26 333
Integratiebeleid 1999–2002

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 oktober 1999

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen2, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport4 hebben op 6 oktober 1999 overleg gevoerd met minister van Boxtel voor Grote Steden- en Integratiebeleid, minister De Vries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de kabinetsreactie op het advies van het RMO Integratie op perspectief, het advies Retoriek en realiteit van het integratiebeleid (26 333, nr. 6) en de brief van de staatssecretaris van SZW d.d. 15 september 1999 inzake het SCP-onderzoek Variatie in participatie (BZK-99-954/SoZa-99-691).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Overleg met de minister voor GSI en de minister van SZW over het deel arbeidsmarktbeleid en met de minister van SZW over de brief van de staatssecretaris van SZW d.d. 15 september 1999 inzake het SCP-onderzoek Variatie in participatie (BZK-99-954/SoZa-99-691)

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) wees erop dat bij integratie ook achterstandsbestrijding en diversiteit van belang is. Daarbij is met name het kruispunt van integratiebeleid en arbeidsmarkt niet zonder betekenis. Op dit vlak is dan ook een breed gesteunde motie ingediend door de PvdA, die vroeg om een plan van aanpak voor arbeidsmarktbeleid in relatie tot achterstand van etnische minderheden op de arbeidsmarkt. Het totale aantal werkloze allochtonen neemt nog steeds toe en steekt bovendien schril af bij die van de autochtone bevolking.

De regering heeft in Kansen pakken, kansen krijgen als doel gesteld om de werkloosheid onder allochtonen binnen twee jaar met de helft terug te brengen. Daarbij horen echter middelen, een plan van aanpak of een strategie. Het is dan ook teleurstellend om te zien dat er nog steeds geen nieuwe initiatieven zijn genomen op dit vlak. Het kabinet laat vooral een inventarisatie zien van reeds in gang gezet beleid, waarvoor overigens veel waardering bestaat. Dat neemt niet weg dat duidelijk en in een samenhangend beleid aangegeven moet worden hoe men het gestelde doel wil bereiken.

Mevrouw Noorman-Den Uyl gaf aan dat de ingezette instrumenten, zoals de Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden (Wet Samen) niet goed werken. De respons onder werkgevers bij deze wet is veel te laag. Ook is de mate waarin ondernemingsraden gebruikmaken van de beschikbare cijfers niet transparant. Wil de minister hier een nieuwe impuls aan geven? Het is immers bekend dat het Landelijk bureau voor de bestrijding van rassendiscriminatie het doel van de wet onderschrijft. Het ontbreekt echter tot nu toe aan een goede invulling van een en ander, terwijl juist deze wet het debat binnen de bedrijven over diversiteit en achterstandsbeleid kan dragen.

Er is waardering voor het werk van de taskforce werkgelegenheid minderheden. Met dit instrument worden echter geen grote successen geboekt, gelet op de geringe belangstelling van de werkgevers. Heeft de minister ideeën om de impact en de respons te verbeteren?

Mevrouw Noorman-Den Uyl gaf aan dat de adviezen van de Raad voor de maatschappelijke ontwikkeling (RMO) en de Raad voor het openbaar bestuur (ROB) wederom duidelijk maken dat zelforganisaties van minderheden, en de daar aanwezige kennis, een grote rol kunnen spelen bij diversiteits- en achterstandsbeleid. Er liggen echter al jarenlang ongebruikte subsidiegelden op de plank. Wat is de visie van de regering op de omgang en faciliëring van de organisaties in de gemeenten?

De beschikbare analyses geven zicht op een toekomst waarbij een groot percentage van de bevolking bestaat uit etnische minderheden, met een oververtegenwoordiging van de eerste generatie van 1,5 miljoen mensen. Een etnische bevolking van 2,2 miljoen mensen heeft belangrijke consequenties voor huisvesting, onderwijs, inkomen, sociale structuur en heeft effecten voor opleiding en toeleiding naar de arbeidsmarkt en de werkloosheidsbestrijding. Er is echter geen spoor te bekennen van anticipatie van de regering op dit vlak. Is het kabinet van plan een en ander in beeld te brengen, conform het plan voor de WAO? De weg naar oplossingen op dit vlak vraagt toch om een lijn, uitgezet in een helder en duidelijk plan?

Het ROB-advies maakt duidelijk dat voor evenredige deelname van etnische minderheden op de arbeidsmarkten aandacht nodig is voor de, toenemende, oververtegenwoordiging aan fase-4-mensen. Het gaat om mensen van de eerste generatie, die na vaak twintig jaar ongeschoold werk en geen of onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal middels reorganisaties en moderniseringen binnen het bedrijfsleven worden weggeschoven. Op dit punt is er dan ook behoefte aan een intensief instrument, zeker als bedacht wordt dat 45% van de werkloze, oudere Marokkanen geen autochtonen spreken. Dit mag toch niet het beeld van de toekomst zijn?

Mevrouw Noorman-Den Uijl noemde het instrument van de inburgering uniek in Europa. Daarom is het des te verontrustender dat is gebleken dat bij de begroting van VWS een bezuiniging van 10 mln. op het inburgeringsgeld is ingeboekt. Hoe kan minister Van Boxtel, als eerste ondertekenaar van de Wet inburgeren minderheden (WIM), via een andere begroting een gedeelte van zijn budget kwijtraken? Twee jaar geleden is overigens 30 mln. extra uitgetrokken voor de inburgering. De ongelukkige verdeelsleutel daarbij leidt er echter toe dat sommige gemeenten geld overhouden en ander gemeenten geld te kort komen. Dat heeft te maken met het feit dat nieuwkomers vaak aankomen op plaatsen waar reeds veel mensen verblijven met een allochtone achtergrond, vooral de grote steden. Daarnaast kan het nieuwe beleidsvoornemen van de regering ertoe leiden dat de concentraties aan vluchtelingen in de grotere plaatsen wordt versterkt. Het zal duidelijk zijn dat de genoemde verdeelsleutel uiteindelijk ten koste gaat van de maatschappelijke integratie.

Het SCP-onderzoek (Sociaal en cultureel planbureau) over de positie van allochtone vrouwen maakte de nodige zaken zichtbaar en biedt tevens zicht op oplossingen. Zo is te zien dat de arbeidsparticipatie van Surinaamse vrouwen sinds 1998 hoger is dan die van autochtone vrouwen. Wel moet erop gewezen worden dat het functieniveau achterblijft. Onderzoek naar beide punten kan echter veel opleveren voor het te voeren beleid. De participatie van Antilliaanse en Arubaanse vrouwen op de arbeidsmarkt is nagenoeg gelijk aan die van de autochtone vrouwen. Deze positie valt echter sterk terug als het gaat om vrouwen met kinderen.

Mevrouw Noorman-Den Uyl wees op de beleidsaanbevelingen in het SCP-onderzoek, die het stuk voor stuk waard zijn om opgevolgd te worden. De reactie van staatssecretaris Verstand van Sociale Zaken en Werkgelegenheid richt zich echter alleen op de emancipatoire aspecten. Wil de regering alsnog afzonderlijk ingaan op de aangedragen beleidsaanbevelingen in hoofdstuk 5? Hier ligt toch een gemiste kans op toegespitst en aangepast beleid? Met het globaal ter beschikking stellen van gelden worden de gesignaleerde, specifieke problemen toch niet opgelost? Het ware goed als de gemeenten voortaan zouden rapporteren over de gekozen aanpak van deze problemen. De landelijke politiek laat dan immers zien dat er resultaat moet worden gemaakt op lokaal niveau.

Bij de algemene politieke beschouwingen is de kamerbreed gesteunde wens van de PvdA, namelijk 30 mln. extra voor taalonderwijs voor werkloze allochtonen en opvoeders, de oudkomers, door de regering ingewilligd. Dit geld moet ingezet worden om de wachtlijsten terug te brengen in gemeenten met meer dan 7% aan allochtonen in de populatie. Over de besteding van deze gelden is de nodige verwarring ontstaan. Kan de regering de Kamer hierover duidelijkheid verschaffen middels een notitie? Antilliaanse en Arubaanse vrouwen, die beschikken over de Nederlandse nationaliteit, moet de gelegenheid worden geboden, aan het begin van het inburgeringstraject een toets te maken om de taalachterstand te bepalen, in relatie tot de arbeidsmarkt. Het gaat hier niet om een aanpak met de zweep, maar het besef dat men vaardigheden moet aanleren. Daarbij kan gedacht worden aan een verplichting, de Nederlandse taal te leren opdat ingang tot de arbeidsmarkt wordt verkregen. Deze mensen maken immers veelal beroep op een uitkering in het kader van de Algemene bijstandswet (ABW). De gemeentelijke sancties bij de Wet inburgering minderheden (WIM) zijn overigens geënt op die bij de ABW. Een en ander vraagt om samenwerking tussen de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Grote Steden- en Integratiebeleid (GSI).

Mevrouw Noorman-Den Uyl merkte op dat de samenhang, informatie-uitwisseling en coördinatie rond de talloze projecten en initiatieven in de gemeenten aangaande integratiebeleid, diversiteit en achterstandsbeleid schraal is. Men lijkt steeds weer het wiel opnieuw uit te moeten vinden. Indertijd is via de Schaeffertrein veel losgetrokken door de projectgroep sociale vernieuwing, de voorganger van het grotestedenbeleid. Deze trein had een voorbeeldfunctie, gaf informatie en toonde alle betrokkenen de «best practices». In het kader van de sociale cohesie, het integratie-, diversiteits- en achterstandsbeleid kan daarom gedacht worden aan een nieuwe Schaeffertrein, een informatie- en kristallisatiepunt, gericht op sociaal management. Het moet gaan om wervende bouwers van naam, waaraan mensen zich op kunnen trekken. Zij moeten op een motiverende wijze werven, leren en appelleren, wat een ondersteuning kan zijn voor de Wet Samen, de «taskforce» en het grotestedenbeleid. Wat vindt de regering van dit idee?

Mevrouw Verburg (CDA) haalde een citaat uit het boek «De nachtmerrie van de allochtoon», aan om enkele vragen te onderstrepen. Waarom werkt veel integratiebeleid indirect? Waarom wordt veel beleid over en voor etnische minderheden ontwikkeld zonder de allochtonen zelf erbij te betrekken?

Er moeten veel meer directe afspraken worden gemaakt met de zelforganisaties. Hiernaar wordt door de regering verwezen in de notitie over de stand van zaken van het integratiebeleid, die later ter sprake zal komen. Reeds nu moet duidelijk zijn dat een vorm van wederkerige verantwoordelijkheid moet ontstaan op dit vlak. Dit houdt in dat de zelforganisaties medeverantwoordelijk worden voor het formuleren van beleid. Is minister Van Boxtel bereid om in de convenanten met de grote steden een harde afspraak te maken, zodanig dat over het geld voor het integratiebeleid directe afspraken worden gemaakt met de lokale zelforganisaties? Het gaat dan niet alleen om de wijze van besteding, maar ook om de besteding zelf. Het ware goed als de minister in dit verband een raamconvenant sluit met landelijk actieve zelforganisaties.

Mevrouw Verburg wees erop dat minister Van Boxtel enige tijd geleden heeft uitgesproken dat Nederland een immigratieland is geworden. Recentelijk is bekend geworden dat een lid van de Europese Unie, Spanje, van plan is om een miljoen immigranten te werven in, bijvoorbeeld, Polen, Marokko, Turkije en Mali, om plaatsen op de arbeidsmarkt te vervullen. Het gaat om vacatures die moeilijk vervulbaar zijn, ondanks een werkloosheidspercentage in Spanje van rond de 20. In welke verhouding staat dit nieuws tot de uitspraak van de minister?

Uit de voorliggende rapporten valt op te maken dat het voor allochtone vrouwen soms moeilijk is, deel te nemen aan inburgeringscursussen of taallessen. De omstandigheden en voorwaarden zijn hierbij onvoldoende afgestemd op deze vrouwen. Is de minister bereid om bij de inburgering en wat daarmee samenhangt veel meer het accent te leggen op vrouwvriendelijkheid, mede met het oog op de positie en traditie van vrouwen in andere culturen?

Mevrouw Verburg vond de coördinatie op het punt van de integratie nog steeds zorgwekkend. Er is het bedrag van 10 mln. genoemd dat VWS zegt te zullen bezuinigen. Ook over het bedrag van 30 mln. voor taalonderwijs voor oudkomers bestaat onduidelijkheid. De scheidend voorzitter van de NCB (stichting Nederlands centrum voor buitenlanders), de heer Van Kemenade, heeft eerder uitgesproken dat er nog teveel sprake is van het «koninkrijk der veertien departementen». Denkt de minister te beschikken over voldoende coördinerend vermogen en over voldoende coördinerende ruimte? Bestaat er beschikking over de budgetten van andere ministeries? Kunnen deze bedragen niet tevens voortaan op de begroting voor GSI worden geplaatst?

De Wet Samen en de integratie van allochtonen op de arbeidsmarkt lopen niet goed. Uit kringen van sociale partners valt dan ook te horen dat afspraken over integratie van minderheden onvoldoende op de agenda van het CAO-overleg te krijgen zijn. Deelt de minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze analyse? Zo ja, is het niet goed om dit punt op de agenda van het najaarsoverleg te zetten? Het gaat hier immers om een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Mevrouw Verburg merkte op dat er in de arbeidssituatie nog steeds sprake is van ongelijke beloning en discriminatie in het arbeidsvoorwaardenbeleid ten aanzien van allochtonen. Naast de beloning is tevens weerstand te overwinnen als het gaat om de instroom, de doorstroom en het vasthouden van minderheden in arbeidsorganisaties.

Er zijn heel veel allochtonen van de tweede en derde generatie die beschikken over een goede opleiding en over uitstekende kwalificaties voor de arbeidsmarkt. In de praktijk worden zij in fase-1 gekwalificeerd, maar blijken net niet in staat om zelf een baan te verwerven. Er is dus behoefte aan een kleine handreiking op het vlak van de bemiddeling, voordat men terechtkomt in fase-2.

Mevrouw Verburg wees op het belang van het voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten door allochtonen. Het is van groot belang dat in de duale leertrajecten, de gecombineerde leer-werkopleidingen, de jongeren ook in het werkdeel worden begeleid en aangesproken. Is minister De Vries bereid hieraan aandacht te besteden? Kunnen hierbij niet juist oudere, allochtone en autochtone werknemers betrokken worden?

In de afgelopen tijd bereiken de Kamer steeds meer serieuze en ernstige signalen over de arbeidsomstandigheden van Chinezen in de horecasector. Die blijkt op een aantal punten uit de hand te lopen. Over dit probleem is reeds een apart overleg afgesproken. Is minister De Vries bereid om via de arbeidsinspectie en overleg met andere ministeries dit probleem aan te pakken en tot gerichte actie over te gaan?

Mevrouw Verburg vroeg aandacht voor de bemiddeling van vluchtelingen met een verblijfsstatus. De stichting Emplooi, welk onlangs zelfstandig is geworden, plaatst vluchtelingen bij bedrijven via bemiddeling. Is minister De Vries bereid om deze organisatie een financieel steuntje in de rug te geven, zodat het aantal bemiddelingen wellicht vervijfvoudigd kan worden?

De conclusies en aanbevelingen van het SCP-rapport, Variatie in participatie, maken duidelijk dat gericht beleid noodzakelijk is. Wel moet ervoor opgepast worden dat de wens tot integratie niet leidt tot differentiatie- of zelfs segregatiebeleid. In het overleg met zowel de landelijke als de lokale zelforganisaties moet een modus gevonden worden, gericht op integratie.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) vond dat de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid tegenover het wat sombere scenario van het RMO-onderzoek een veel te optimistische kijk plaatst. Het sombere scenario moet dan ook gezien worden als een waarschuwing, opdat men zich kan voorbereiden op de problemen die gaan komen. De minister zoekt zijn heil vooral bij het inburgeringsbeleid. Dat is te mager, zeker omdat de positie van allochtone vrouwen daarbij, bijvoorbeeld inzake de kinderopvang, nog niet goed is geregeld. Tevens moet de spanning tussen oudkomers en nieuwkomers en het beleid terzake, niet worden weggepoetst. Hoe ziet minister van Boxtel deze spanning? Hoe kunnen eventuele achterstanden van de ene groep tegenover de andere worden voorkomen?

Het advies van de RMO wijst ook op het probleem van de zelforganisaties, waar het te besteden geld al jarenlang onbenut op de plank blijft liggen. Waarom kunnen deze organisaties niet aan de slag met deze fondsen? Als het aan de subsidievoorwaarden ligt, moet de minister hierover zeker gaan praten met het Wettelijk orgaan minderhedenbeleid. Met name op lokaal niveau vormen de zelforganisaties een essentiële schakel van het integratiebeleid. Is de minister van zins dit probleem dit jaar tot een oplossing te brengen?

Mevrouw Oedayraj Singh Varma onderschreef de conclusie van minister Van Boxtel dat bijvoorbeeld Marokkaanse meisje het spectaculair goed doen op school. Het is dan ook jammer dat deze gunstige uitgangspositie geen vervolg krijgt op de arbeidsmarkt. Er lijkt dus onderweg iets mis te zijn gegaan. Wat denkt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hieraan te gaan doen?

Het succes van Surinaamse vrouwen, met name de Creoolse groep, is veel aangehaald en kan grotendeels verklaard worden uit de specifieke cultuurhistorische geschiedenis van deze vrouwen. Zij hebben altijd op een bewonderenswaardige en creatieve werk en zorg moeten en kunnen combineren. Het overbrengen van dit model van Suriname naar Nederland verloopt echter niet vlekkeloos. Het grote aantal sleutelkinderen in, bijvoorbeeld, Amsterdam-Zuidoost of de Schilderswijk in Den Haag, die vaak opgevangen worden in nota bene het politiebureau, wijst er immers op dat het nog vaak ontbreekt aan kinderopvang.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma wees op de duidelijke relatie die er bestaat tussen scholing en arbeid. Een hogere opleiding biedt immers meer kans op (beter) werk. Met name de Turkse en, in mindere mate, Marokkaanse vrouwen hebben echter niet vaak de gelegenheid om een hoge opleiding te volgen. Welke oplossingen biedt minister De Vries op het gebied van scholing en arbeid? Het is toch van belang deze vrouwen naar de arbeidsmarkt te begeleiden? Bestaat hierover contact met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen? Is dit ook een onderwerp van gesprek in het najaarsoverleg?

Het is goed dat er aandacht besteed wordt aan het ontwikkelen van maatregelen om een betere verdeling tussen mannen en vrouwen te stimuleren op het vlak van arbeid en zorg. Hoe denkt minister De Vries dit te bewerkstelligen voor met name de Turkse en de Marokkaanse gemeenschap in het land? In het SCP-onderzoek staat de aanbeveling om voor Turkse en Marokkaanse vrouwen een «moeder/beroepopleiding» te starten in de richting van de arbeidsmarkt. Wat is de reactie hierop van minister De Vries? Bestaat hierover reeds contact met de minister van OCW?

De heer Rijpstra (VVD) complimenteerde zowel de ROB als de RMO met de verstrekte adviezen, die basisdocumenten vormen voor de komende en veelvuldige discussies over de ontwikkelingen rondom de integratie. Hierbij kunnen ook het SCP-onderzoek en de statistische gegevens van het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) worden inbegrepen.

De aanvraag die bij de RMO is neergelegd, ging uit van het brede perspectief dat welvaartvergroting van een groot deel van de Nederlandse bevolking een structurele marginalisering en achterstand van een minderheid oplevert. Een culminatie van negatieve factoren dreigt deze groepen steeds meer buiten spel te zetten: stagnerende integratie, onvoldoende taalvaardigheid, geringe opleiding, geringe maatschappelijke participatie en langdurige werkloosheid.

De heer Rijpstra gaf aan dat het kabinet met de nota Kansen pakken, kansen krijgen een door de VVD onderschreven visie heeft neergelegd op de inmiddels veelbesproken multiculturele samenleving. De rijksoverheid zal de voorwaarden moeten scheppen om lokaal beleid mogelijk te maken. Daarbij mag ook inzet van de mensen zelf en de zelforganisaties worden verwacht. De door mevrouw Noorman-Den Uyl voorgestelde Schaeffertrein, die zendingswerk kan verrichten door procesmanagement te leveren dat gericht is op de beleidsimplementatie, valt in goede aarde. Het is immers hoog tijd dat het beleid, na een jaar nadenken en voorbereiden, in werking wordt gezet.

De adviezen van zowel de ROB als de RMO maken duidelijk dat het beleid gericht op integratie van etnische minderheden met name op lokaal niveau gestalte moet krijgen. De ROB stelt hierbij voor dat de gemeenten vooraf meetbare en realistische doelstellingen dienen te formuleren. Wat is de reactie hierop van de minister van Grote Steden- en Integratiebeleid? Is dit een haalbare benadering? De RMO komt op zijn beurt met de aanbeveling om een grotere rol toe te kennen aan de eigen organisaties van minderheden als instrument voor integratie. Dit roept de vraag op wat er met het nu hiervoor beschikbare geld gebeurt. Het standpunt van het kabinet dat het van minder belang is waartoe men zich organiseert, wordt overigens gedeeld.

De voornemens van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) en de taken van het Landelijk instituut werk en inkomen (LIWI) zijn reeds genoegzaam bekend. Is het echter mogelijk om meetbare doelstellingen te formuleren, zodanig dat ook de gemeenteraden een en ander kunnen toetsen? Dit kan een bestuurlijke medeverantwoordelijkheid op lokaal niveau stimuleren, als aanvulling op het huidige centrale niveau. Is minister De Vries bereid hierop in te gaan?

De heer Rijpstra merkte op dat met het SCP-onderzoek Variatie in participatie de gegevens over de arbeidsparticipatie van etnische vrouwen zijn aangevuld. Staatssecretaris Verstand, van SZW, heeft dit uitstekende onderzoek vervolgens aan de departementen gestuurd en heeft aangekondigd het te betrekken bij de meerjarennota emancipatiebeleid. Wat komt er echter terecht van het integrale beleid? Blijft men weer steken in de fase van informatie en instrument? Hoe worden de uitkomsten hiervan uiteindelijk naar het lokale niveau doorgeleid? Er moet toch juist op gemeentelijk niveau maatwerk worden geleverd?

De brochure van Pennings en Slijper, Voor elkaar. Integratie vrijwilligerswerk en organisatie van migranten, vraagt om een reactie. Daarin wordt vastgesteld dat er gesproken wordt over vrijwilligersbeleid, zonder dat de politiek goed op de hoogte is van wat zich afspeelt binnen de organisaties van migranten. In de brochure wordt de aanbeveling gedaan dat de politieke discussie over eigen organisaties in zowel het integratiebeleid als het vrijwilligerswerkbeleid op een fundamenteel niveau wordt gevoerd. Dan komt de vraag naar voren op welke wijze een samenleving, met handhaving van democratische spelregels, recht kan doen aan de grote en nieuwe verscheidenheid die migranten brengen. Hoe kan deze discussie gevoerd gaan worden? Minister Van Boxtel heeft reeds enige tijd geleden gesproken van Nederland als immigratieland. Dit betekent dat er sprake zal moeten zijn van immigratiebeleid in al zijn facetten, dus gericht op zowel de vluchteling, de asielzoeker als de arbeidsemigrant.

De heer Rijpstra riep de uitkomsten van een onlangs gehouden conferentie in de herinnering, over de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving in de komende vijftig jaar. In het jaar 2015 zullen er 1,3 miljoen allochtonen met een leeftijd tussen de 25 jaar en 65 jaar in Nederland wonen. De tweede generatie zal haar intrede doen op de arbeidsmarkt, in het jaar 2015 zijn dat 280 000 allochtonen, bijna allemaal jonger dan veertig jaar. Wat gaat minister De Vries doen om deze jongere allochtonen een perspectief te geven op de arbeidsmarkt?

Mevrouw Ravestein (D66) noemde de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt slecht, zeker in vergelijking met andere landen. De allochtonenproblematiek moet meer aan bod komen in het algemene sociale beleid, dat nu uitgaat van zelfredzaamheid, zelfsturing en initiatief. Dat is niet altijd even realistisch in het geval van allochtonen. Hierbij is een meer actieve rol van de overheid gewenst. Daarnaast moet bedacht worden dat de op output gerichte uitvoeringsorganisaties zich veelal richten op de meest veelbelovende klanten, waardoor de allochtonen buiten de boot dreigen te vallen.

Bij de top van Berlijn is een enorm bedrag, 1,7 mld. euro, aan Nederland toegekend voor scholing en arbeidsmarkt. Dit bedrag zal toch voor een groot deel aan de problematiek van de allochtonen worden besteed? Wat zijn de concrete plannen van zowel de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid?

Mevrouw Ravestein constateerde dat minderheden nog steeds te weinig deel uitmaken van besturen van maatschappelijke organisaties. De adviesorganen en de gesubsidieerde en gepremieerde organisaties worden hierbij actief door de overheid benaderd. Is niet beter duidelijk te maken dat coöptatie uit de tijd is en dat representativiteit uitdrukkelijk een criterium voor subsidietoewijzing kan zijn? Kan de overheid niet het goede voorbeeld geven bij de kroonleden in de Sociaal Economische raad (SER)? Kan daarnaast bijvoorbeeld de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ervoor zorgdragen dat bij de advertenties voor het vervullen van burgemeesterposten voortaan ook mensen uit etnische minderheden worden uitgenodigd te solliciteren? Wat gaat het kabinet tot slot doen op het vlak van de zelforganisaties?

De achterstand van allochtone vrouwen op de arbeidsmarkt kan het nuttig maken, het VEM-project (Vrouwen en minderheden) nieuw leven in te blazen en de coördinatie op dit vlak meer gestalte te geven. Is de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hiertoe bereid? Over de inburgering valt te vernemen dat de efficiency te wensen overlaat, nu de capaciteit vaak niet optimaal wordt benut. Er doen zich situaties voor van enerzijds onderbezetting en anderzijds wachtlijsten. Wat denkt de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid te doen aan dit lokale probleem? Wat is er daarnaast waar van de bezuiniging op de inburgering met een bedrag van 10 mln. op de VWS-begroting? Zij is enthousiast over het idee van mevrouw Noorman-Den Uyl over de Schaeffertrein en hoopt dat dit door het kabinet positief wordt bejegend.

Mevrouw Ravestein merkte op dat veel gesproken wordt over de toegenomen diversiteit van de allochtonen en de daarmee gepaard gaande veranderende problematiek. De Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR) heeft tien jaar geleden een rapport uitgebracht dat invloedrijk is geweest onder de verschillende beleidsmakers. Kan niet opnieuw aan de WRR verzocht worden om te komen met een toekomstverkenning en de nodige beleidsaanbevelingen?

Antwoord van de regering

De minister voor Grote Steden- en Integratiebeleidwaardeerde de adviezen van de RMO en de ROB als zeer grondig en afgewogen, alhoewel niet alle aanbevelingen en keuzen worden gevolgd. Meer in het algemeen moet duidelijk zijn dat het feitelijke beleid en werk moet plaatsvinden op het lokale niveau, wat echter moet samengaan met het sturen en aanjagen van een en ander op het centrale niveau. De plaatselijke, zeer verschillende diversiteit, bepaalt echter hoe het best aangesloten kan worden op de wensen en behoeften van de mensen. Het moet daarbij gaan om een meerjarige en wijkgerichte benadering. Dat betekent overigens dat in het kader van de contracten met de grote steden goed bekeken wordt op welke wijze deze steden in hun plannen handen en voeten geven aan het benaderen van de etnische minderheden.

De blijvende groei van de economie en de lage werkloosheid heeft helaas nog niet genoeg effecten inzake de achterstand van de allochtone minderheden. Daarnaast moet echter gesteld worden dat de werkloosheid onder allochtonen zeer sterk terugloopt, namelijk van 26% naar 16%. Daarbij zijn bovendien grote verschillen tussen de verschillende groepen aan te wijzen. Ook de minderheden profiteren dus mee van de economische groei, al is het te weinig in vergelijking met de autochtone bevolking. Vandaar dat een jaar geleden door de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Grote Steden en Integratiebeleid de inzet is geformuleerd om in deze kabinetsperiode het verschil tussen de werkloosheid van allochtonen en autochtonen te halveren. Daarbij gelden de gemiddelde, algemene cijfers over 1998 als basiscijfers. Een en ander moet de notie onder de bevolking in den brede uitdragen dat het op achterstand zetten en houden van een grote groep mensen onaanvaardbaar is.

Minister Van Boxtel erkende dat, alhoewel reeds het nodige in gang is gezet, de urgentie duidelijker wordt om op het vlak van de werkgelegenheid de positie van de allochtonen en de bijbehorende en eventueel extra benodigde maatregelen en middelen terzake in kaart te brengen. In februari-maart van het jaar 2000 zal de Kamer een notitie ontvangen waarin het hele palet aan beleid wordt geschilderd, bijvoorbeeld ook de instrumenten van de ministeries van OCW en SZW inzake toeleiding tot de arbeidsmarkt, opdat duidelijk wordt waar de gaten zitten en wat nodig is om die op te vullen. Deze periode maakt het mogelijk om de resultaten van zowel het najaarsoverleg als de «taskforce» hierin te verwerken. De inspanningen zijn er uiteindelijk op gericht de eerder genoemde doelstelling te halen.

Het is overigens niet zo dat er op dit vlak geen extra of nieuwe arbeidsmarktinstrumenten zijn ingezet. Er is geld vrijgemaakt ter bevordering van het etnisch ondernemerschap. In het kader van het grotestedenbeleid zijn negen conferenties gehouden, in samenwerking met VNO-NCW (Verbond van Nederlandse ondernemingen-Nederlands christelijk werkgeversverbond), het Midden- en kleinbedrijf (MKB) en de stadsbesturen van vijfentwintig steden, over het extra stimuleren van de economie in de probleemwijken. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot harde afspraken, ten gunste van langdurig werklozen en dus in veel gevallen van etnische minderheden. Tevens is het verzoek van de Nijpelstaskforce gehonoreerd om de «meet the mayorevenementen» financieel te blijven steunen. Daarnaast zijn de verschillende departementen streefcijfers opgelegd inzake het aantal werkzame allochtonen in een ministerie, waaraan Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en OCW overigens reeds voldoen.

Minister Van Boxtel erkende dat er voor de zelforganisaties al enige tijd geld op de plank ligt voor centrale en decentrale ondersteuning, namelijk 2 mln. Daartoe is, zoals reeds aangekondigd, samen met staatssecretaris Vliegenthart een voorstel uitgewerkt, wat op 28 september van dit jaar besproken is in het Landelijk overleg minderheden. Daarbij is een termijn van twee weken aangehouden om te reageren. Als die reacties verwerkt zijn, zal de Kamer zo spoedig mogelijk en dus ruim voor het reeds afgesproken notaoverleg van 22 november a.s. een brief over dit voorstel ontvangen. De gekozen constructie onderschrijft overigens het zeer grote belang dat de regering hecht aan zelforganisaties, al is het ook hier primair aan de lokale organisaties om zich een (gemeentelijke) positie te veroveren. Bij dat notaoverleg zal overigens tevens enige aandacht worden gegeven aan de mogelijkheden voor specifieke kinderopvang, mede in relatie tot de monitoring van Kansen krijgen, kansen pakken De vrijwillige inburgeringstrajecten zijn pas sinds een jaar vervangen door de Wet inburgering nieuwkomers (WIN). De huidige praktijk is daarbij op tal van onderdelen sterk aan verbetering toe. Een exact zicht op de wachtlijsten ontbreekt voorlopig. De laatste rapportage laat zien dat de wachtlijsten voor nieuwkomers slechts het ongelofelijk kleine aantal van vijfhonderd mensen telt. Van de wachtlijsten voor oudkomers bestaat geen eenduidig beeld, ook in relatie tot vervuiling of actualisering. Pas sinds de WIN bestaat er immers een plicht, mensen te registreren. Alleen langs deze lijn zullen de feitelijk betere inzichten naar boven komen.

Minister Van Boxtel was van mening dat de ROC's (regionale opleidingscentra) een veel flexibeler aanbod moeten leveren. Omdat de cursussen veelal tussen negen en vijf uur plaatsvinden, komen met name de vrouwen in het gedrang, soms ook door gebrek een kinderopvang. Op dit vlak loopt dan ook een evaluatie, waarvan de resultaten afgewacht zullen worden. Elementen hieruit zullen zo snel mogelijk opgepakt worden om verbetering aan te brengen. Dat betekent overigens niet dat er geen beeld bestaat van de praktijk. Het GSI neemt met het oog hierop deel in een klankbordgroep waarin zowel instellingen, gebruikers als gemeentebesturen plaatshebben. Het is, bijvoorbeeld, bekend dat het voor gemeenten moeilijk is om in de nieuwe, marktconforme situatie efficiënte contracten af te sluiten. De BVE-raad (beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) is een paar maanden geleden hard aangesproken op de inflexibiliteit van de ROC's, waarna deze raad in gesprek is met zijn achterban om meer ruimte te verkrijgen.

Over de aangehaalde 10 mln. aan bezuiniging op inburgering op de begroting van VWS is de nodige zorg en verwarring ontstaan. Op eerdere begrotingen stond een deel van de kosten voor de inburgering, die vervolgens werd overgeboekt naar OCW. Het ging immers om middelen om uitvoering te geven aan de benodigde taallessen. Bij de huidige begroting is dit nu achterwege gebleven. De bedoelde 10 mln. is op de begroting van VWS blijven staan, maar blijft beschikbaar voor het doel. Voor de duidelijkheid moet erop gewezen worden dat het bij dit bedrag deels gaat om een onderuitputting over de jaren 1996 en 1997. Minister Van Boxtel zegde toe een en ander, in samenwerking met staatssecretaris Vliegenthart, goed op een rijtje te zetten en de Kamer hierover schriftelijk te informeren.

De problematiek van de in Nederland aanwezige Chinezen kent vele facetten: de arbeidsmarkt, de arbeidsomstandigheden en, bijvoorbeeld, de gokverslaving. Binnenkort heeft minister van Boxtel, op 2 november, een gesprek met een vertegenwoordiging van deze groep mensen naar aanleiding van een rapport. De Kamer zal een verslag van dit gesprek toegestuurd krijgen, mede gelet op het reeds afgesproken notaoverleg over dit punt.

Minister Van Boxtel onderschreef alle gemaakte opmerkingen over de noodzaak van maatwerk ter verbetering van de positie van allochtone vrouwen op de arbeidsmarkt, onder meer naar aanleiding van het SMO-onderzoek. Een en ander onderstreept het principe dat het uiteindelijke werk op lokaal niveau moet plaatsvinden. Het inspelen op de problemen van de verschillende te onderscheiden groepen moet binnen de steden en de gemeenten gebeuren.

Bij de algemene politieke beschouwingen is middels een motie gevraagd, 30 mln. extra vrij te maken voor taalonderwijs voor oudkomers. In het dictum van de motie wordt echter gezegd dat 110 mln. extra naar de begroting van OCW moet. De landing van deze motie is een goed voorbeeld van de verkokering binnen de Kamer, die alleen voor insiders begrijpelijk is. Aanstaande vrijdag zal het kabinet een finale discussie voeren over de verwerking van de motie. Na ommekomst van die discussie zal de Kamer melding ontvangen van de versleuteling van de gelden. De voorkeur van minister Van Boxtel ging er daarbij naar uit het geld voor de oudkomers niet op weer een andere begroting te parkeren.

Minister Van Boxtel besprak de gedachte van mevrouw Den Uyl, die voorstelde een Schaeffertrein in het leven te roepen om het integratie- en diversiteitsbeleid te promoten. In de nota Kansen krijgen, kansen pakken is een heel nieuw communicatietraject aangekondigd, ook in het licht van bevordering van integratie. Het idee van de Schaeffertrein zal dan ook worden betrokken bij het bekijken van de eerste aanbevelingen van de «taskforce». Het werk van deze groep is met name gericht op de vraag hoe, naast de wet, het punt van de arbeidsmarkt verder onder de aandacht te brengen is. Daarnaast moet bedacht worden dat de Schaeffertrein zich (slechts) richtte op het promoten van de sociale vernieuwing in de steden, terwijl bij het integratiebeleid ook werkgevers, werknemers en bijvoorbeeld de sportorganisaties worden aangesproken. Na ontvangst van het advies van de «taskforce» zal de Kamer in de hiervoor aangekondigde notitie een nader uitgewerkt communicatieplan ontvangen.

In Nederland doet zich, net als in het eerder genoemde voorbeeld van Spanje, het merkwaardige fenomeen voor dat bedrijven voor het acuut vervullen van vacatures gekwalificeerde mensen zoeken binnen en buiten de EU, ondanks de bestaande werkloosheid binnen het eigen land. Als het gaat om mensen van buiten de EU, moet de vraag gesteld worden of geen voorrang moet worden gegeven aan de mensen die in potentie beschikbaar zijn in het eigen land. Er ligt immers een eerste verplichting om mensen die legaal in Nederland verblijven aan het werk te helpen. De praktijk van alledag verdraagt zich echter niet altijd met het tempo van de vertaling van beleidsopvattingen.

Minister Van Boxtel legde uit dat het integrale beleid niet stopt met het rondsturen door staatssecretaris Verstand van de SCP-studie Variatie in participatie. Uit de meegezonden brief kan reeds opgemaakt worden dat er overleg bestaat tussen GSI en SZW, bijvoorbeeld in relatie met de commissie inzake de dagindeling. Een nog nader uit te werken idee wijst in de richting van het instellen van een onafhankelijke commissie met een eigen budget, bestaande uit jonge vrouwen en mannen uit de doelgroep. Die commissie moet de maatregelen van de studie vertalen naar de uitvoering.

Voor het inzetten van mensen uit etnische minderheden bij vrijwilligerswerk zijn reeds de nodige instrumenten ter beschikking. Die moeten echter nog operationeel worden gemaakt. In de nota Kansen pakken, kansen krijgen is bijvoorbeeld gesteld dat indien organisaties niet voldoen aan het criterium van afspiegeling bij bestuurlijke participatie de mogelijkheid van sancties bestaat. Een en ander wordt momenteel juridisch uitgezocht. Na afronding van de advisering op dit punt, zal de Kamer hierover het nodige ontvangen. De gedachte om leden van etnische minderheden expliciet uit te nodigen te solliciteren naar burgemeestersposten, valt in goede aarde en zal doorgeleid worden naar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Minister Van Boxtel legde uit dat hij bij het grotestedenbeleid beschikt over coördinerende bevoegdheid, inclusief een financiële medeverantwoordelijkheid. Zo zal een deel van de gelden die Nederland heeft verkregen op de top van Berlijn naar het beleid voor de grote steden gaan. Die bevoegdheid ontbreekt echter bij het integratiebeleid. Coördinatie en eenheid van beleid kan alleen bereikt worden door zich erin te verdiepen en aldus enige autoriteit te verwerven. Dat vergt vaak het nodige aan tijd. De bulk van de uitvoering van het integratiebeleid loopt langs de lijnen van de verschillende betrokken vakdepartementen. GSI heeft in feite alleen de implementatie van de Remigratiewet als uitvoerende taak aangewezen gekregen. Er is al met al genoeg ruimte voor coördinatie, zij het dat daarbij geen gebruik kan worden gemaakt van een flankerend instrumentarium.

De WRR is reeds gestart met een nieuwe toekomstverkenning. Daarbij is gevraagd, het rapport snel af te ronden en bovendien toe te snijden op, onder meer, de nieuwe kijk op integratie en de gedachte van Nederland, immigratieland. Het rapport zal hopelijk eind volgend jaar verschijnen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid erkende dat de uitvoering van de Wet Samen duidelijk voor verbetering vatbaar is. Al leeft hier en daar het beeld dat er niet veel zoden aan de dijk worden gezet, er wordt verschrikkelijk hard gewerkt. Daarbij kan gedacht worden aan de taskforce Minderheden en arbeidsmarkt inzake minderheden van de heer Nijpels. Een van de belangrijkste functies van de Wet Samen zal blijken te zijn dat het bedrijfsleven met grote regelmaat zal worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. De arbeidsinspectie rappelleert momenteel voor een tweede keer, waarna openbaar gemaakt zal worden welke bedrijven wel en niet voldoen op dit punt. In de wet is gekozen voor een civielrechtelijke handhaving, wat inhoudt dat maatschappelijke (minderheden)organisaties en sectorale sociale partners op basis van het collectieve actierecht van het Burgerlijk Wetboek bij de rechter om naleving kunnen vragen. In het begin van het jaar 2000 wordt overigens een interim-evaluatie verwacht over de effecten van de Wet Samen. Minister Van Boxtel heeft reeds een samenvattende notitie over deze problematiek toegezegd, inclusief de nadere gewenste acties. Daarbij kan deze evaluatie meegenomen worden.

De normering van de doelstelling inzake het terugbrengen van de werkloosheid onder allochtonen wordt niet door iedereen goed begrepen of weergegeven. De gekozen formulering houdt echter in dat het verschil in werkloosheid tussen allochtonen, namelijk 16%, en autochtonen, namelijk 4%, gehalveerd zal worden. Dat zet, volgens de huidige cijfers, het streefcijfer op 10%.

Minister De Vries erkende de toename van fase-4-cliënten. Het gaat hierbij echter voor een belangrijk deel om een relatieve toename, omdat de gespannen situatie op de arbeidsmarkt maakt dat de nodige mensen hun weg naar die markt vinden. Deze cliënten worden meegenomen in alle projecten van sluitende aanpak. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan het opschonen van de oude bestanden. Naar verwachting wordt volgend jaar 100 mln. van de ESF-gelden uitgegeven aan de sluitende aanpak en maar liefst 300 mln. aan de zittende bestanden. De gemeenten en uitvoeringsinstellingen worden zo in staat gesteld een gigantische inhaalklus, met daarin veel fase-4-cliënten, uit te voeren. Het aantal minderheden dat deelneemt aan de bijstandsexperimenten staat momenteel overigens op ongeveer 30%.

Er is veel aandacht gevraagd voor de arbeidsmarktpositie van allochtone vrouwen, ook in relatie tot de uitkomsten van het SCP-onderzoek. Daaruit blijkt dat de verschillen tussen de groepen van diverse afkomst groot zijn. Daarbij is vooral de traditie van groot belang, zoals de positieve situatie rond de Surinaamse vrouwen van Creoolse afkomst uitwijst. De arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen heeft te maken met een aantal factoren: migratiegeschiedenis, gezinssituatie en opleiding. Veel Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse vrouwen vormen eenoudergezinnen. Daarbij vallen de Creoolse vrouwen op, omdat zij van oudsher zelf op zoek gaan naar werk en zich alleen willen zien te redden. Deze culturele en geestelijke instelling, waarbij men niet aangewezen wil zijn op een uitkering, moet als voorbeeld dienen.

Minister De Vries haalde het SCP-onderzoek tevens aan om de frappante situatie van Marokkaanse vrouwen te belichten. Deze meiden manifesteren zich stevig in de samenleving, maar vallen als vrouwen weer snel in het traditionele culturele patroon van gezin en kinderen. Zij verliezen daardoor betrekkelijk snel het contact met de actieve samenleving. Dit punt is dan ook onderwerp van gesprek tussen verschillende departementen over de nota inzake het emancipatiebeleid. Op dit vlak zijn reeds gezamenlijke activiteiten in voorbereiding tussen SZW en GSI, ook in relatie met de ontwikkelingen rond de dagindeling.

Het onderzoek van het SCP bevat een aantal aanbevelingen, onder meer omtrent inburgering, specifieke kinderopvang, verdere succes-faalanalyse voor specifieke minderheden en aanpassing en fasering van het inburgeringsprogramma voor de verschillende groepen vrouwen. Het kabinet onderneemt reeds het nodige op dit vlak.

De minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid wees op de aangekondigde inspanningen van het kabinet rondom de flexibilisering van de inburgeringscursussen. Daarnaast mag bekend zijn dat er enige honderden miljoenen guldens extra vrijgemaakt zijn voor de kinderopvang. Zowel via de fiscus als de gemeenten wordt daarbij getracht op lokaal niveau aansluiting te vinden bij de noden. Bij de geïntensiveerde taalcursussen voor oudkomers moet de situatie realistisch worden ingeschat. Op dat vlak moet immers een verdraaid lastige inhaalslag worden gepleegd. De uitwerking van de SCP-aanbevelingen zal uiteindelijk vooral op lokaal niveau moeten plaatsvinden. De overheid treedt daarbij faciliërend op, middels het doorsluizen van middelen naar en het afsluiten van convenanten met de gemeenten.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid noemde voor met name de eenoudergezinnen van de tweede generatie een adequate kinderopvang van groot belang. Dit vormt de sleutel tot de toetreding van veel allochtone vrouwen tot de arbeidsmarkt en de samenleving. Het is dan ook belangrijk dat de overheid hierin een goede, ondersteunende rol vervult.

Geïnspireerd door de taskforce Minderheden en arbeidsmarkt van Ed Nijpels is gekozen voor een sectoraanpak van de verschillende branches. Daarbij worden initiatieven genomen, ook om de sociale partners ertoe te brengen op decentraal niveau zaken tot stand te brengen. Het blijkt daarnaast lastig om het punt van integratie aan de orde te stellen tijdens CAO-onderhandelingen. In sommige sectoren is het echter het laatste punt van de agenda, dat over de rand van de tafel valt na vier en twintig uur onderhandelen. Andere sectoren geven er absoluut geen prioriteit aan. De overheid moet de sociale partners hierop dan ook blijvend aanspreken. Discriminatie op de arbeidsmarkt als zodanig krijgt ook de nodige aandacht. Momenteel is de arbeidsinspectie bezig met een onderzoek.

Minister De Vries erkende het verschil tussen fase-1-allochtonen en fase-1-autochtonen, omdat te zien is dat de eerste groep het vaak net niet op eigen kracht lukt. De arbeidsvoorziening is bekend met dit probleem, wat voorlopig aangepakt zal worden middels aparte projecten. Dit extra duwtje in de rug zal binnenkort onderdeel gaan uitmaken van het totale pakket.

Bij de duale leertrajecten, een voor allochtonen belangrijk traject tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt, kunnen mentoren een positieve rol spelen, met name in relatie tot de uitval. Het is immers wezenlijk om allochtone jongeren de kans te geven zich een positie als werknemer te verwerven. Veel bedrijven zijn zich hiervan overigens bewust en proberen in de opleiding van met name allochtonen werkervaring te combineren met, bijvoorbeeld, taalvaardigheid.

Minister De Vries noemde de positie van de stichting Emplooi, een intermediair inzake arbeidsmarkttoeleiding, niet direct een verantwoordelijkheid van de overheid. Het ligt niet voor de hand om een bedrijf dat zich gaat verzelfstandigen, te bedienen met geld. Van Emplooi is overigens vernomen dat een en ander naar wens verloopt. Aan de eerder aangeboden departementale ondersteuning bestaat dan ook geen behoefte. Dit laat onverlet dat gemeenten en uitvoeringsinstellingen (UVI's) vrij zijn, contracten af te sluiten met gespecialiseerde bedrijven.

Het belang van de zelforganisaties wordt ook op landelijk niveau erkend. Het is echter algemeen bekend dat de sleutel tot succes bij bijna alle projecten ligt in een goede samenwerking tussen de instanties op lokaal niveau: arbeidsvoorziening, gemeentelijke bedrijven, sociale diensten en zelforganisaties.

Minister De Vries maakte duidelijk dat rond de suggestie van voor de gemeenten meetbare doelstellingen inzake de SUWI enige ontwikkelingen gaande zijn. Met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een soort meerjarenplan opgezet, zodat de Kamer goed op de hoogte is van een en ander. Daarbij is gebleken dat het buitengewoon moeilijk is inzicht te krijgen in de voor integratie uitgezette gelden. Daarom is een nota opgesteld die een beeld geeft van wat er op dit vlak beschikbaar is, veelal inputfinanciering. Daarom dat als vanzelf de vraag naar de resultaten naar voren komt. Dat betekent onder meer dat SZW zich niet veel aantrekt van de in het algemeen wat jongejufferige opstelling van gemeenten inzake het verstrekken van gegevens. Er is een cliëntvolgsysteem in ontwikkeling dat cliënten van de sociale zekerheid in den brede zal volgen, mede in relatie tot de trajecten in de verschillende regelingen. Het gaat vooral om het tijdig verkrijgen van output, opdat het beleid bijgesteld kan worden.

In de SUWI-constructie zal het in belangrijke mate gaan om het verlenen van opdrachten door gemeenten en UVI's aan reïntegratiebedrijven. Het is dan van belang dat de relaties tussen cliënten, middelen en prestaties duidelijk en doelgericht zijn. Er moet een markt van reïntegratie ontstaan, waar men zal wedijveren om goede prestaties. In de loop der jaren zal dit tevens betekenen dat gemeenten en gemeenteraden, ook in het kader van de CWI's (centra voor werk en inkomen), een goed overzicht krijgen van het lokale en regionale resultaat op het vlak van instroom en uitstroom. Dit kan tevens inzicht leveren in de oorzaak van verschillende prestaties door bemiddelingsbedrijven, wat van cruciaal belang is voor alle belanghebbenden. De functionerende wetgeving geeft hiertoe ook de mogelijkheid.

Minister De Vries constateerde dat de arbeidsparticipatie van jonge allochtonen iets slechter is dan die van de totale groep, al presteren zij duidelijk beter dan de eerste generatie. De jonge allochtonen worden meegenomen in alle trajecten en maken onderdeel uit van de sluitende aanpak. Van de ESF-gelden voor de grotere steden, de G25, zo'n 100 mln. per jaar, komt overigens het nodige terecht bij de allochtonen. In de grote steden maken zij immers 30% tot 40% uit van de in dit kader bedoelde groep. Dit geldt ook voor het effect van de algemene regelingen inzake sociale zekerheid. Een derde deel van de bijstandspopulatie bestond eind 1997 immers uit mensen met een niet-westerse etniciteit.

De minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid gaf aan dat de flexibilisering van de inburgering hierbij ook een rol speelt. Daarnaast zijn energieke vormen van «case-management» nodig, waarin die mensen actief worden begeleid die niet gebaat zijn bij een zuiver papieren aanpak. Dit geldt voor veel fase-3-cliënten en fase-4-cliënten.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderstreepte het belang om vooruit te kijken. Het gaat er immers om, een probleem beheersbaar te maken. Het moet duidelijk zijn dat Nederland te maken heeft met een continue groep aan allochtonen als input bij de inburgering. Als de diverse inhaalslagen achter de rug zijn, gelet op de niet eerder overdachte gevolgen van het in het verleden uitnodigen van gastarbeiders, moet de maatschappij zich erop instellen dat de jaarlijkse stroom aan vreemdelingen zo snel mogelijk een plek in de samenleving krijgt. Dit is nuttiger dan het schetsen van zorgelijke scenario's over het grote aantal allochtonen in bijvoorbeeld het jaar 2015. Ook hier gaat het om een reële inschatting van de te klaren klus en welke aanspraak dit vraagstuk maakt op de samenleving. Nederland heeft overigens een goede reputatie op dit gebied, kijkend naar de aanpak van de WAO-problematiek richting het jaar 2030. De wens van mevrouw Noorman-Den Uyl om te komen tot een plan op dit vlak, wijst op de aanwezigheid van het sociaal-democratische geloof in plannen. De komende tijd moet echter eerst «grip» verkregen worden op de agenda. Daarnaast laat de problematiek steeds nieuwe aspecten zien, wat het onbegonnen werk maakt om een en ander «comprehensive» in een plan onder te brengen. Dit laat onverlet dat op de verschillende deelterreinen, bijvoorbeeld VROM, het nodige in gang is gezet. De minister voor GSI bewaakt daarbij de integraliteit middels aansturing op vooral de ideeën.

De situatie rond de Chinese werkgemeenschap, met name in de horeca, is bekend bij de arbeidsinspectie. Daarnaar zal een onderzoek naar de verschillende dimensies van deze problematiek worden ingesteld, dat ongetwijfeld zal leiden tot de nodige acties. Het VEM-project is overigens reeds in 1997 niet zonder reden stopgezet, alhoewel de liquidatie nog tot vandaag de dag in beslag neemt. Gebleken is dat een klein bureau slechts marginaal van betekenis kan zijn bij een probleem van een dergelijke schaal. Het beleid is erop gericht dat alle uitvoeringsorganisaties die zich bezighouden met arbeidsmarkt en arbeidsmarkttoeleiding prioriteit leggen bij de toeleiding van allochtonen. Het gaat dan om een meer integrale en meer massale aanpak.

Minister De Vries gaf aan dat de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) erop gericht is om de problemen van de arbeidsmarkt op te lossen zonder daarbij over de grenzen van de Europese economische ruimte heen te springen. De blijkbaar door Spanje gekozen oplossingsrichting lijkt daarbij voorbij te gaan aan wat er in Europa aan arbeidskrachten aanwezig is. Op deze wijze kan ook het belang van het in Nederland opgezette sociale systeem in het gedrang komen, mede in relatie tot de illegalenproblematiek. Als Spanje de deur openzet, kan dit immers het gevaar van een «spill-over» inhouden.

Overleg met de minister voor GSI en de staatssecretaris van OCW over het deel opleidingen en onderwijs

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Belinfante (PvdA) vond het verheugend dat in het ROB-advies is aangegeven dat sensibilisering van cultuurverschillen centraal moet staan. Het minderhedenbeleid moet dan ook meer dan voorheen op de krachten en niet op de zwaktes van mensen worden gericht. De grote steden gaan reeds uit van het uitgangspunt van een toerustingsbeleid, gericht op «empowerment» en diversiteit. Op welke wijze kan dit echter binnen het rijksbeleid zichtbaar worden gemaakt? Moet de overheid zich niet meer en beter verdiepen in de sociaal-antropologische achtergrond van de diverse groepen die naar Nederland komen en die een stap naar een andere samenleving noodzakelijk maken?

De pessimistische toon van zowel het ROB- als het RMO-advies valt te betreuren. Het ware beter de aandacht te richten op de tweede generatie, die de spil moet vormen tussen de eerste en de tweede generatie. Het gaat daarbij uiteindelijk om honderdduizenden mensen met grotendeels goede opleidingen, waarvan de maatschappij zo goed mogelijk gebruik moet maken. Een onderbelicht punt hierbij is de meertaligheid van deze mensen. De meertaligheid is in OALT (onderwijs in allochtone levende talen) ontwikkeld, maar wordt veel te weinig gebruikt bij de toerusting van en toeleiding naar arbeid.

Mevrouw Belinfante onderstreepte het belang van gelijke kansen geven en scheppen als uitgangspunt van het Nederlandse onderwijs. Is het echter geen tijd om het beleid tevens deels op toerusting te richten? De mate van deelname aan de samenleving wordt immers mede bepaald door de toerusting op de kwaliteiten die mensen hebben. Daarbij is het probleem van de taalbeheersing evident. Een binnenkort te verschijnen SCP-rapport hamert erop dat een deel van de allochtone leerlingen, welke beschikken over te weinig taalvermogen, toch worden doorgelaten. Dit betekent in feite een onbedoelde bijdrage aan het probleem van de sociale uitsluiting. Uiteindelijk worden er immers mensen op de arbeidsmarkt gezet die daarvoor onvoldoende zijn uitgerust. Die achterstand, welke reeds is vastgesteld bij de oudkomers, moet worden voorkomen bij de tweede generatie. Is het mogelijk om een sociaal taalbeleid te ontwikkelen, opdat de verschillende functies van de Nederlandse taal tot een samenhangend geheel gebracht kunnen worden? Kunnen GSI en OCW, in samenwerking met de minister van VWS, de Kamer rapporteren over een dergelijk samenhangend beleid, in relatie tot de uitrustingsgedachte? De resultaten van de door het ROC geïnitieerde bedrijfsschool in Den Haag kunnen hierbij als voorbeeld dienen. Daarbij is te zien dat leerlingen die het in het reguliere VBO (voorbereidend beroepsonderwijs) laten afweten, het redelijk goed doen op de bedrijfsschool. Welke kansen of toerusting missen deze mensen in het reguliere onderwijs? Waar ligt hier de oplossing?

Mevrouw Verburg (CDA) vroeg de aandacht voor het overleg van vorige week over het actieplan verzuimbestrijding en de aanpak van de drop-outproblematiek. Omdat allochtone leerlingen daarbij specifieke problemen ondervinden, moet er op vier praktische punten actie worden ondernomen.

Er moet meer ingezet worden op de medeverantwoordelijkheid van ouders en ook op projecten inzake buurtvaders en buurtmoeders, zoals in Amsterdam. Men moet elkaar er op aanspreken dat schoolverzuim niet mag voorkomen.

Veel leerlingen hebben daarnaast moeite om zich aan het huiswerk te zetten of het huiswerk af te maken. Hierbij moet dan ook meer gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding door studenten van HBO's of universiteiten, zoals in Haarlem en Amsterdam. De studenten kunnen daarbij tevens een rolmodel bieden.

Op de PABO (pedagogische academie basisonderwijs) wordt momenteel gewerkt met verkorte trajecten voor allochtone docenten. Mede met het oog op het belang van een goed taalbegrip zou de minister kunnen overwegen om de studiefinanciering met een jaar te verlengen. De allochtone PABO-studenten kunnen op deze wijze meer aandacht besteden aan taalbeheersing en -begrip, wat voor het onderwijs van geweldig groot belang is.

De studiekansen van jonge allochtonen kunnen worden vergroot door het organiseren van een kopklas na het achtste jaar van de basisschool en voor het eerste jaar van het voortgezet onderwijs. Daarin krijgen leerlingen met een aanwijsbare taalachterstand de kans deze handicap weg te werken. Een dergelijk project loopt in Utrecht. Kan de staatssecretaris meer ruimte bieden voor dit soort verbetering van de toerusting?

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) haalde aan dat de minister voor GSI heeft gezegd dat er bij zwarte en witte scholen weinig aanknopingspunten zijn om de «desintegratie» tegen te gaan en dat er dus geen specifiek beleid op dit punt gevoerd zal worden. Het bestaan van witte of zwarte scholen is het gevolg van de samenstelling van een wijk qua bevolking. Daaraan is niet eenvoudig verandering te brengen. Daarom moet, wellicht buiten de scholen om, via het club- en buurthuiswerk of via de jongerencentra, geprobeerd worden om allochtone jongeren in contact te brengen met de maatschappij en dus ook met autochtone jongeren. Kunnen de zelforganisaties niet gestimuleerd worden om hier een connectie tussen «zwart» en «wit» te bewerkstelligen?

De problematiek van de zwarte en witte scholen wordt hier en daar versterkt door de overlappende problematiek van arme en rijke scholen. Veel zwarte scholen worden daarom gedwongen een ouderbijdrage te vragen. Dat ligt moeilijk bij een aantal zwarte scholen, omdat de ouders daarvoor niet draagkrachtig genoeg zijn. Er dreigt dus een verschil te ontstaan tussen scholen die een ouderbijdrage kunnen vragen, en dus over meer mogelijkheden beschikken, en scholen die geen ouderbijdrage kunnen vragen. Dit kan sommige scholen naast het stigma «zwart» het stigma «arm» opleveren.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma voerde aan dat zwarte scholen tevens het probleem laten zien van uitloop van leraren. Die lopen weg van deze scholen naar scholen met iets meer mogelijkheden, waardoor er een tekort aan leraren op de zwarte scholen ontstaat. Kan de oplossing hierbij niet gezocht worden in een extra toeslag voor zwarte scholen inachterstandswijken? Is de minister bereid te bekijken welke maatregelen op dit vlak genomen kunnen worden?

Het is bekend dat allochtone leerlingen, niet alleen in het middelbaar onderwijs, maar ook op de universiteit, een hoog uitvalpercentage hebben. Voor de G25 zijn dan ook extra middelen vrijgemaakt om deze schooluitval tegen te gaan. Waar is echter het beleid te vinden dat bij deze middelen hoort? Gaat men met leerlingbegeleiders werken of met het schoolmaatschappelijk werk?

De heer Rijpstra (VVD) merkte op dat er wel degelijk beleid is bij de aanpak van de onderwijsachterstand. Omdat daarbij veel beleid, inclusief de bijbehorende middelen, zijn gedecentraliseerd, ligt de verantwoordelijkheid echter primair bij de gemeenten. Dit houdt in dat de gemeenteraad een belangrijke taak heeft of moet hebben bij het gemeentelijke onderwijsachterstandsbeleid (GOA).

In het geheel van het onderwijsachterstandsbeleid staat taalbeleid centraal voor de VVD-fractie. Communicatie is enorm belangrijk voor perspectief op de arbeidsmarkt en de samenleving, zeker in relatie tot de grote toename van de Nederlandse bevolking en het aantal allochtonen in de komende vijftig jaar. Hier ligt een uitdaging die vraagt om goed beleid.

De heer Rijpstra onderschreef de stelling van mevrouw Verburg dat de allochtone ouders meer aangesproken moeten worden op hun medeverantwoordelijkheid. Ouders zullen hun kinderen moeten stimuleren de Nederlandse taal te verwerven en te beheersen. Dat geldt overigens ook voor taalzwakke, autochtone leerlingen.

Meer in het algemeen kan gesteld worden dat betekenis en belang van taal voldoende onderzocht zijn. Tevens zijn de verschillende achterstanden in kaart gebracht. Dat levert uiteindelijk de vraag op middels welk beleid allochtone kinderen op jonge leeftijd de benodigde taalvaardigheid meekrijgen. Er zijn reeds initiatieven voor en buiten school en taalmethoden in school. Toch stelt de regering vast dat veel kinderen uit etnische minderheden in de risicowijken van Nederland met een zeer moeilijk in te halen taal- en ontwikkelingsachterstand op vierjarige leeftijd het basisonderwijs binnenkomen. Aan dit probleem moet, net als aan de taalvaardigheid bij basisschoolleerlingen de allerhoogste prioriteit gegeven worden. Op dit punt ligt er het nodige geld te wachten, al is het nog steeds onduidelijk aan welk beleid wordt gedacht bij de besteding. Men kan bijvoorbeeld denken aan naschoolse, intensieve cursussen met betrokkenheid van de ouders.

De heer Rijpstra vond het prima als allochtone studenten, die een taalachterstand kunnen hebben, zich inschrijven bij de PABO. Deze mensen zijn immers hard nodig. Mevrouw Verburg heeft gevraagd om deze studenten een jaar meer studiefinanciering te verstrekken. De deficiëntie op het gebied van de Nederlands taal kan echter ook aanleiding zijn om deze mensen middels intensieve zomercursussen bij te spijkeren. De overheid zal hiervoor dan de kosten moeten dragen.

Mevrouw Ravestein (D66) las in het ROB-rapport dat het van belang is een premie te zetten op samenwerking tussen organisaties. De reactie van het kabinet op dit punt is echter nogal lauw. De ROB constateert dat de regie in de voorschoolse fase gering is. In deze fase moeten kinderopvang, consultatiebureaus en wijkfunctionarissen worden ingezet, geregisseerd door een lokaal platform met geld en bevoegdheden. Zijn de bewindslieden in staat om de stedelijke visies juist op deze samenwerking te toetsen?

De ROB adviseert, de OALT-middelen in te zetten voor onderwijsondersteuning. Het kabinet heeft hierop aangegeven dat de gemeenten een en ander zelf mogen bepalen. Vinden de bewindslieden echter niet dat enige stimulatie op dit punt op zijn plaats is?

Mevrouw Ravestein stelde wederom de efficiency van de inburgeringscursussen aan de orde, waarbij enerzijds sprake is van onderbezetting en anderzijds van wachtlijsten. Op welke wijze denkt de staatssecretaris van OCW hiermee om te gaan?

Antwoord van de regering

De minister voor Grote Steden- en Integratiebeleidonderschreef de toenemende noodzaak om het minderhedenbeleid te sensibiliseren. Het uiteindelijk doel is echter te interculturaliseren. De jarenlange discussie over integratie en acceptatie moet uiteindelijk leiden tot het verinnerlijken van de omgang met verschillende culturen binnen onze samenleving, zoals onder meer de schrijver Anil Ramdas het stelt.

Er is gevraagd een samenhangend taalbeleid te ontwikkelen, waarbij de bedrijfsscholen als lichtend voorbeeld kunnen dienen. Het is bekend dat kinderen die lang bij hun allochtone ouders thuisblijven, een achterstand oplopen door het gemis van de peuterspeelzaal en de kinderopvang. Deze achterstand probeert de overheid in te lopen met de bekende massieve extra budgettaire voorziening. In overleg met de G25 wordt de formule van de brede school uitgewerkt: kinderopvang, peuterspeelzaal, voorschoolse tussen- en naschoolse opvang in hun onderlinge samenhang. Een en ander kost vooral door de verkokering nog de nodige tijd, zeker waar het gaat om de vertaalslag op lokaal niveau.

Minister Van Boxtel gaf aan dat bij de taallessen voor kinderen en vrouwen en bij de toeleiding naar de arbeidsmarkt grote gaten zijn gevallen. Slechts enkele bedrijven beschikken immers over bedrijfsscholen, zodat complementair aan het werken aandacht wordt besteed aan taal en sociale vaardigheden. Het bedrijfsleven heeft dit vraagstuk eenvoudigweg bij de overheid neergelegd. Hier en daar is er gelukkig een ROC die probeert een gat dichten, zoals in Den Haag en Haarlem. Het belang van taal kan niet genoeg onderstreept worden. Een mindere taalbeheersing breekt mensen op in het onderwijs, het werk en bij allerlei andere contacten. Het taalonderwijs moet zo dicht mogelijk bij de mensen komen, te beginnen bij de inburgering van nieuwkomers en oudkomers. Het is immers noodzakelijk om de helpende hand te geven inzake de aansluiting naar de arbeidsmarkt, om zowel ethische als economische redenen. De leemten en de benodigdheden op dit vlak zullen in de voor het voorjaar van 2000 toegezegde nota in beeld worden gebracht. Het is overigens bekend dat VNO-NCW driftig bezig is om, in overleg met het kabinet, nieuwe vormen van leerling-leermeesterstelsels te ontwikkelen.

De aandacht die wordt besteed aan het actieplan om het schoolverzuim tegen te gaan, wijst op de hierbij benodigde inzet op de medeverantwoordelijkheid van de ouders. Hierbij moet de noodzaak gevoeld worden om bij de betrokken groepen, de zelforganisaties, aan te kloppen. In Rotterdam is te zien dat er speciale Marokkaanse consulenten aangetrokken worden om een brug te slaan tussen ouders en leerlingen. De noodzaak om die brug te slaan, moet echter ook veel meer door de gemeenschap zelf gevoeld worden. Van huiswerkbegeleiding door oudere studenten aan studenten en middelbare scholieren wordt in Rotterdam en Utrecht reeds volop gebruik gemaakt. Het is interessant om deze verschillende activiteiten te bundelen, opdat het werk beter kan worden geëxporteerd.

Minister Van Boxtel verzette zich tegen de beeldvorming dat een zwarte school niet zou deugen, al is het maar omdat de ene zwarte school de andere niet is. Het kabinet zet volop in op de problemen die zich voordoen, onder andere door de complexiteit van het lesgeven aan een klas die bestaat uit kinderen van verschillende nationaliteiten. De vraag is echter of de mix van allochtonen en autochtonen, de diversiteit of spreiding, bereikt moet worden via het gedwongen gebruik van onderwijsinstellingen. De aanpak van achterstandswijken binnen de G25 laat zien dat sommige kiezen voor een mix via nieuwbouw en dat andere ervoor kiezen, een leuke allochtone wijk neer te zetten. Lokaal moet gezocht worden naar een samenspel van jeugd- en jongerenwerk, vrijwilligerswerk, sportorganisaties en andere instellingen. De landelijke overheid probeert dit te faciliëren middels brede geldstromen. Dat is iets anders dan een sturingsmodel op rijksniveau in dit verband.

In het kader van de gevraagde samenhang op lokaal niveau, worden de steden van de G25 gevraagd om ontwikkelingsplannen te maken over de peuterspeelzalen, de kinderopvang en de scholen. Deze moeten neergelegd worden in stadsvisies, welke op de gevraagde samenhang getoetst zullen worden door het Rijk. Het gaat hierbij niet om «monitoren tot achter de komma», omdat de verantwoordelijkheid gevoeld moet worden bij de gemeenten. De gemeenten kunnen overigens rekenen op financiële en inhoudelijke ondersteuning.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappenlegde uit dat een aantal onderwerpen die vanuit de Kamer zijn aangedragen recentelijk reeds urenlang in behandeling zijn geweest in algemene overleggen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de nota over voortijdig schoolverlaten, de brede school en de zwarte school. Over deze twee laatste onderwerpen, ook in relatie tot de integratie en het netwerk in en om de school, is de Kamer reeds een notitie toegezegd voor het einde van het jaar.

De opdracht van het onderwijs is om iedereen gelijke kansen en elk individu de beste kansen te bieden. Het is dan ook verheugend dat een onderzoek van de Katholieke universiteit Brabant uitwees dat er sprake is van een spectaculaire groei in de doorstroom van allochtonen naar hogere vormen van onderwijs. In 1988 ging bijvoorbeeld 3% van de jonge Marokkanen naar een universiteit of hogeschool. In 1999 ligt dat percentage op 17. Een onderzoek van de Erasmusuniversiteit bevestigt deze positieve trend. Hopelijk heeft dit enige effecten op de beeldvorming van deze groepen, wat niet wegneemt dat er nog het nodige moet gebeuren.

Staatssecretaris Adelmund noemde ook de ontwikkelingen bij de basisvorming hoopvol. De cohortonderzoeken Groningen en Twente laten zien dat de opstromers in het onderwijs bestaan uit meisjes en allochtonen. De afstromers zijn de witte jongens. Het noemen van deze cijfers is goed, omdat het kan voorkomen dat de vitaliteit wegstroomt uit het debat en het beleid. Bij de goede prestaties van de meisjes moeten ook kanttekeningen worden geplaatst, omdat tevens is vastgesteld dat de meisjes over de hele linie gemiddeld 25% minder verdienen dan de jongens.

Zoals gezegd verschijnt er dit najaar een notitie over de zwarte scholen. In onderzoeken over de kwaliteit van het onderwijs blijkt dat er op zwarte scholen aan extra facetten aandacht moet worden besteed. Een deel van de oplossing ligt in het concept van de brede school, waarbij de prioriteit ligt op vroegschoolse en voorschoolse opvang, de veilige school en voortijdig schoolverlaten. De hoeveelheid voorzieningen, onder meer voorschoolse en vroegschoolse opvang, peuterspeelzalen, kinderdagcentra, tussenschoolse en buitenschoolse opvang en verlengde schooldag is groot. Het probleem hierbij ligt overigens niet bij de financiering, maar juist bij de afstemming.

Staatssecretaris Adelmund wees erop dat op het vlak van de taal en de inburgering gigantische budgetten klaar liggen op lokaal niveau. De sturingsfilosie hierbij is gericht op de gemeenten, die lokaal verantwoordelijkheid moeten kunnen nemen. De decentralisatie op dit punt betekent dat de besteding per gemeenten lokaal vastgesteld mag worden. De constatering dat aanzienlijke aantallen autochtone leerlingen met onvoldoende taalbeheersing de school verlaten, botst dan ook met de kamerbrede wens tot centralisatie inzake dit probleem. De geconstateerde maatschappelijke «shame» kan echter niet met één remedie worden gedekt. Vandaar de keuze voor prioriteit op het lokale niveau. Op het vlak van de voor- en vroegschoolse opvang, voor kinderen tussen van drie tot zes jaar, is overigens eenmalig 5 mln. extra vrijgemaakt, naast de structurele 20 mln. die middels een motie door de Kamer is vrijgemaakt tijdens de algemene politieke beschouwingen.

Voor het primair onderwijs wordt een Nederlandse taalmethode ontwikkeld. De NT-2-aanpak, voor mensen die niet bekend zijn met de Nederlandse taal, wordt steeds meer geïntegreerd met NT-1. Dat blijkt de beste manier van leren. Bij het lokaal onderwijsbeleid is taal overigens een prioriteit, die bij alle plannen wordt ingezet.

Staatssecretaris Adelmund gaf aan dat voor de BVE voortdurend afstemming plaatsvindt met BZK en VWS, zodat de projecten van goede mogelijkheden worden voorzien. Dankzij de eerder genoemde motie zijn er extra mogelijkheden voor een sociaal taalbeleid voor de oudkomers. De bij de begroting van OCW gevoegde onderwijsbrief maakt overigens duidelijk dat mensen ook buiten het reguliere onderwijs mogelijkheden aangeboden moeten worden. Middels een, in potentie revolutionaire, startkwalificatie moet iedere Nederlander de kans krijgen zich na vroegtijdig schoolverlaten of afwezigheid van opleiding alsnog te scholen tot het niveau van het primair leerlingwezen. Het gaat dan om «ervaringsleren», «ontdekkend leren» of «uitgesteld leren».

Onderzoek naar de werkdruk en welbevinden van leraren heeft uitgewezen dat leraren op zwarte scholen het ontzettend naar hun zin hebben. Het zijn dan ook vaak mensen die juist bewust gekozen hebben voor werk op dergelijke scholen. De extra 30 mln. voor bestrijding van de arbeidsmarktknelpunten voor scholen en het budget rond de competentiebeloning worden overigens beide betrokken op het werk op de zwarte scholen.

Staatssecretaris Adelmund merkte op dat er een onderzoek loopt naar de toeof afname van de ouderbijdrage in het funderend onderwijs. Deze ouderbijdragen, die ook kunnen lopen via het lidmaatschap van een vereniging, zijn altijd vrijwillig. Dat houdt verband met het principe dat de kwaliteit van het onderwijs voor leerplichtige kinderen wordt gedragen door de belastingbetaler. De zwarte scholen beschikken overigens over veel extra voorzieningen, bijvoorbeeld door de 1.9-bekostiging per leerling, zodat zij weldegelijk kunnen concurreren met scholen die beschikken over een (hoge) ouderbijdrage.

De netwerken in en rond de school zijn van ongelofelijk groot belang voor het bevorderen van de integratie. Omdat mensen ook hier zelf de verantwoordelijkheid nemen, zijn er veel verschillende initiatieven te zien om kinderen van witte scholen en zwarte scholen met elkaar in contact te brengen. In Rotterdam zijn er logeerprojecten, ondermeer in het kader van de brede school.

Voor de aanpak van het schoolverzuim is 61 mln. extra uitgetrokken, om concreet het spijbelen en uitvallen tegen te gaan. De hierbij gekozen «ontschotte» aanpak zal hopelijk leiden tot een verdubbeling van het resultaatnummer. Binnen het kader van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid zijn er overigens reeds voorbeelden te zien van huiswerkbegeleiding. Deze voorbeelden moeten dan ook worden verspreid naar de gebieden waar dit nog niet gebeurt. In dit verband kunnen gemeenten ook, zoals reeds plaatsvindt, het taalprobleem aanpakken middels het vormen van een kopklas. Het bijwerken van hiaten in taal vindt ook reeds plaats middels zomercursussen en de buitenschoolse opvang, bijvoorbeeld in Den Haag. De gemeenten mogen tevens op basis van een analyse van de lokale situatie en de lokale behoeften, ook die van de ouders, een beargumenteerde keuze maken over het doelgericht inzetten van OALT-middelen.

Staatssecretaris Adelmund gaf aan dat in relatie tot de PABO, het verkorte traject voor allochtone leerkrachten en de knelpunten op de arbeidsmarkt, ervoor gepleit is om maatregelen te treffen rond studiefinanciering. Om stigmatisering te voorkomen moet de oplossing worden gezocht in gerichte ondersteunende activiteiten en vormen van flexibiliteit binnen de studiefinanciering.

De wettelijke mogelijkheden tot flexibilisering van de inburgeringscursussen worden te weinig toegepast. Er is sprake van enige verbetering, waarbij aandacht nodig is voor implementatie van de inburgering. Hierover vindt dan ook overleg plaats met de BVE-raad, de VNG en de Kamer.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van der Hoeven

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Terpstra

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Essers

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Essers (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Van Bommel (SP), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA), Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Poppe (SP), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA), Visser-van Doorn (CDA).

XNoot
3

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Balkenende (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Hamer (PvdA), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Hofstra (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Klein Molekamp (VVD), Stroeken (CDA), Mosterd (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GroenLinks), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD).

XNoot
4

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Arib (PvdA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van Gent (GroenLinks), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Duijkers (PvdA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD).

Naar boven