische minderheden;
– krachtige impulsen voor de aanpassing van de ouderenzorg;
III. Reactie op de aanbevelingen van het SCP
Het kabinet is het in grote lijnen eens met de analyse van het SCP vooral waar het de positie van 55+-ouderen uit etnische minderheden betreft. Met name onderschrijft zij de zorgelijke financiële positie waarin veel oudere uit deze groepen verkeren. Hieraan wil zij echter niet de conclusie verbinden dat het om een in alle opzichten uitzichtloze situatie gaat. Erkend wordt dat de mogelijkheden om de ouderen boven de 55 jaar voluit te laten participeren gering zijn. In tegenstelling tot de jongere generatie hebben zij naast fysieke belemmeringen te weinig draagkracht in de zin van opleiding, taalbeheersing en werkervaring om de doelstelling van algehele integratie te bewerkstelligen.
Het kabinet ziet echter wel degelijk mogelijkheden als het gaat om participatie, rekening houdend met de positie waarin ouderen verkeren. Een verplichtend traject richting volwasseneneducatie of arbeidsmarkt ligt daarbij niet in de rede. Voor diegenen die kunnen en willen moeten echter mogelijkheden open staan. Belangrijk is de toegankelijkheid van voorzieningen zoals de volwasseneneducatie en trajecten die leiden naar sociale activering. Daarnaast moeten ouderen uit etnische minderheden op de hoogte zijn van voorzieningen waarvan zij gebruik kunnen maken, zoals subsidie- en bijzondere bijstanduitkeringen, woningaanpassingen en specifieke voorzieningen in de zorgsector. Voorlichting speelt hierin een grote rol.
Meerwaarde van het SCP-rapport is dat een vergelijking wordt gemaakt met de generatie die op dit moment tussen de 40 en 50 jaar is. Deze vergelijking van het SCP maakt duidelijk dat de generatie vanaf 40 jaar ongeveer dezelfde kenmerken vertoont als de generatie 50+.
Het kabinet constateert, met het SCP, dat als zij in de komende 15 jaar tot de oudere generatie gaat behoren, het beroep op specifieke zorg en zorgvoorzieningen, gericht op deze groep, sterk zal toenemen.
Een belangrijke ontwikkeling in de rijksoverheidsbeleid is dat op vele terreinen de verantwoordelijkheid voor (de uitvoering van) het beleid op lokaal niveau is komen te liggen. Deze trend zet de komende jaren door. Het grotestedenbeleid, dat in het in 1998 gesloten Regeerakkoord een extra impuls heeft gekregen, kan hierin een belangrijke rol spelen. Ouderen worden, in de tussen het kabinet en betrokken gemeenten gesloten doorstartconvenanten, benoemd als een van de kwetsbare groepen in de stad waaraan de steden in hun ontwikkelingsprogramma's nadrukkelijk aandacht zullen schenken.
Tenslotte benadrukt het kabinet dat de zelforganisaties in het beleid voor etnische ouderen een belangrijke rol kunnen spelen. De NISBO, de Nederlandse Islamitische Bond van Ouderen, moet naast organisaties van andere signatuur, in dit kader zeker worden genoemd. Hoewel het aantal leden van deze bond, in vergelijking met de «autochtone» bonden nog niet zo groot is, heeft hij zich in hoog tempo ontwikkeld tot een wijdvertakte organisatie. Op landelijk niveau participeert de bond in het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO).
Aan het Ronde Tafeloverleg Oudere Medelanders (RTOM) nemen naast de NISBO het Landelijk Inspraakorgaan Zuid-Europeanen (LIZE), de Landelijke Federatie van Chinese organisaties (LFCON) en de Landelijke Organisatie van Surinaamse Ouderen (OSO) deel. Het RTOM is een ontmoetingsplaats en samenwerkingsverband van ouderenorganisaties met een autochtone of etnische achtergrond.
Hieronder volgt de kabinetsreactie op specifieke aanbevelingen van het SCP.
Het SCP heeft bruikbare informatie over de positie van de ouderen uit etnische minderheidsgroepen verzameld maar constateert dat het ontbreekt aan goede, deugdelijke onderzoeksgegevens, met name over de (specifieke) leefsituatie van deze groep.
Om die reden treft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voorbereidingen om in 2000 een onderzoek te laten verrichten naar de leefsituatie van ouderen uit minderheidsgroepen.
Het SCP geeft in haar rapport aan dat remigratie als het centrale dilemma moet worden beschouwd in het leven van ouderen uit etnische minderheden en geeft een uitgebreid overzicht van de motieven vóór en tegen terugkeer.
Het kabinet constateert dat de Remigratiewet, die op 20 april jl. in de Eerste Kamer is aangenomen, een belangrijke stap is geweest.
De nu verkregen wettelijke basis komt in vrijwel alle opzichten tegemoet aan de bezwaren die door het SCP tegen de oude regelingen worden genoemd: de continuïteit van de regelingen is gegarandeerd door het wettelijk kader, de wet bevat een terugkeeroptie, de continuering van de ziektekostenverzekering is geregeld, de uitkering is geïndividualiseerd, de leeftijdsgrens is verlaagd naar 45 jaar, het aantal doelgroepen is verruimd en de problemen met visa voor bezoek aan kinderen en verwanten in Nederland zijn opgelost.
Het Nederlands Migratie Instituut heeft opdracht gekregen een goede voorlichting te geven.
2. Opleiding en beheersing Nederlands
Uit de rapportage van het SCP blijkt dat het opleidingsniveau van ouderen vaak laag is, in het bijzonder van Marokkaanse ouderen. Velen van hen hebben niet meer dan enkele jaren basisonderwijs gevolgd. Turkse ouderen hebben vrijwel nooit een diploma van het voortgezet onderwijs. Surinaamse en Antilliaanse ouderen zijn daarentegen in het algemeen veel beter opgeleid. Gegevens over het niveau van opleiding zijn van belang omdat er een samenhang bestaat met de beheersing van de Nederlandse taal. Doordat veel ouderen uit etnische minderheden de Nederlandse taal onvoldoende beheersen zullen zij in toenemende mate moeite hebben om zich zonder hulp in de Nederlandse samenleving staande te houden.
In de SCP-rapportage wordt daarom gepleit voor een actiever overheidsbeleid met als doel ouderen uit etnische minderheidsgroepen kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij te laten verwerven. Dit cursusaanbod moet zijn toegesneden op de specifieke kenmerken van deze ouderen. Voor uitkeringsgerechtigden beveelt het SCP een verplichting tot deelname aan.
Het kabinet neemt deze laatste aanbeveling niet over. Het is niet zinvol om etnische ouderen te verplichten tot deelname aan onderwijs op het gebied van taal en maatschappij-oriëntatie, Velen van hen zullen immers, fysiek of mentaal, niet in staat zijn aan een dergelijke verplichting te voldoen. Daartegenover staat dat er ouderen zijn die wel taalonderwijs willen en kunnen volgen. Het kabinet wijst in dit verband op het aanbod voor het leren van Nederlands als Tweede taal (NT2) binnen reguliere educatie, bijvoorbeeld voor anderstalige volwassenen die weinig of niet kunnen lezen en schrijven of die in het Nederlands niet voldoende kunnen communiceren. De aanbevelingen van het SCP onderstrepen de noodzaak van een regelmatige kritische bezinning op de vraag of het aanbod van deze instellingen wel voldoende is toegesneden op de behoefte van de ouderen. Hier ligt uiteraard een belangrijke taak voor zowel de onderwijsinstellingen als de gemeenten. De laatstgenoemden vanuit hun verantwoordelijkheid voor planning van het educatieaanbod. Lessen kunnen in dit verband worden getrokken uit ontwikkelingen die op bescheiden schaal plaatsvinden in bijvoorbeeld dagopvangprojecten, via vrijwilligerswerk, of als sociaal-culturele activiteit in buurthuizen en dienstencentra. Het gaat dan vooral om het kunnen hanteren van de Nederlandse taal om de zelfredzaamheid in de samenleving te bevorderen. Daarmee kunnen naar verwachting drempels naar zorg- en dienstverlenende instellingen worden weggenomen en de participatie worden bevorderd.
Het kabinet wil deze ontwikkeling stimuleren. Daartoe is allereerst behoefte aan een systematisch overzicht van het bestaande aanbod. Het ministerie van VWS zal daartoe een verkenning laten uitvoeren.
3. Arbeidsmarkt en sociale activering
Het SCP concludeert dat in onze samenleving maatschappelijke participatie vrijwel gelijk wordt gesteld met deelname aan arbeid. De eisen die aan de werknemers worden gesteld zijn gezondheid, enthousiasme, leerbereidheid, snelheid en flexibiliteit, kenmerken die, zo signaleert het SCP, niet onmiddellijk worden geassocieerd met ouderen.
Wat betreft de arbeidsmarktpositie constateert het SCP dat de werkloosheid onder ouderen van 55 tot 65 jaar uit de minderheden veel hoger is dan onder autochtone ouderen (25% tegen 5%). Bovendien is een meerderheid van deze etnische ouderen al zeer langdurig werkloos. Opvallend en buitengewoon zorgelijk is bovendien dat de situatie van de aankomende ouderen (40–55 jaar) nauwelijks afwijkt van die van de oudere generatie.
Het SCP geeft aan dat de ongunstige arbeidsmarktpositie van de primaire arbeidsmigranten van 40 jaar en ouder onder de huidige arbeidsmarktverhoudingen onoplosbaar is. Naar hun arbeidsaanbod is geen vraag op de Nederlandse arbeidsmarkt, concludeert het SCP. Bovendien hebben velen van de eerste generatie, na binnenkomst in Nederland, jarenlang vooral zwaar lichamelijk werk verricht, waardoor zij lichamelijk en vaak ook psychisch «opgebrand» zijn. Zij zijn, vaak fysiek, niet meer in staat te werken. Voor diegenen die wíllen werken moeten echter mogelijkheden op de arbeidsmarkt geboden worden. Ten aanzien van deze groep doet het SCP de suggestie een deel van de gesubsidieerde werkgelegenheid, specifiek voor ouderen en toekomstige ouderen uit de minderheden, te reserveren.
Het kabinet onderkent dat de arbeidsparticipatie van ouderen in algemene zin in Nederland, ook in vergelijking met andere landen, laag is.
Het voert in de ogen van het kabinet echter te ver om zich ook neer te leggen bij de slechte arbeidsmarktpositie van de toekomstige generatie ouderen uit etnische minderheidsgroepen.
In de visie van het kabinet is voor de bevordering van de arbeidsdeelname van ouderen, ook uit etnische minderheidsgroepen, een mentaliteitsomslag noodzakelijk, zowel bij werkgevers als bij werknemers. Het beleid gericht op bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen zal dan ook gericht moeten zijn op instroom, doorstroom en het voorkomen van uitstroom door bijvoorbeeld het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie en van (onterecht) onderscheid op grond van etnische herkomst en/of nationaliteit en op het voeren van een «employability» en leeftijdsbewust personeelsbeleid met aandacht voor werving- en selectieprocedures, scholing en opleiding, loopbaanbegeleiding/taakinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden/uittredingsregelingen en ontslagbeleid. Het ligt echter niet in de rede al te hoge verwachtingen te hebben over de resultaten die deze aanvullende maatregelen, zeker voor de huidige generatie ouderen uit etnische minderheidsgroepen, kunnen hebben.
Ouderen uit etnische minderheidsgroepen nemen vaak al langere tijd niet meer deel aan het arbeidsproces en zijn vaak fysiek niet meer in staat arbeid te verrichten. Hierbij is overigens sprake van een glijdende schaal. Leeftijd, opleiding, taalbeheersing en fysieke conditie zijn factoren die de reïntegratie in het arbeidsproces beïnvloeden.
Het kabinet is wel van mening dat ouderen maximaal moeten kunnen profiteren van reeds bestaande arbeidsmaatregelen. In dit kader heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op 12 april 1999 een adviesaanvraag, onder andere met betrekking tot arbeidsmarktmaatregelen voor ouderen, bij de SER ingediend. Hij vraagt de Raad een reactie op de door het kabinet voorgestelde maatregelen. Tevens vraagt hij om advies of specifiek voor etnische ouderen aanpassingen van bestaande arbeidsmarktmaatregelen noodzakelijk zijn.
Het kabinet wijst erop dat van het ingeschrevenenbestand niet werkende werkzoekenden bij Arbeidsvoorziening een groot deel (42%) uit ouderen (=40 jaar en ouder) bestaat.1 Het nieuwe registratiesysteem AGORA, dat momenteel geïmplementeerd wordt binnen Arbeidsvoorziening, zal het mogelijk maken gegevens over etnische ouderen zichtbaar te maken.
Arbeidsvoorziening is in 1998, op verzoek van de toenmalig minister van SZW, het zgn. VIP-project (Veertiger in Progress) gestart dat tot de zomer 1999 duurt. Doelstelling van het project is methodieken te ontwikkelen voor de plaatsing van ouderen. Bovendien wordt beoogd 400 kandidaten te plaatsen. Van de deelnemers aan de projecten was 37% afkomstig uit een etnische minderheidsgroep.
De voorlopige resultaten eind 1998 laten zien dat het aantal van 400 kandidaten ruimschoots gehaald gaat worden. Wellicht kan dit voor een deel toegeschreven worden aan de gunstige arbeidsmarktsituatie, en kan de door het SCP gedane constatering dat er naar de groep etnische ouderen geen vraag zou zijn daarmee enigszins gerelativeerd worden.
In de per 1 januari 1999 bij Arbeidsvoorziening ingevoerde kansmeter, die gebruikt wordt tijdens de administratieve intake van cliënten, wordt rekening gehouden met de opleiding en de werkervaring in het land van herkomst. Dit betekent dat voor etnische minderheden een zo volledig mogelijk beeld van competenties verkregen kan worden. Zeker voor de ouderen onder hen kan dit wellicht een completer beeld van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt geven.
In dit licht is het goed op te merken dat het ministerie van Economische Zaken (EZ) voorstelt een systeem op te zetten waarmee werkenden en werkzoekenden erkenning kunnen krijgen voor kennis en vaardigheden die buiten het reguliere onderwijs zijn opgedaan. Hierdoor kunnen niet- of laagopgeleiden naar verwachting beter instromen op de arbeidsmarkt.
Erkenning van Verworven Competenties (EVC) kan juist voor de groep laag opgeleiden en ook voor ouderen een belangrijke rol spelen bij het bereiken van een startkwalificatie. In het kader van de Employability agenda worden door de ministeries van SZW, EZ en OC&W, in overleg met sociale partners, de voorwaarden en mogelijkheden voor een landelijk systeem van erkenning verder uitgewerkt.
Als voorbeeld van de specifieke aandacht voor het verminderen van werkloosheid onder ouderen uit etnische minderheidsgroepen kunnen de activiteiten van het NIZW-project Werk en Aandacht worden genoemd. Zo namen in het Amsterdamse stadsdeel Westerpark 33 werkloze vrouwen deel aan het project, waarin hen een aantal vaardigheden werd geleerd, zoals beheersing van de Nederlandse taal. Werkervaring in de zorg deden zij op door het bezoeken en begeleiden van ouderen. Meer dan de helft van de vrouwen heeft inmiddels een baan of volgt een beroepsopleiding. De Sociale Dienst van de gemeente Amsterdam heeft besloten «Werk en Aandacht» in het reguliere beleid op te nemen.
Sociaal isolement, sociale activering en vrijwilligerswerk
Het kabinet heeft, met het SCP, al geconstateerd dat een groot deel van de ouderen uit etnische minderheden, ondanks extra aandacht, niet kan worden teruggeleid naar de arbeidsmarkt.
Indien deelname aan de arbeidsmarkt op korte termijn geen reële optie is, zullen andere stimulansen moeten worden gebruikt om de maatschappelijke participatie te bevorderen en een achterstandsituatie te bestrijden of te voorkomen. Dit kan door middel van sociale activering, een breed begrip dat op dit moment vanuit verschillende invalshoeken wordt ingevuld. Vanuit het arbeidsmarktperspectief worden, daar waar scholing en andere op de arbeidsmarkt gerichte activiteiten (nog) niet reëel zijn, andere wegen gezocht. Art. 144 van de Abw geeft de mogelijkheid bijstandsexperimenten uit te voeren. Gemeenten hebben zo de mogelijkheid om nieuwe vormen van inschakeling van langdurig werkloze bijstandsgerechtigden te onderzoeken.
Ook vanuit het ministerie van VWS, binnen het lokaal sociaal beleid, als via het grotestedenbeleid wordt het beleid ten aanzien van sociale activering gestimuleerd, maar het is uiteindelijk de lokale inzet die de vorm bepaalt.
Sociale activering kan de participatie in het verenigingsleven of het actief worden in het vrijwilligerswerk bevorderen.
Het SCP is alleen nagegaan in hoeverre ouderen uit etnische minderheden deel nemen aan het verenigingsleven. Duidelijk is dat leden uit etnische minderheden veel minder deel nemen aan het verenigingsleven dan de autochtone bevolking.
Het vrijwilligerswerk in den brede is daarbij buiten beschouwing gelaten. En dat biedt juist mogelijkheden tot sociale activiteit. Onderzoek van het NIZW en het RMO geeft aan dat etnische minderheden onbekend zijn met het algemene vrijwilligerswerk in Nederland en zich daarnaast onvoldoende thuis voelen in de cultuur van het vrijwilligerswerk.
Dat betekent echter niet dat etnische minderheden geen vrijwilligerswerk doen. Zij zijn wel degelijk actief, echter grotendeels bij de eigen zelforganisaties, die zich in hun werk vooral op de eigen achterban richten. Daardoor is dit werk weinig zichtbaar in het algemene vrijwilligerswerk.
Het kabinet ondersteunt het belang van de deelname van etnische minderheden aan het algemene vrijwilligerswerk. Er zijn proefprojecten om etnische minderheden bij het vrijwilligerswerk te betrekken. De reguliere vrijwilligersorganisaties worden gestimuleerd diversiteitbeleid te voeren om het bereik, de participatie en de integratie van minderheden te bevorderen
De financiële positie wordt voor de meeste mensen voor een groot deel bepaald door inkomen uit werk. Zoals in de vorige paragraaf al is aangegeven zijn ouderen uit etnische minderheden vaker werkloos; zij hebben ook vaker een inkomen uit bijstand of WAO. Dit heeft tot gevolg dat, gemiddeld genomen, hun financiële positie slechter is dan van autochtone ouderen.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het SCP constateert dat armoede meer voorkomt in huishoudens van ouderen uit minderheden dan in huishoudens van autochtone ouderen. De positie van de 65-jarigen en ouderen uit etnische minderheden is het slechtst: ruim de helft van hen heeft een inkomen rond de armoedegrens, 20% een inkomen onder de armoedegrens. Een van de belangrijkste oorzaken hiervan lijkt de problematiek rond de onvolledige opbouw van de AOW te zijn.
Voor 65+ ouderen uit etnische minderheden is de AOW de belangrijkste inkomensbron. Recht op AOW bestaat als men de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt én voor de AOW verzekerd is geweest. Iedereen die 15 jaar en ouder is en jonger dan 65 jaar en in Nederland woont, is verzekerd. Vanwege het opbouwkarakter van de uitkering (per jaar 2%) zullen de meeste huidige en toekomstige ouderen geen recht (zullen) hebben op een volledige AOW-uitkering.
Het SCP toont aan dat vrijwel alle AOW-gerechtigden met een Turkse, Marokkaanse of Surinaamse nationaliteit een gekorte AOW-uitkering ontvangen. Volgens het SCP zal zelfs de generatie die nu tussen de 40 en 49 jaar is zal op 65-jarige leeftijd nog 18% tekort komen.
Tijdens het Algemeen Overleg van 2 september 1998 is gesproken over de toepassing van de Abw bij migranten met een AOW-tekort. Tijdens dit overleg heeft de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid de mogelijkheid geopperd van een verruiming van de vermogensvrijlating in de Abw bij migranten met een AOW-tekort en van het vestigen van een krediethypotheek op een woning in het buitenland. In het overleg heeft de Minister van SZW toegezegd deze suggesties nader te bezien tegen de achtergrond van rechts- en beleidsoverwegingen die ten grondslag liggen aan de vermogensvrijlatingen in de sociale zekerheid.
Bij brief van 4 november 1998 heeft de Minister van SZW een afweging gegeven van de door de Kamer gedane suggesties en geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding is de suggesties over te nemen. Hij wijst erop dat er in 1998 wel een nieuwe bijstandsnorm is ingevoerd voor diegenen die ouder zijn dan 65 jaar, die mensen met een AOW-tekort enigszins tegemoet komt. Hierdoor kan, om de gekorte AOW-uitkering aan te vullen, een beroep worden gedaan op aanvullende bijstand.
Het is denkbaar dat niet iedereen op de hoogte is van deze wijziging. Daarom wijst de Sociale Verzekeringsbank (SVB) sinds kort, een ieder die een gedeeltelijke AOW-uitkering krijgt, op de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag voor inkomensaanvulling aan de gemeenten. Deze voorlichting is in verschillende talen beschikbaar.
Het SCP heeft geen harde gegevens kunnen achterhalen over de mate van pendelen tussen Nederland en het land van herkomst. Wel wordt opgemerkt dat de sollicitatieplicht en meldingsplicht bij uitkeringen een belemmering kan zijn. Daarom pleit het SCP ervoor dat de WW-voorwaarde, die een verblijf in het buitenland ten hoogste vier weken toestaat, wordt versoepeld voor ouderen. Het wijst erop dat deze versoepeling al hier en daar vanuit het ouderenwerk is gerealiseerd. Teneinde ongelijke behandeling te voorkomen, verdient een landelijke regeling de voorkeur.
Het kabinet wijst erop dat de periode van verblijf in het buitenland voor 57,5-jarigen en ouder reeds verruimd is tot 13 weken. Er zijn twee redenen om de voorwaarden voor ouderen, jonger dan 57,5 jaar niet te versoepelen. In de eerste plaats is dat het gegeven dat zo'n verruiming niet strookt met de intensivering van op reïntegratie gericht beleid. Daarvoor is immers een zo groot mogelijke feitelijke beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt nodig. Ten tweede kan het versoepelen van de eisen voor een bepaalde categorie personen leiden tot ongelijke behandeling.
Gezien de, in vergelijking met autochtone ouderen, slechtere financiële positie van ouderen uit etnische minderheidsgroepen is het van belang dat zij zoveel mogelijk gebruik maken van de mogelijkheden die hen ter beschikking staan om hun financiële positie te verbeteren.
In dit verband wijst het kabinet op het project «Gulden Regels».
Een belangrijke activiteit binnen het project Gulden Regels is het adviseren van ouderenbonden, welzijnsstichtingen en gemeenten over de voorlichting aan ouderen.
Een tweede activiteit is het verspreiden van «good practices» op het gebied van voorlichting aan ouderen en de eenvoudige uitvoering van regelingen.
Binnen het project wordt de problematische positie van etnische ouderen onderkend. Het niet-gebruik van financiële regelingen onder deze groep ouderen is nog hoger dan onder autochtone ouderen.
In overleg met het Ronde Tafel overleg Oudere Medelanders (het RTOM) wordt bekeken hoe binnen de bestaande wetgeving de uitvoering van de regelgeving vereenvoudigd kan worden. Daarnaast wordt een inventarisatie gemaakt van de voorlichtingsmethodieken die effectief zijn om allochtone ouderen te informeren over financiële regelingen. Over deze effectieve voorlichtingsmethoden zal, in overleg met het NIZW, een scholingsprogramma ontwikkeld worden voor betrokkenen, zoals kaderleden van ouderenbonden en medewerkers van sociale diensten.
Volgens de SCP-rapportage zijn gezondheid en de werking van medische voorzieningen belangrijke aspecten in de belevingswereld van ouderen. Een ongunstige sociaal-economische positie en een laag opleidingsniveau gaan gepaard met een minder goede gezondheid. Dit geldt met name voor een groot deel van de ouderen uit de etnische minderheidsgroepen.
De vaststelling van het SCP dat de overheid geen specifieke maatregelen heeft getroffen om de toegankelijkheid van de zorg te verbeteren deelt het kabinet niet. Er is al veel aandacht besteed aan het bevorderen van toegankelijkheid van zorginstellingen, de instroom van personeel uit etnische minderheidsgroepen, de deskundigheidsbevordering van personeel en het intercultureel management. De interculturalisatie van de zorginstellingen is naar de mening van het kabinet van cruciaal belang maar het is ook een langdurig proces, dat niet met beleidsmaatregelen alleen kan worden opgelost, maar veeleer in de praktijk, op lokaal niveau, moet plaatsvinden. Later in dit hoofdstuk worden deze thema's verder behandeld.
Zoals is aangegeven in de inleiding wordt in deze kabinetsreactie tevens ingegaan op de motie-Dankers. Deze motie stelt de vraag centraal of het scheppen van specifieke voorzieningen en/of identiteitsgebonden instellingen voor ouderen uit etnische minderheidsgroepen nodig en wenselijk is. Het kabinet spitst zijn reactie toe op intramurale instellingen en beperkt zich in eerste instantie tot de groep moslimouderen. Deze groep is zodanig van omvang dat mogelijkheden van specifieke zorg in algemene voorzieningen realistisch onderzocht kunnen worden, en als voorbeeld kunnen dienen voor de zorg aan andere groeperingen.
De Staatssecretaris van VWS heeft de NISBO (Nederlandse Islamitische Bond voor Ouderen) verzocht de wensen van moslimouderen in kaart te brengen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat zij geen voorstander is van aparte voorzieningen voor moslimouderen, maar pleit voor zorg op maat. De uitkomsten van dit onderzoek zijn besproken met de Woon Zorg Federatie (WZF) en de Nederlandse Vereniging voor Verpleeghuiszorg (NVVz). Deze delen de mening dat, óók voor moslimouderen, de vraag naar zorg centraal dient te staan en niet het aanbod. Het realiseren van zorg op maat aan deze ouderen vergt echter extra inspanningen van verzorgingshuizen. Om dit te realiseren wordt door de NISBO het «clusteren» van moslimouderen binnen verzorgings- en verpleeghuizen als een serieuze mogelijkheid beschouwd. Hierdoor is het mogelijk om speciale (ruimtelijke) voorzieningen te treffen, zoals een gebedsruimte of een voorziening voor het afzonderlijk verzorgen van mannen en vrouwen. Uitgangspunt hierbij is wel dat dit binnen de bestaande financiële kaders kan plaatsvinden onder meer door te streven naar multifunctionele ruimten.
Bij een ingrijpende renovatie van een verzorgingshuis wordt steeds vaker gekozen voor een vorm van wonen-met-zorg. Dat betekent dat geen sprake meer is van een intramurale instelling, maar van geclusterd zelfstandig wonen met de mogelijkheid van intensieve zorg, soms vergelijkbaar met die in een verzorgings- of zelfs verpleeghuis. Bij het tot stand komen van deze «woonzorgcomplexen» hebben de woningcorporaties een belangrijke verantwoordelijkheid. In overleg met de corporaties kan worden bezien of hierbij rekening kan worden gehouden met eventuele specifieke bouwkundige wensen van moslimouderen.
Mede ten behoeve van een voldoende inhoudelijke toerusting van de zorgverleners heeft de NISBO het concept van een «islamitisch zorgcentrum» ontwikkeld. Dit concept gaat uit van een bundeling van deskundigheid op het gebied van verzorging van moslimouderen in een in de wijk gesitueerde organisatie. Deze organisatie zou kunnen fungeren als een soort consultatieen ondersteuningspunt voor algemene zorgvoorzieningen die zich ook op moslimouderen richten. Ook bij- en nascholing kan deel uitmaken van het aanbod van een dergelijk centrum. Deze functie behoeft overigens niet beperkt te zijn tot intramurale voorzieningen, maar kan evenzeer aangewend worden ten behoeve van de thuiszorgorganisaties. Wellicht zou het centrum ook een soort «uitzendfunctie» kunnen hebben, waarbij islamitische zorgverleners op afroep ingezet kunnen worden in algemene voorzieningen. De plaatsing in de wijk maakt het centrum daarnaast geschikt voor een adviesfunctie voor de zelfstandig wonende moslimouderen. Met deze laatste functie is te IJmuiden reeds enige ervaring opgedaan. Ook de al op verschillende plaatsen operationele ouderenadviseur kan in dit centrum een plaats krijgen.
De levensvatbaarheid van deze ideeën moet in de komende periode verder worden onderzocht. Op iets langere termijn heeft de Staatssecretaris van VWS de bereidheid enkele experimenten met dergelijke centra te ondersteunen en te bezien of zij in een behoefte voorzien. De NISBO zal gevraagd worden om dit concept uit te werken zodat een brede discussie tussen alle betrokken partijen hierover kan plaatsvinden.
Tot slot merkt het kabinet op dat voor de zorgverlening aan ouderen uit etnische minderheidsgroepen geen pasklare, voor alle groepen bruikbare oplossing bestaat. Zo zullen schaaleffecten voor sommige groepen zekere grenzen stellen. Zelfs voor de grote groep moslimouderen zal het creëren van «eigenheid» in de grote steden veel gemakkelijker zijn dan daarbuiten. Voor de andere, kleinere groepen ouderen uit etnische minderheidsgroepen geldt dit nog veel sterker. Dit betekent dat de adequate, op de specifieke situatie toegespitste, oplossing veelal alleen gevonden kan worden door creatieve samenwerking van partijen op lokaal of regionaal niveau. In het kader van het PEO- (Projecten, experimenten, onderzoek) beleid is het ministerie van VWS bereid daaraan een stimulerende bijdrage te leveren.
Het kabinet benadrukt nog eens dat het interculturaliseren c.q. sensibiliseren van zorg- en welzijnsinstellingen cruciaal is voor de zorg voor ouderen uit etnische minderheidsgroepen. Hieraan kan tegemoet worden gekomen door deskundigheidsbevordering binnen de instellingen en door instroom van personeel uit etnische minderheidsgroepen.
In het kader van de interculturalisatie van de gezondheidszorg is de Raad voor de Volksgezondheid (RVZ) gevraagd om een advies voor herijking van beleid. Daarnaast staat ook het thema «multiculturalisatie van de geestelijke gezondheidszorg» op het programma. Zo is ook bij ZorgOnderzoek Nederland (ZON) een programma «Interculturalisatie van de zorg» van start gegaan. Voor wat betreft de behoefte aan deskundigheidsbevordering (zowel extra- als intramuraal) ontwikkelt het NIZW aansluitend een passend aanbod via trainingen.
Zoals gezegd is de instroom van zorgverleners uit etnische minderheidsgroepen essentieel bij de interculturalisatie van instellingen. Hiertoe is PIT.NL (Project Implementatie TOPAZ in Nederland), een initiatief van het Ministerie van VWS, sectorfondsen (AWOZ, AWOB en AWO) en Arbeidsvoorziening Nederland, in 1998 van start gegaan. Het sluit aan op het zeer succesvolle en inmiddels afgeronde project TOPAZ, dat als taak had de instroom van personeel uit etnische minderheidsgroepen in de zorgsector te stimuleren.
Daarnaast is er het Project JEugdzorg en WELzijn (JEWEL) dat als doelstelling heeft instellingen te ondersteunen bij de instroom van etnische minderheidsgroepen in de sector en het proces van interculturalisatie te bevorderen.
De instroom van zorgverleners uit de etnische minderheidsgroepen in algemene instellingen is vooral van belang omdat zij door een gemeenschappelijke (taal)achtergrond de wensen van de ouderen beter kunnen begrijpen en realiseren en daarmee een brugfunctie kunnen vervullen. Deze functie staat ook centraal in sinds 1994 bestaande opleiding voor een intermediaire functie voor (laaggeschoolde) vrouwen uit etnische minderheidsgroepen. Het opleidingsprogramma functioneert momenteel nog kleinschalig en lokaal (het programma wordt alleen aangeboden op de Hogeschool Eindhoven). De ervaringen van en met de intermediairs zijn overwegend positief en lijken inderdaad het bereik onder etnische minderheden te vergroten. Momenteel wordt gewerkt aan een bredere implementatie van het project.
Een ander voorbeeld van een dergelijke aanpak is het project Pendula. In 1997 heeft het ministerie van VWS, na uitvoerige consultatie van het veld, een vijftal pilotprojecten in Zaandam, Leiden, Rotterdam, Heusden en Eindhoven gestart. Het zijn landelijke voorbeeldprojecten in cofinanciering met de gemeentelijke c.q. lokale instellingen, waarin de functie van intermediair voor oudere vrouwen uit etnische minderheidsgroepen wordt ontwikkeld. Uitgangspunt hierbij is het afstemmen van het aanbod aan zorgen dienstverlening op de wensen van de doelgroep. Het Verwey-Jonker Instituut voert begeleidend onderzoek uit, dat naar verwachting wordt afgerond in het voorjaar van 2000. Op grond van de onderzoeksresultaten zal het ministerie van VWS bezien of en zo ja hoe de intermediaire functie verder gestalte kan krijgen.
Verder voert ZON in opdracht van VWS een vierjarig programma «Ouderenzorg» uit, waarbinnen een deelprogramma ouderenpsychiatrie bestaat. In dat kader zal, vanaf eind 1999, aandacht worden geschonken aan de doelmatigheid van diagnostiek, behandeling en begeleiding van ouderen uit etnische minderheidsgroepen met psychogeriatrische en/of psychiatrische problematiek in de geestelijke gezondheidszorg.
Lokale onderzoeken geven aan dat ouderen uit de minderheden weinig of geen gebruik maken van specifieke zorgvoorzieningen voor ouderen. Als ze daarmee eenmaal kennis hebben gemaakt, blijken de meesten positief te staan tegenover het gebruik van dergelijke voorzieningen. Dat geeft een belangrijke steun aan het lopende beleid gericht op het bevorderen van de toegankelijkheid van instellingen door middel van onder andere goede voorlichting. Hiervoor heeft het NIZW voor bijna alle groepen ouderen uit de etnische minderheidsgroepen de voorlichtingsmethodiek «Ouder worden in Nederland» ontwikkeld.
Daarin wordt in een achttal bijeenkomsten groepsgewijs voorlichting gegeven over een zeer breed scala van voorzieningen.
Het project «Chinese ouderen thuis», waartoe het initiatief is genomen door de Chinese gemeenschap zelf, en in samenspraak met het NIZW verder ontwikkeld, is mede een voorbeeld van voorlichting aan ouderen. In dit project lichten Chinese jongeren ouderen voor over het gebruik van voorzieningen, zoals onder meer de thuiszorg. Om de drempels van deze voorzieningen te verlagen en daarmee de toegankelijkheid te vergroten, zijn tevens Chinese vrouwen bij de thuiszorg aangesteld.
Tot slot bevordert het NIGZ (Nederlands Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie) de voorlichting in eigen taal en cultuur (VETC) specifiek over de gezondheidszorg aan etnische minderheden. Hiervoor zijn regionale en locale steunpunten VETC ingericht die meestal zijn ondergebracht bij een GGD.
Hoewel het SCP-rapport aan geestelijke verzorging geen aandacht schenkt, wil het kabinet dit onderwerp nadrukkelijk in zijn reactie betrekken. De geestelijke verzorging is al sinds jaren een vorm van dienstverlening in de zorginstellingen. Echter, doordat er steeds meer mensen met een, van oorsprong, andere culturele achtergrond in de zorginstellingen verblijven, krijgen deze meer en meer te maken met een veranderende vraag naar geestelijke begeleiding en ondersteuning. De aanwezige geestelijke verzorging blijkt in de praktijk niet in voldoende mate toereikend om te voldoen aan de specifieke wensen van etnische (oudere) minderheden. Het tegemoet komen aan deze wensen heeft consequenties voor de inrichting van bestaande diensten van geestelijke verzorging.
De interculturalisering van de geestelijke verzorging impliceert dat geestelijke verzorgers steeds meer met patiënten en bewoners van uiteenlopende levensbeschouwelijke overtuigingen geconfronteerd worden. Dit vraagt om een nadere professionalisering. Daarnaast vraagt het een andere invulling van de functie van met name moslim- en hindoe- geestelijke verzorger die zich meer zal moeten richten op het begeleiden van mensen die niet alleen fundamentele vragen hebben over religie maar ook over ziekte, dood, gezondheid en de existentiële invulling van het leven.
Met deze nieuwe functie-invulling van geestelijke verzorging is een aanvang gemaakt in Den Haag.
Overleg met de verschillende ziekenhuizen en zelforganisaties in de regio heeft geleid tot een eerste concept van een functiebeschrijving van moslim en hindoe geestelijke verzorgers. Inmiddels is een imam in het Medisch Centrum Haaglanden aangetrokken.
In maart 1999 werden de bevindingen van het pilotproject «Multiculturele Geestelijke Verzorging in zorginstellingen (McvG)» in het Academisch Ziekenhuis Utrecht gepubliceerd. De conclusies en aanbevelingen van het AZU project benadrukken het feit dat de uitzonderingspositie van de imam binnen de Dienst Geestelijke Verzorging blijvende aandacht behoeft. Moslim en hindoe geestelijke verzorgers hebben inmiddels hun intrede gedaan en werken voornamelijk categoriaal.
Vanuit het Rijk wordt al geruime tijd aandacht geschonken aan dit onderwerp. Zo heeft het advies van de Commissie Hirsch Ballin over een geïntegreerde geestelijke verzorging in 1988 geleid tot een tijdelijke subsidie voor de oprichting van een landelijk servicebureau voor het realiseren van geestelijke verzorging voor moslims en hindoes. Daarnaast is in 1996 het onderwerp geestelijke verzorging opgenomen in de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
Het kabinet heeft in 1998 de nota «Het integratiebeleid betreffende etnische minderheden in relatie tot hun geestelijke bedienaren» uitgebracht. Hierin wordt onder andere expliciet vermeld dat de minister van VWS bereid is voor een periode van vijf jaar een helpdesk te ondersteunen die tot taak heeft de zorgsector te stimuleren tot een evenredige geestelijke verzorging voor alle groeperingen en behulpzaam te zijn bij het aantrekken van geestelijke verzorgers.
Het SCP signaleert in zijn rapportage een kwalitatieve achterstand in de woonsituatie van ouderen uit etnische minderheidsgroepen in vergelijking tot de autochtone bevolking. Het percentage huurders onder hen is beduidend hoger, ze bewonen minder vaak een eengezinswoning, en betrekken deze – in tegenstelling tot autochtonen – vaak pas op latere leeftijd: door een latere start bereiken zij pas op latere leeftijd de top van hun wooncarrière. In vergelijking met autochtone ouderen is de huisvestingssituatie vanTurkse en Marokkaanse ouderen het slechts. Antilliaanse en Surinaamse ouderen nemen een tussenpositie in.
Ondanks de lagere huur, die overigens met een relatief lagere woonkwaliteit samenhangt, kunnen veel etnische ouderen niet de gehele huurlasten zelf dragen en is het gebruik van huursubsidie onder deze groep aanzienlijk. Ook hier bestaan verschillen tussen de diverse etnische groepen.
De mindere woonkwaliteit maakt dat etnische ouderen negatiever oordelen over hun woonsituatie en meer verhuisgeneigd zijn. In tegenstelling tot de autochtone ouderen, die vaak een ruime gelijkvloerse woning wensen, willen zij vaak ook op hogere leeftijd nog een eengezinswoning betrekken. Het SCP spreekt voor de toekomst overigens wel de verwachting uit dat ook deze groep er niet onder uit zal komen zijn woonsituatie beter toe te snijden op de lichamelijke beperkingen die onvermijdelijk gepaard gaan met ouderdom. De slechte aanpasbaarheid van de door hen vaak bewoonde portiek-etagewoningen vormt daarbij een punt van zorg. In relatie tot de betaalbaarheid verwacht het SCP dat de in 1997 ingevoerde verruiming van de huursubsidiemogelijkheden ook de etnische ouderen kansen biedt op een duurdere woning met meer kwaliteit.
Als reactie op de rapportage van het SCP moet worden vooropgesteld, dat – zoals SCP overigens zelf ook opmerkt – het volkshuisvestingsbeleid geen onderscheid kent naar etnische afkomst. Wel wordt een doelgroep erkend die, vooral vanwege zijn inkomenspositie, minder goed in staat is zelf in zijn huisvesting te voorzien.
Gegeven de lokale verantwoordelijkheid voor de huisvesting, zijn het met name de gemeenten en de woningcorporaties die de zorg hebben voor deze doelgroep.
Etnische ouderen kunnen overigens net als autochtonen profiteren van de beleidsmaatregelen op het terrein van de algemene ouderenhuisvesting, zoals in de sfeer van het meer geschikt maken van de woningvoorraad (liften en opplussen) en de huursubsidie.
De gemeenten en corporaties, die ouderen uit etnische minderheidsgroepen als cliënt hebben, zullen zich een beeld moeten vormen van de aard van hun vraag. Gezien de diversiteit in behoefte en wensen, zal het aanbod navenant moeten zijn. De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting heeft het groepswonen door etnische ouderen al enige tijd in haar experimentenprogramma opgenomen. Het accent ligt daarbij de laatste tijd vooral op het vormen van clustering en groepsgewijze ondersteuning binnen de bestaande voorraad.
Het stedelijk vernieuwingsbeleid («ISV»; dit behelst onder meer de bundeling van een aantal subsidiestromen in relatie tot de volkshuisvesting per 2000) zal gemeenten mogelijkheden bieden om het gewenste woningaanbod te vergroten. Met het oog op de behoefte aan dienstverlening en zorg zullen gemeenten afstemming moeten nastreven met de planning en het aanbod op die terreinen.
In relatie tot de veiligheid en leefbaarheid van de woonomgeving is bovendien het grotestedenbeleid voor deze categorie relevant.
Het transparant maken van en voorlichting geven over het aanbod van woningen, de mogelijkheden van woningaanpassing (WVG), maar ook van diensten en zorg zijn essentieel om ook voor de ouderen uit etnische minderheden de keuze voor de meest passende woonsituatie te vergemakkelijken. Het SCP wijst daar in zijn rapport ook expliciet op. Van belang hiervoor is bijvoorbeeld het elders in deze kabinetsreactie genoemde project «Gulden regels».
Keuzevrijheid en de mogelijkheid voor eigen regie van (jongere én oudere) burgers bij het wonen en – zo hieraan behoefte bestaat – wonen met zorg, zijn onderwerpen die ook aan de orde zullen komen in de Nota Wonen in de 21e eeuw die het ministerie van VROM op dit moment in samenspraak met de diverse betrokken departementen en andere direct betrokken partijen ontwikkelt. Hierin zal de betrokkenheid van de overheid bij het wonen in het komende decennium nader uiteen worden gezet. Ook vindt in dit kader een herijking van de zojuist genoemde volkshuisvestingsdoelgroep plaats.
Zowel in relatie tot het wonen met zorg als in relatie tot de herdefiniëring van de doelgroep zal de positie van de etnische ouderen, zoals deze onder meer blijkt uit de SCP-rapportage, in de beleidsontwikkeling worden meegenomen.
Het percentage ouderen uit etnische minderheidsgroepen is nog gering maar zal in 2015 zijn verdriedubbeld. Het SCP signaleert dat hun positie, in vergelijking met autochtone ouderen, in alle opzichten slechter is.
Het kabinet is zich ervan bewust dat volledige participatie van ouderen boven de 55 jaar niet haalbaar is. Echter, voor diegenen die kunnen en willen, moeten mogelijkheden open staan. Belangrijk is de toegankelijkheid van voorzieningen zoals de volwasseneneducatie en trajecten die leiden naar sociale activering. In het gebruik van specifieke voorzieningen zoals subsidie- en bijzondere bijstanduitkeringen, woningaanpassingen en specifieke voorzieningen in de zorgsector speelt voorlichting een grote rol.
Het SCP heeft bruikbare informatie over de positie van de ouderen uit etnische minderheidsgroepen verzameld maar constateert dat het ontbreekt aan goede, deugdelijke onderzoeksgegevens, met name over de (specifieke) leefsituatie van deze groep.
Om die reden treft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voorbereidingen om in 2000 een onderzoek te laten verrichten naar de leefsituatie van ouderen uit minderheidsgroepen.
Belangrijk is de door het SCP gemaakte vergelijking met de generatie die op dit moment tussen de 40 en 55 jaar is. Die vergelijking maakt duidelijk dat zij in grote lijnen dezelfde kenmerken vertoont als de generatie ouder dan 55 jaar. Het kabinet is van mening dat ouderen maximaal moeten kunnen profiteren van reeds bestaande arbeidsmaatregelen. In de adviesaanvraag aan de SER, onder andere met betrekking tot arbeidsmaatregelen voor ouderen, wordt specifiek gevraagd of de bestaande arbeidsmaatregelen aanpassing behoeven voor ouderen uit etnische minderheidsgroepen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26333-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.