26 303
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van het stellen van nadere regels ten aanzien van het netbeheer en de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers

nr. 12
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 maart 1999

De vaste commissie voor Economische Zaken1, heeft naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag inzake bovengenoemd wetsvoorstel de regering de navolgende vragen voorgelegd.

De daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels

VRAGEN

De leden van de PvdA-fractie vragen of het juist is dat de Franse marktopening wordt beknot omdat men slechts eens per vijf jaar van leverancier mag wisselen en betekent dit dat de Franse export naar Nederland wordt stopgezet (reciprociteit)?

Betekent het principe dat alleen de afnemer transportkosten betaalt dat export stroom over het Nederlandse net gratis gebeurt of worden deze kosten (en de NMC-opslag) bij de buitenlandse afnemer in rekening gebracht, zo vragen deze leden?

Bij de beoordeling van dit wetsvoorstel is de bescherming van de kleinverbruiker gedurende de overgangsperiode voor de leden van de CDA-fractie een belangrijke overweging. Het is voor hen ontoelaatbaar dat de kosten van de liberalisering van de sector in de fase waarin bepaalde onderdelen van de Electriciteitswet 1998 (nog) niet in werking zijn getreden op de kleinverbruikers worden afgewenteld. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister, naar aanleiding van een vraag over de voor het jaar 1999 vastgestelde maximum eindverbruikerstarieven, dat niet in het «algemeen» kan worden gesproken over afwenteling op de kleinverbruiker. Ook wordt door de minister sterk benadrukt dat de in de Elektriciteitswet 1998 neergelegde voorzieningen, gericht op bescherming van de kleinverbruiker (o.a. artikel 40), nog niet van kracht zijn geworden. Met deze uitlatingen lijkt de minister te suggereren dat elektriciteitsbedrijven op dit moment de mogelijkheid hebben door hen te dragen kosten op de kleinverbruikers af te wentelen. Deze uitspraken verontrusten de leden van de CDA-fractie zeer. De minister wordt daarom uitdrukkelijk verzocht op dit punt te reageren.

Nauw verbonden met de problematiek van «afwenteling» van kosten voortvloeiende uit de liberalisering van de elektriciteitsmarkt is de verdeling van de kosten verbonden aan de zogeheten niet-marktconforme kosten (NMC's). Ook ten aanzien van dit onderwerp zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat alle marktpartijen, d.w.z. produktiebedrijven en hun aandeelhouders, distributiebedrijven en afnemers (via de overheidsbijdrage in de vorm van een toeslag op het transporttarief), aan de oplossing hiervan moeten bijdragen. Deze leden menen uit de uitspraak van de minister, o.a. gedaan tijdens het algemeen overleg van 19 juni 1998, dat «niemand zich zal kunnen onttrekken aan de in het verleden aangegane verplichtingen» te mogen afleiden dat ook de minister nog steeds de mening is toegedaan dat alle partijen voor eigen rekening een bijdrage zullen leveren aan de bekostiging van de NMC. Is deze veronderstelling juist?

Geldt hierbij de in de brief van 9 januari 1998 neergelegde verdeling van de kosten over de verschillende marktpartijen nog steeds als beleidsuitgangspunt van de minister bij de oplossing van de NMC-kosten? Zo nee, welk beleid staat de minister in deze dan voor ogen?

In de nota naar aanleiding van het verslag maakt de minister onder meer de opmerking dat zij bereid is tot een gedeeltelijke vergoeding van de NMC-kosten. De betekenis van deze uitspraak is de leden van de CDA-fractie niet geheel duidelijk. De in de nota opgenomen passage lijkt namelijk te impliceren dat de minister van mening is dat zij geheel zelfstandig, dus zonder goedkeuring van het parlement, bevoegd zou zijn tot het opleggen van een toeslag op het transporttarief voor gebruik van het net. Teneinde misverstanden te voorkomen zouden de leden van de CDA-fractie graag nader worden geïnformeerd over de betekenis van deze uitspraak.

Ten overvloede wijzen deze leden er in dit verband op dat de minister op grond van artikel 75 van de Elektriciteitswet 1998 reeds verplicht is met het parlement tot overeenstemming te komen over een eventuele toeslag op het transporttarief. De uitwerking van een dergelijke toeslag moet volgens deze bepaling immers worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, die door het parlement moet worden goedgekeurd. Aangezien artikel 75 reeds per 1 augustus 1998 van kracht is geworden is parlementaire goedkeuring voor een toeslag op het net ook in deze fase, waarbij bepaalde onderdelen van de Elektriciteitswet 1998 nog niet in werking zijn getreden, onverkort van toepassing.

De minister geeft in de nota naar aanleiding van het verslag te kennen dat zij slechts bereid is tot een gedeeltelijke vergoeding van de NMC-kosten. Het is de leden van de CDA-fractie niet geheel duidelijk wat de minister met deze uitspraak precies bedoeld. Tijdens het overleg met de sector zijn door de produktiebedrijven een drietal kosten opgevoerd, namelijk gederfde winst, waardedaling aktiva en de onrendabele projecten (stadsverwarming, demkolec, gas- en elctriciteitscontracten e.d.). Bedoelt de minister met haar uitspraak aan te geven dat zij slechts bereid is tot vergoeding van de hierboven bedoelde onrendabele projecten, die in dat geval dus wel geheel zullen worden vergoed. Of is de strekking van de uitspraak dat de minister slechts bereid is tot een gedeeltelijke vergoeding van de kosten verbonden aan onrendabele projecten? Gaarne ontvangen deze leden een verduidelijking van hetgeen de minister in deze heeft bedoeld.

De leden van de CDA-fractie vinden het zeer teleurstellend dat de produktiesector nog niet het initiatief heeft genomen tot het heronderhandelen van de gas- en elektriciteitscontracten. Het feit dat de produktiebedrijven niet kunnen komen tot een verdeling van de NMC-kosten is naar hun mening onvoldoende excuus om stil te blijven zitten. Door het uitblijven van initiatieven van de produktiesector wordt het collectief (afnemers) opgezadeld met aanzienlijke NMC-kosten, die door krachtig heronderhandelen van de gas- en elektriciteitscontracten mogelijk in belangrijke mate hadden kunnen worden beperkt. Deze leden delen dan ook niet de opvatting van de minister dat er voor de produktiebedrijven voldoende stimulans is om hun kosten verbonden aan de NMC's zoveel mogelijk te beperken. Het stilzitten van de sector wijst op het tegendeel. Om deze reden verzoeken de leden van de CDA-fractie de minister de door haar voorgenomen bijdrage aan de NMC-kosten in neerwaartse richting bij te stellen. Is de minister hiertoe bereid?

Een belangrijk onderdeel van het netbeheer betreft de regeling van de door de netbeheerder aan te houden beschikbare capaciteit voor transport. Het is deze leden niet duidelijk op basis van welk uitgangspunt capaciteit zal worden toegewezen. Geldt hierbij het principe «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» of wordt capaciteit verdeeld naar evenredigheid of wordt voor een ander systeem gekozen? Duidelijkheid op dit punt is van groot belang, in verband met de voor afnemers wenselijke zekerheid omtrent de toedeling van capaciteit. Tevens zouden deze leden graag meer informatie krijgen over de positie die bestaande contracten innemen bij de toedeling van capaciteit door de netbeheerders. Hebben deze contracten een zekere preferente positie? Voorts willen deze leden vernemen waarom geen uitvoering is gegeven aan het gestelde in artikel 27, tweede lid, aanhef en onderdeel a Elektriciteitswet 1998. Door middel van een amendement is immers vastgelegd dat ten aanzien van de in dit artikel geregelde onderwerp (regels voor de bepaling van beschikbare capaciteit) wettelijke regels zouden moeten worden gesteld. De leden van de CDA-fractie verzoeken de minister op deze punten te reageren.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 8 maart 1999

Hierbij zend ik u mijn antwoorden op de vragen die de vaste commissie voor Economische Zaken mij heeft voorgelegd naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag inzake bovengenoemd wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het juist is dat de opening van de elektriciteitsmarkt in Frankrijk wordt beperkt doordat men slechts eens per vijf jaar van leverancier mag wisselen. Voorts vroegen zij of dit betekent dat als gevolg van het reciprociteitsbeginsel de export van elektriciteit vanuit Frankrijk naar Nederland wordt stopgezet.

In Frankrijk is het voorstel voor een nieuwe Elektriciteitswet op 2 maart jl. aanvaard door het Franse parlement. Ik heb begrepen dat een grote hoeveelheid amendementen op het wetsvoorstel was ingediend. Eén van die amendementen had betrekking op de door de leden van de PvdA-fractie bedoelde beperking van de keuzevrijheid van afnemers van elektriciteit. Naar verluidt is in de wet zoals die is aanvaard een bepaling opgenomen die de vrijheid om te wisselen van leverancier tot een maal per drie jaar beperkt.

Naar ik heb begrepen heeft de Europese Commissie enige tijd geleden een vooronderzoek gestart naar de mogelijkheid van een inbreukprocedure tegen Frankrijk. Hangende de behandeling van het Franse wetsvoorstel is dit onderzoek stopgezet. Nu de wet is aanvaard, zal de Europese Commissie nader moeten bezien of een dergelijke procedure in gang gezet dient te worden. Zij zal moeten onderzoeken of en zo ja, in welke mate, de desbetreffende bepaling, indien opgenomen, een ontoelaatbare concurrentiebeperkende bepaling is. Op dit moment kan ik hieraan nog geen conclusies verbinden ten aanzien van de Franse export van elektriciteit naar Nederland.

Overigens kan invoer uit hoofde van het reciprociteitsbeginsel niet worden tegengehouden voor zover die invoer betrekking heeft op het Nederlandse deel van de markt dat valt onder de door de richtlijn verplichte minimum marktopenstelling. Boven dat verplichte minimum is de Nederlandse markt thans slechts in beperkte mate open. Mocht hiertoe aanleiding bestaan, dan zal ik de Europese Commissie zeker op dit onderwerp aanspreken. Ik heb de energiebedrijven opgeroepen om concrete gevallen van marktbelemmeringen aan mij te melden opdat ik deze in het internationale overleg aan de orde kan stellen. Ook in mijn bilaterale overleg met buitenlandse collega ministers stel ik dit onderwerp aan de orde. Als daartoe aanleiding bestaat zal ik het onderwerp ook op de relevante Europese ministerraden op de agenda laten plaatsen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het principe dat alleen afnemers transportkosten betalen betekent dat in geval van export de elektriciteit over het Nederlandse net gratis wordt getransporteerd, of dat de kosten van dit transport, alsmede de tarieftoeslag in verband met niet-marktconforme kosten (NMC-toeslag), bij de buitenlandse afnemer in rekening worden gebracht.

De keuze voor het principe dat alleen eindverbruikers transportkosten betalen, betekent op dit moment dat een buitenlandse verbruiker voor transport over het Nederlandse net geen tarief en geen NMC-toeslag betaalt. Het in rekening brengen van de NMC-toeslag aan buitenlandse afnemers ligt naar mijn oordeel ook niet voor de hand, omdat het hierbij gaat om kosten die in het verleden ten behoeve van de Nederlandse voorziening en de gebruikers daarvan zijn gemaakt.

Momenteel vindt er over de internationale nettarieven binnen Europa overleg plaats. Zo heeft de Europese Commissie eind februari een bijeenkomst georganiseerd met de systeembeheerders van de verschillende lidstaten. In februari heeft in Den Haag voorts een conferentie van het internationaal energieagentschap (IEA) van de OESO plaatsgevonden waar dit onderwerp centraal stond. Ook tijdens een bijeenkomst van de lidstaten van de Europese Unie met toezichthouders en bedrijfsleven in Florence in mei van dit jaar zal grensoverschrijdend transport en tarifering verder aan de orde komen. De Nederlandse delegatie zal bevorderen dat aan dit onderwerp hoge prioriteit wordt toegekend.

Indien hiertoe aanleiding bestaat, biedt het wetsvoorstel overigens de mogelijkheid om nadere regels te stellen ten aanzien van grensoverschrijdende transporten, ook als gevolg van internationaal overleg. Op grond van artikel 25b, vierde lid, van het wetsvoorstel kunnen bij algemene maatregel van bestuur aanvullende regels worden gesteld met betrekking tot het tarief waarvoor transport van elektriciteit wordt uitgevoerd ten behoeve van bij die maatregel aan te geven afnemers dan wel voor daarbij te omschrijven transport van elektriciteit. In de toelichting op dit artikel is aangegeven dat hierbij met name kan worden gedacht aan transport ten behoeve van import, export en doorvoer.

De leden van de CDA-fractie toonden zich verontrust over passages in de nota naar aanleiding van het verslag waarin volgens hen de suggestie lag besloten dat elektriciteitsbedrijven de mogelijkheid hebben kosten af te wentelen op de kleinverbruikers. Zij vroegen een uitdrukkelijke reactie hierop.

Allereerst benadruk ik nog eens het grote belang van de bescherming van kleinverbruikers. Bij de totstandkoming van de Elektriciteitswet 1998 is dat belang voor de Tweede Kamer aanleiding geweest een amendement op het wetsvoorstel aan te nemen van het lid Crone van de PvdA-fractie. Daarmee is vastgelegd dat als gevolg van de marktwerking verwachte efficiëncywinsten tot uitdrukking moeten komen in de tarieven voor kleinverbruikers. In het voorliggende wetsvoorstel is het amendement inhoudelijk ongewijzigd verwerkt in artikel 41, eerste lid, onderdeel a. Niet voor niets zijn die kleinverbruikers ingevolge de wet dan ook «beschermde afnemers». Zolang zij nog niet vrij zijn in de keuze van hun leverancier, worden zij door de overheid beschermd, net als in de oude «nutssituatie». Daartoe bevat de Elektriciteitswet 1998 een verbod om zonder vergunning elektriciteit aan beschermde afnemers te leveren. Aan vergunninghouders worden met het oog op de bescherming van kleinverbruikers diverse eisen gesteld. Zij moeten die verbruikers tegen redelijke (tarief)voorwaarden beleveren. De tariefsystematiek is gericht op zo laag mogelijke tarieven voor beschermde afnemers. Als gevolg van het in de wet geregelde systeem van outputsturing wordt voorkomen dat die afnemers nadeel ondervinden van het feit dat zij nog geen keuzevrijheid hebben, zodat ook zij reeds kunnen profiteren van de voordelen van liberalisering en meer marktwerking. Bij het vaststellen van de tarieven zal ik rekening houden met de prijsontwikkeling van elektriciteit op de vrije markt. Het gemiddelde prijsniveau van elektriciteit op de vrije markt is richtinggevend voor de hoogte van de leveringstarieven. Hiermee wordt voorkomen dat vergunninghouders de kosten die het gevolg zijn van tegen een relatief ongunstig prijsniveau ingekochte elektriciteit geheel ten laste zouden kunnen laten van de beschermde afnemers. Concurrentie op de vrije markt ten koste van beschermde afnemers is dus niet mogelijk.

De artikelen met de bepalingen over deze tariefsystematiek zijn nog niet in werking getreden. Dit houdt in dat voor wat betreft de tarieven voor 1999 de systematiek van de Elektriciteitswet 1989 geldt. Deze systematiek gaat uit van landelijke maximum eindverbruikerstarieven (de M.E.T.). Bedrijven die tarieven hanteerden die liggen onder het maximumniveau zijn dus formeel vrij om in 1999 hun tarieven te verhogen. Dat is op zich niets nieuws omdat dit ook in de afgelopen tien jaar steeds was toegestaan. Een groot aantal bedrijven hanteerde en hanteert op vrijwillige basis tarieven die lager liggen dan het maximum. Een aantal bedrijven maakt in 1999 in bescheiden mate gebruik van de vrijheid die de Elektriciteitswet 1989 biedt om kosten die samenhangen met de toenemende importen door te berekenen. Bij de start van het nieuwe systeem zullen zoals bekend de feitelijke tarieven van 1996 als referentie gaan gelden, zodat een tariefstijging in 1999 slecht in een beperkt aantal gevallen gehandhaafd kan blijven, namelijk indien deze een gevolg is van externe kostenstijgingen. Voor een nadere toelichting op deze systematiek verwijs ik naar de memorie van toelichting op het onderhavige wetsvoorstel.

Hoewel er dus sprake is van een gedrag dat op grond van de Elektriciteitswet 1989 altijd al mogelijk was, deel ik enigermate de verontrusting van de leden van de CDA-fractie. Van mijn kant heb ik er dan ook steeds alles aan gedaan om de nieuwe tariefsystematiek zo snel mogelijk van kracht te laten zijn. Er is in dit licht alle reden te trachten het wetgevingsproces spoedig tot een afronding te brengen.

De leden van de CDA-fractie vroegen of ik nog steeds de mening ben toegedaan dat alle partijen voor eigen rekening een bijdrage zullen leveren aan de bekostiging van de niet-marktconforme kosten. Daarbij vroegen zij of het in de brief van 9 januari 1998 (kamerstukken II, 1997/98, 25 097 en 25 621, nr. 21) neergelegde beleidsuitgangspunt voor de verdeling van de kosten over de verschillende marktpartijen nog steeds aan de orde is.

Het uitgangspunt dat alle partijen aan de bekostiging van de niet-marktconforme kosten een bijdrage leveren is voor mij onverminderd van toepassing. Dit uitgangspunt ligt dan ook ten grondslag aan het voorliggende wetsvoorstel. In mijn brief van 17 december 1998 (E/EE/AE/98082591) heb ik de Tweede Kamer meer in detail geïnformeerd over de opbouw en de verdeling van de bijdrage aan de niet-marktconforme kosten bij diverse prijsniveaus. Uitgangspunt is dat bij een prijsniveau van 7 ct/kWh de verdeling van toepassing is zoals deze is neergelegd in de brief van de Minister van Economische Zaken van 9 januari 1998. Deze brief richtte zich op de bijdrage van de overheid bij de totstandkoming van het Grootschalig Productiebedrijf. Evenals in die situatie, ben ik ook nu voornemens de niet-marktconformiteit van een aantal stadsverwarmingsprojecten en van de kolenvergassingsinstallatie Demkolec te bekostigen door middel van een toeslag op het nettarief. Daarenboven zullen thans de kosten voor de aanleg van de kabelverbinding met Noorwegen, met een maximum van 600 mln. via het netwerktarief worden gedekt.

Wat betreft de importcontracten is bij het genoemde prijsniveau van 7ct/kWh de niet-marktconformiteit ook nu geheel voor rekening van de elektriciteitsproductiebedrijven (de Sep-verplichtingen). Teneinde deze bijdrage te kunnen betalen zullen de winsten die door de elektriciteitsproductiesector en de Sep gedurende de zogenoemde Protocolperiode (1997 tot en met 2000) worden gemaakt, geheel worden aangewend ter dekking van de niet-marktconforme kosten.

Het verschil ten opzichte van de bijdrage zoals die in mijn brief van 9 januari 1998 is verwoord, betreft de toename van de toeslag op het nettarief ten gevolge van prijsdalingen onder de 7ct/kWh. Bij een langdurig zeer laag prijsniveau van 5 ct/kWh neemt de niet-marktconformiteit van aangegane verplichtingen toe. Immers, de lange termijn integrale kosten van een nieuwkomer op de markt liggen substantieel hoger dan 5 ct/kWh. Toch zullen de productiebedrijven ook bij een langdurig prijsniveau van 5ct/kWh een bijdrage ter waarde van ca. f 1,5 mld leveren.

De leden van de CDA-fractie zouden graag nader geïnformeerd worden over de betekenis van de uitspraak in de nota naar aanleiding van het verslag volgens welke ik bereid ben tot een gedeeltelijke vergoeding van de NMC-kosten. In het bijzonder vroegen zij of de toeslag op het nettarief zelfstandig door de Minister van Economische Zaken wordt vastgesteld dan wel of hiertoe een algemene maatregel van bestuur wordt uitgewerkt. Zij wezen in dat verband op artikel 75 van de Elektriciteitswet 1998, waarin een dergelijke maatregel is voorgeschreven.

Artikel 75 van de Elektriciteitswet 1998 is op 1 augustus 1998 in werking getreden en bevat de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te voorzien in een toeslag op het nettarief in verband met NMC-kosten. Bij het voorliggende wetsvoorstel zijn de artikelen 75 tot en met 77 van de Elektriciteitswet 1998 gewijzigd naar aanleiding van het sluiten van de zogenaamde overeenkomst op hoofdlijnen van 16 oktober 1998 betreffende de afwikkeling van verplichtingen van de productiesector en de verdeling van de niet-marktconforme kosten. De basis voor het opleggen van een toeslag op het netwerktarief is nu geregeld in artikel 77a. In dat artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de berekening van de niet-martkconforme kosten en van de hoogte van de toeslag. Dit is een AMvB waarop ingevolge artikel 61 van de wet een «zware voorhangprocedure» van toepassing is. Daardoor is betrokkenheid van de Tweede Kamer bij het vaststellen van die regels verzekerd. De Minister van Economische Zaken kan die toeslag derhalve niet zelfstandig, zonder die AMvB, opleggen. De toeslag wordt met inachtneming van de AMvB jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld. Alvorens de toeslag daadwerkelijk te effectueren, zal ik de Kamer bovendien uitgebreid informeren over de exacte invulling daarvan.

De leden van de CDA-fractie ontvingen ook in een ander opzicht graag een verduidelijking van hetgeen bedoeld is met de uitspraak in de nota naar aanleiding van het verslag volgens welke ik bereid ben tot een gedeeltelijke vergoeding van de NMC-kosten. Zij vroegen welk deel van de niet-marktconforme kosten voor een vergoeding in aanmerking komt.

Van vergoeding van gederfde winsten en van waardedaling van activa is in het geheel geen sprake. Van de overige door de leden van de CDA-fractie genoemde kosten komt slechts een gedeelte voor vergoeding in aanmerking. Afhankelijk van de ontwikkeling van de marktprijs voor elektriciteit, ben ik bereid te participeren in de verplichtingen van de Sep die voortvloeien uit een aantal elektriciteitsimportcontracten met Electricité de France, Preussen Elektra, Vereinigte Elektrizitätswerke en Statkraft en het gasimportcontract met Statoil. Daarnaast heb ik mij, onafhankelijk van de ontwikkeling van de marktprijs, bereid verklaard de niet-marktconformiteit van een aantal stadsverwarmingsprojecten en van de kolenvergassingsinstallatie Demkolec via een een toeslag op het nettarief te bekostigen. Tevens zullen de kosten voor de aanleg van de kabelverbinding met Noorwegen, met een maximum van 600 mln., via het netwerktarief worden gedekt. Dit betekent dat ik, afhankelijk van de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs, bereid ben een gedeelte van de niet-marktconformiteit van de hiervoor genoemde contracten te vergoeden via een toeslag op het netwerktarief.

De leden van de CDA-fractie verzochten de voorgenomen bijdrage aan de NMC-kosten in neerwaartse richting bij te stellen, aangezien initiatieven tot heronderhandeling van de elektriciteitsimportcontracten en het gasimportcontract tot nu toe zijn uitgebleven.

Met betrekking tot heronderhandeling van de importcontracten is in de eerste plaats van belang dat spoedig duidelijkheid ontstaat over de verdeling van de niet-marktconforme kosten en de ontbinding van de Overeenkomst van Samenwerking. Dat is mijns inziens een onmisbare voorwaarde om te kunnen komen tot een succesvolle heronderhandeling. Het neerwaarts bijstellen van de toeslag op het netwerktarief is derhalve thans niet aan de orde. Van belang is dat er via het voorliggende wetsvoorstel spoedig een wettelijke basis is voor een door mij vast te stellen bindende regeling die strekt tot verdeling tussen de productiebedrijven van de verplichtingen uit de Overeenkomst van Samenwerking en tot ontbinding van die overeenkomst. Overigens ben ik van mening dat er wel degelijk sprake is van een stimulans voor de productiebedrijven om tot een vermindering van de contractskosten te komen. Bij een prijsniveau van 7 ct/kWh betalen deze bedrijven immers alle kosten die met deze contracten samenhangen en ook bij lagere prijsniveau's blijft er sprake van een substantiële last voor de bedrijven.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de toewijzing van capaciteit zal plaatsvinden op basis van het principe «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» of op basis van evenredigheid of een andere systematiek. Tevens vroegen zij meer informatie over de positie van bestaande contracten bij de toedeling van capaciteit door netbeheerders. Tenslotte wilden deze leden vernemen waarom geen uitvoering is gegeven aan artikel 27, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998, op grond waarvan wettelijke regels moeten worden vastgesteld ten aanzien van de bepaling van beschikbare capaciteit.

De wijze waarop momenteel capaciteit wordt toegedeeld door TenneT is een combinatie van beide principes. Allereerst wordt in overleg met buitenlandse netbeheerders de totaal beschikbare technische transportcapaciteit bepaald. Dit gebeurt op basis van elektrotechnische modellen waarbij de betrouwbaarheid van het totale systeem het uitgangspunt is. Vervolgens wordt capaciteitsruimte toebedeeld om de richtlijn in het kader van de internationale organisatie van netbeheerders, de UCPTE, te kunnen uitvoeren. Wat de toewijzing van de overblijvende capaciteit betreft worden de volgende categorieën onderscheiden:

– Langjarige contracten; daaronder worden in dit verband verstaan contracten met een looptijd langer dan één jaar. De maximale looptijd is vijf jaar, met uitzondering van de op 1 januari 1999 reeds bestaande overeenkomsten tussen Sep en respectievelijk PreussenElektra, EdF en Statkraft die een looptijd hebben die eindigt na 2003.

– Jaarcontracten: dit zijn contracten die een looptijd hebben van één kalenderjaar.

– Maandcontracten: dit zijn contracten die minimaal een periode omvatten van één kalendermaand, maar die niet langer duren dan één kalenderjaar.

– Weekcontracten: hieronder vallen alle contracten met een looptijd langer dan één kalenderdag, maar korter dan één kalendermaand.

– Dagcontracten: dit zijn zogenaamde «spotmarkt-contracten» die al of niet via de elektriciteitsbeurs APX tot stand komen. De kleinste periode is één klokuur, de langste één kalenderdag.

De toewijzing van de transportcapaciteit geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten:

– Lang gaat voor kort, dat wil zeggen dat de beschikbare capaciteit allereerst ter beschikking komt voor langjarige contracten en vervolgens voor jaarcontracten enz..

– Ten behoeve van de spotmarkt (APX en bilaterale spotmarkt) wordt enige ruimte gereserveerd. Zou dit niet worden gedaan, dan zou onder omstandigheden geen capaciteit meer ter beschikking zijn voor deze markt. Vooralsnog is voor deze categorie 500 MW gereserveerd.

– In beginsel wordt niet meer capaciteit aan contracten van één jaar of langer toegekend dan redelijkerwijs tenminste 50 weken per jaar beschikbaar zal zijn.

Op deze wijze is het voor afnemers mogelijk om vooraf zekerheid te krijgen omtrent de toedeling van capaciteit. In antwoord op eerdere vragen heb ik in dit verband voorts aangegeven dat de Dte en de Nma zich een oordeel zullen vormen over de mededingingsrechtelijke aspecten van de verdeling van de beschikbare capaciteit door TenneT. Ook de Europese Commissie zal zich in voorkomende gevallen een oordeel kunnen vormen, namelijk indien het beleid van de netbeheerders van invloed is op het interstatelijke verkeer.

Wat tenslotte betreft de regels die werden beoogd met art 27, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998, merk ik op dat deze voor zover nodig tot uitdrukking komen in de artikelen 24a en 24b van het voorliggende wetsvoorstel. In artikel 24a zijn een verbod op reservering van capaciteit en een aantal uitzonderingen daarop geformuleerd, inclusief een prioritering in geval van schaarste aan transportcapaciteit. Artikel 24b geeft de mogelijkheid aan de directeur van de Dte om desgevraagd transportcapaciteit van een landsgrensoverschrijdend net in een beperkte mate bij voorrang te bestemmen voor door hem te bepalen transporten. Dit is wenselijk teneinde voldoende zekerheid te kunnen bieden aan degene die investeert in de aanleg van dergelijke verbindingen. Daarbij dient evenwel rekening te worden gehouden met het belang dat derden eveneens toegang hebben tot een desbetreffende verbinding.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), M. B. Vos (GL), Van Zuijlen (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Hofstra (VVD), Van Walsem (D66), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Verburg (CDA), Bos (PvdA), Van Dok-Van Weele (PvdA) en Blok (VVD). Plv. leden: Verbugt (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GL), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GL), Schoenmakers (PvdA), Bakker (D66), Cornielje (VVD), Schimmel (D66), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Koenders (PvdA), Rehwinkel (PvdA) en Udo (VVD).

Naar boven