Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 26301 nr. 37 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 26301 nr. 37 |
Vastgesteld 10 april 2001
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 21 maart 2001 overleg gevoerd met minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 20 december 2000 inzake het verslag van de werkzaamheden van de Veiligheidsraad in november 2000 (26 301, nr. 33);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 29 januari 2001 inzake het verslag van de werkzaamheden van de Veiligheidsraad in december 2000 (26 301, nr. 25);
– de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 29 januari 2001 inzake het Nederlands optreden in de Veiligheidsraad in de afgelopen twee jaar (26 301, nr. 36).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Van Middelkoop (ChristenUnie) spreekt zijn waardering uit voor de wijze waarop Nederland onder verantwoordelijkheid van de minister in de Veiligheidsraad heeft geopereerd en vraagt of de afgelopen twee jaar ook leereffecten voor het Nederlandse buitenlandse beleid hebben opgeleverd.
Mede gelet op de voor alle EU-lidstaten geldende wederzijdse verplichtingen, vraagt de heer Van Middelkoop hoe de samenwerking met de andere EU-lidstaten in de praktijk is verlopen. Is er bijvoorbeeld sprake geweest van een echte afstemming van standpunten?
Het feit dat de G8 zich op een gegeven moment meester heeft gemaakt van het Kosovo-dossier totdat binnen de G8 overeenstemming was bereikt, wekt de indruk dat de Veiligheidsraad bij echt belangrijke kwesties van ondergeschikte betekenis is. Heeft Nederland, mede gelet op zijn deelname aan de acties tegen de Federale Republiek Joegoslavië, deze gang van zaken binnen de Veiligheidsraad in kritische zin aan de orde gesteld?
De heer Van Middelkoop juicht toe dat Nederland heeft bijgedragen aan de agendering van de situatie in Afrika en spreekt de hoop uit dat de Veiligheidsraad aandacht aan dat continent zal blijven geven. Hij infor- meert naar de stand van zaken inzake UNMEE en naar de Nederlandse ambities inzake de Groep Vrienden van het vredesproces Ethiopië–Eritrea.
Hoewel de heer Van Middelkoop waardering heeft voor het functioneren van de heer Van Walsum, bijvoorbeeld voor de rol die hij in het kader van de vitale Kosovo-resolutie heeft gespeeld in de discussie over de doctrine van humanitaire interventie, betreurt hij het dat de heer Van Walsum direct na zijn pensionering uitlatingen heeft gedaan die zijn goede reputatie deels hebben beschadigd.
De heer Weisglas (VVD) meent dat Nederland in de afgelopen twee jaar in de Veiligheidsraad heeft gehandeld in overeenstemming met de vooraf als uitgangspunt genomen mix van idealisme, pragmatisme en realisme en spreekt de hoop uit dat de mede door Nederland gepropageerde brede integrale benadering van conflicten ook in de toekomst door de Veiligheidsraad zal worden gehanteerd. De wijze waarop het lidmaatschap is bekleed en het functioneren van Nederland als voorzitter, bijvoorbeeld in de kwestie Oost-Timor, verdienen waardering. Dat geldt ook voor de duidelijke rapportages aan de Kamer, ook al is de slotrapportage wellicht te onbescheiden.
Naar aanleiding van de constatering dat tegenstellingen tussen enerzijds de VS en anderzijds Rusland en/of China in de Veiligheidsraad af en toe een belangrijke rol spelen, wijst de heer Weisglas erop dat Frankrijk vaak een andere positie inneemt dan bijvoorbeeld Nederland en het Verenigd Koninkrijk, bijvoorbeeld ten aanzien van Irak. In feite is er ten aanzien van Irak, mede door de zeer weigerachtige houding van Irak zelf, heel weinig vooruitgang geboekt. In dit verband is het ook te betreuren dat de Nederlandse visie op het vergroten van de effectiviteit van sancties (nog) niet breed wordt gesteund.
Tot slot sluit de heer Weisglas zich aan bij de vragen over de afstemming binnen de EU en de rol van de G8 in de Kosovo-crisis. Ook onderschrijft hij dat de heer Van Walsum door zijn incorrecte uitlatingen na zijn aftreden zijn reputatie enigszins bezoedeld heeft.
Mevrouw Karimi (GroenLinks) merkt op dat de slotrapportage vooral beschrijvend is en een nogal zelfgenoegzame indruk wekt. Op basis van een kritische evaluatie moeten echter ook lessen worden getrokken uit het door Nederland op zich naar behoren vervulde lidmaatschap van de Veiligheidsraad. Wat is bijvoorbeeld de verhouding tussen de inzet en de bereikte resultaten en zijn, mede gelet op de in de afgelopen twee jaar ontwikkelde inzichten, in 1998 de juiste prioriteiten gesteld? Had Nederland zich er bijvoorbeeld niet steviger voor moeten inzetten om de situatie op de Molukken op de agenda te krijgen?
Mevrouw Karimi vraagt een reactie van de minister op de door haar onderschreven stelling van de heer Van Walsum dat op het punt van de brede benadering van conflictpreventie niet veel is bereikt omdat Nederland zich daar niet erg op heeft gericht. Hebben de discussies over vredesmissies, de herhaaldelijke afwijzing van Nederlandse suggesties op dat punt en het, met instemming van Nederland, uitvaardigen van voor westerse landen zelf niet werkbare mandaten voor vredesmissies, met name in het geval van Sierra Leone, overigens geleid tot nieuwe inzichten? Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een grotere betrokkenheid in Europees verband of aan de vorming van een kerngroep van westerse landen die permanent troepen beschikbaar houden om bij te dragen aan vredesoperaties in Sub-Sahara Afrika, zodat die operaties niet louter worden overgelaten aan arme landen.
Tot slot vraagt mevrouw Karimi nadere informatie over de afstemming tussen de permanente vertegenwoordiger bij de VN en de minister.
De heer Koenders (PvdA) acht het feit dat Nederland het lidmaatschap van de Veiligheidsraad heeft bekleed van groot belang, gelet op het belang dat Nederland hecht aan de internationale rechtsorde en de primaire rol van de VN. Ook hij benadrukt dat er lessen geleerd moeten worden uit de analyse van de mogelijkheden en beperkingen van een niet-permanent lid van de Veiligheidsraad. In de kwestie Oost-Timor heeft Nederland in ieder geval goed gebruikgemaakt van de kansen die het voorzitterschap bood; mede daardoor kon de Veiligheidsraad zichzelf actiever opstellen om escalatie van het conflict te voorkomen, wat van belang kan zijn voor de mogelijkheden die de Veiligheidsraad voortaan in soortgelijke situaties heeft. De onbevredigende gang van zaken ten aanzien van Irak toont aan hoe belangrijk het is om binnen de Veiligheidsraad overeenstemming te bereiken over effectievere sancties.
Met het oog op de noodzakelijke bestendiging van de inbreng van Nederland, bijvoorbeeld in de discussie over kleine wapens en over humanitaire interventie, vraagt de heer Koenders of daar in samenwerking met andere landen een vervolg aan kan worden gegeven. In dit kader vraagt hij ook welke bijdrage Nederland zal leveren aan het verbeteren van de Europese coördinatie.
Ook de heer Koenders vraagt een reactie op het feit dat in de Kosovo-crisis het optreden van diverse landen en groepen van landen een belemmering heeft gevormd voor een correcte besluitvorming in de Veiligheidsraad en de NAVO-raad. Moet hieruit worden afgeleid dat er sprake is van een trend en dat er sowieso uitgeweken moet worden naar andere gremia als de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad over bepaalde punten geen overeenstemming kunnen bereiken? Het is de taak van landen zoals Nederland om in zulke gevallen als bruggenbouwer te functioneren om de eenheid in de Veiligheidsraad te behouden.
Mede gelet op de ontwikkelingen ten aanzien van MONUC, de VN-missie in de Democratische Republiek Congo, vraagt de heer Koenders of westerse landen, afgezien van de bijdrage van Nederland aan UNMEE, nog wel bereid zijn om troepen ter beschikking te stellen voor vredesoperaties in Afrika. Hij pleit ervoor om dit punt binnen de EU aan de orde te stellen en daarbij ook te bespreken welke bijdragen lidstaten van de EU aan MONUC kunnen leveren, waarbij het in eerste instantie overigens vooral gaat om kleine, specifieke stappen.
Met betrekking tot het Brahimi-rapport spreekt de heer Koenders zijn teleurstelling uit over de geringe bijdrage die de VN zelf leveren aan het initiëren van vredesmissies. Het grote probleem is de tegenstelling tussen de rijke en arme landen. Daarom is het van belang dat de VN zich opstellen als een mondiale organisatie en niet vooral als vertegenwoordiger van de permanente leden van de Veiligheidsraad en dat de dialoog tussen Noord en Zuid over vredesoperaties wordt geïntensiveerd.
Voor een betere conflictpreventie acht de heer Koenders versterking van de rol van de secretaris-generaal van de VN van groot belang. Heeft Nederland dit punt in de Veiligheidsraad naar voren gebracht en houdt de Veiligheidsraad zich nu actiever met conflictpreventie bezig?
Tot slot vraagt de heer Koenders of het voorzitterschap van het Sanctiecomité Irak door de heer Van Walsum in persona is bekleed en, als dat het geval is, welke relatie dan bestond tussen hem en de minister. Naar aanleiding van de open vergadering over de kwestie Oost-Timor vraagt hij of er, los van de instructies van de regeringen, sprake is van een eigen overlegcircuit tussen de permanente vertegenwoordigers.
Mevrouw Van 't Riet (D66) vindt de toon van de eindrapportage enigszins zelfgenoegzaam, maar acht de analyse in essentie correct. Zeker gelet op de geringe invloed van het relatief kleine Nederland, is veel bereikt, bijvoorbeeld in de kwestie Oost-Timor. Ook is het positief dat Nederland veel aandacht heeft besteed aan Afrika, sociaal-economische en humanitaire aspecten en de brede integrale aanpak van conflicten.
Dit alles neemt niet weg dat er ook teleurstellingen zijn geweest. De situatie op de Molukken is bijvoorbeeld onvoldoende op de agenda gekomen en er is nauwelijks vooruitgang geboekt met de hervorming van de Veiligheidsraad. In hoeverre kunnen in de toekomst wel hervormingen gerealiseerd worden?
De coördinatie tussen de lidstaten van de EU is moeizaam verlopen, wat bijvoorbeeld tot uiting kwam in het ontbreken van een eenduidige lijn ten aanzien van Irak. Op dat punt waren overigens ook de meningsverschillen tussen de vijf permanente Veiligheidsraadsleden, het uitblijven van vooruitgang in het creëren van effectieve sancties en het ontbreken van een coherente aanpak na de crisis van december 1998 teleurstellend. Ook in Afrika waren, naast enkele positieve resultaten, teleurstellingen te noteren, bijvoorbeeld ten aanzien van het Grote Merengebied. Het is van groot belang dat de vredeshandhaving in Afrika niet alleen wordt overgelaten aan arme landen.
Naar de mening van mevrouw Van 't Riet wordt de stuwende en soms onafhankelijke rol van de secretaris-generaal van de VN onderbelicht, maar Nederland moet ook blijven uitdragen dat het van groot belang is dat de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad en de G8 de Veiligheidsraad serieus nemen en dat de Veiligheidsraad nauwer gaat samenwerken met regionale organisaties. Ten aanzien van Macedonië is samenwerking met de NAVO, de OVSE en de EU bijvoorbeeld essentieel.
Tot slot vraagt mevrouw Van 't Riet of Nederland nauw contact onderhoudt met de nieuwe tijdelijke leden van de Veiligheidsraad. Dat geldt met name voor nog niet afgehandelde onderwerpen, zoals de kleine wapens en de smart sanctions.
De heer Verhagen (CDA) constateert dat Nederland binnen de beperkte mogelijkheden van een niet-permanente en kleine lidstaat het lidmaatschap van de Veiligheidsraad in het algemeen goed en consistent heeft vervuld, met name door het aandragen van ideeën en initiatieven en door zich actief bezig te houden met de agendering, met name van Afrika, kleine wapens en de brede benadering van conflicten. Wel is het de vraag in hoeverre de aandacht voor Afrika en de brede benadering van conflicten zal beklijven. Was de kans op voortzetting van de Nederlandse initiatieven door de Europese permanente leden van de Veiligheidsraad niet groter geweest als Nederland ook initiatieven had genomen om te komen tot een geïntegreerde of gecoördineerde EU-benadering?
Ook voor de wijze waarop het voorzitterschap van het Sanctiecomité Irak is bekleed, heeft de heer Verhagen waardering. Wel is hij bezorgd over het verdere verloop, omdat de geloofwaardigheid van de Veiligheidsraad wordt bedreigd als permanente leden van de Veiligheidsraad, in dit geval Frankrijk en Rusland, resoluties van de Veiligheidsraad blijvend ter discussie stellen.
Mede dankzij de missie van de Veiligheidsraad is de uitkomst van de kwestie Oost-Timor positief, ook al was de permanente vertegenwoordiger aanvankelijk zeer sceptisch en terughoudend. Ten aanzien van Sierra Leone heeft hij naar de mening van de heer Verhagen echter juist politiek activisme bedreven. Het feit dat hij daarbij in ieder geval de indruk wekte dat hij soms op eigen houtje functioneerde, heeft niet bijgedragen aan een constructieve oplossing, de geloofwaardigheid van de Nederlandse inbreng en de optimale benutting van de mogelijkheden van het niet-permanente lidmaatschap van de Veiligheidsraad. Hieruit en uit het door de heer Van Walsum geschreven boek blijkt dat de minister hem onvoldoende heeft geïnstrueerd of bijgestuurd. Hebben meningsverschillen tussen de minister en de heer Van Walsum er daardoor op enig moment toe geleid dat de heer Van Walsum een inbreng heeft geleverd die niet overeenkwam met de uitgangspunten van de regering?
Ook naar de mening van de heer Verhagen had Nederland zich er meer voor moeten inspannen om de situatie op de Molukken op de agenda van de Veiligheidsraad geplaatst te krijgen en heeft het zich te snel neergelegd bij het gegeven dat andere landen niet over de Molukken wilden spreken omdat zij de situatie aldaar als een interne kwestie van Indonesië beschouwden.
De minister spreekt zijn waardering uit voor het functioneren van de permanente vertegenwoordiger en van alle medewerkers van het departement die de afgelopen twee jaar veel werk hebben verzet om het lidmaatschap van de Veiligheidsraad tot een succes te maken. De eindrapportage is zeker niet zelfgenoegzaam bedoeld en bevat dan ook geen kwalificaties; zij is een feitelijke beschrijving van de gebeurtenissen in de afgelopen twee jaar.
De ervaringen van de afgelopen twee jaar hebben de regering zeer enthousiast gemaakt over de mogelijkheden die de Veiligheidsraad heeft en over de benutting daarvan. Ook is duidelijk geworden dat de VN-leden, bijvoorbeeld via een groepsverband zoals dat van de Groep Vrienden van het vredesproces Ethiopië–Eritrea, veel mogelijkheden hebben om invloed uit te oefenen op de leden van de Veiligheidsraad. Mede dankzij de ontwikkelingen sinds 1990 is de Veiligheidsraad niet meer slechts een «resolutiefabriek», maar een zeer belangrijk gremium dat een belangrijke rol kan spelen in het beheersen van de vele internationale conflicten en problemen. Dit is bijvoorbeeld tot uiting gekomen in de beslissing om een eigen missie naar Timor en Indonesië te zenden, die een cruciale bijdrage heeft geleverd aan de deëscalatie van de situatie in Oost-Timor.
Ter versterking van de rol van de Veiligheidsraad heeft Nederland een open en transparante stijl van opereren gepropageerd, bijvoorbeeld door het organiseren van open debatten met betrokkenheid bij de voorbereiding van vertegenwoordigers van NGO's. Nederland heeft er bij de Ieren en Noren op aangedrongen om dergelijke methodieken te blijven hanteren. Daarnaast blijken de door Nederland consequente uitzendingen van missies ter oriëntatie, bijvoorbeeld naar West-Afrika, een nuttig instrument. Ook verdere versterking van de stimulerende rol van de secretaris-generaal ten aanzien van de conflictpreventie is zeer belangrijk.
De minister erkent dat er in wezen geen sprake is geweest van EU-coördinatie. Er zijn in de afgelopen twee jaar weliswaar enige vorderingen geboekt bij het bestrijden van dit fundamentele probleem in het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid en buitenlands beleid van de EU, maar het zal nog lang duren voordat er sprake zal zijn van een EU-zetel in de Veiligheidsraad, gepaard gaand met een vernieuwing van de Veiligheidsraad. Tot 1 januari 2001 bestond er bovendien geen permanent veiligheidscomité dat zich in EU-verband met dit terrein bezighoudt. Daarnaast speelt het permanente lidmaatschap van twee EU-lidstaten een belangrijke rol, ook al heeft Nederland, ook op ministerieel niveau, in de afgelopen twee jaar veel overleggen gevoerd met die twee landen. Bovendien heeft Nederland zich, gelet op deze situatie, aan het begin van de zittingsperiode het recht op een zekere eigen speelruimte voorbehouden.
Juist met het oog op de betekenis die de Nederlandse regering aan de Veiligheidsraad hecht, legt zij zich niet neer bij de inderdaad zichtbare trend om bij onenigheid tussen de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad het overleg naar andere gremia te verschuiven. De gang van zaken ten tijde van de Kosovo-crisis was een duidelijk voorbeeld van die trend, waarop ook de VN zelf in de komende jaren scherp moeten letten. Nadat de Federale Republiek Joegoslavië in 1998 drie resoluties over Kosovo had genegeerd en de luchtacties waren begonnen, probeerde Rusland vergeefs om die acties via een resolutie te laten veroordelen. Vanaf dat moment kon dit onderwerp niet meer in de Veiligheidsraad worden besproken en behandeld; daar was op dat moment helaas niets aan te doen. Daardoor verschoof het zwaartepunt van het internationale overleg met name naar de G8, waarbij overigens ook veel overleg met niet-leden van de G8 werd gevoerd. Direct na de luchtacties heeft de Veiligheidsraad via resolutie 1244 de hem toekomende ruimte hernomen.
Ten aanzien van Irak heeft Nederland zich zeer ingespannen voor de totstandkoming van de uiteindelijke resolutie 1284, juist om te voorkomen dat dit onderwerp verder buiten de Veiligheidsraad zou worden behandeld. In de notitie over de humanitaire interventie zal worden ingegaan op dit lastige vraagstuk.
Naar de overtuiging van de minister zal de brede, integrale benadering van conflicten beklijven, ook omdat de secretaris-generaal op dit gebied een zeer actieve rol speelt en daarbij wordt gesteund door een aantal leden van de VN. Nederland heeft hierover gesproken met Ierland en Noorwegen en zal die benadering in de komende jaren blijven propageren. De conferentie die dit jaar aan de problematiek van de kleine wapens zal worden besteed, garandeert dat ook dat punt aandacht zal blijven krijgen.
Op basis van het over de exitstrategie gevoerde debat zal het secretariaat van de secretaris-generaal een aantal concrete studies uitvoeren, waarbij ook Nederland betrokken zal worden; Nederland heeft zich bereid verklaard om eventueel bij te dragen aan de financiering van deze studies.
Nederland heeft in diverse stadia, met name in juni en juli 2000, via ministeriële en andere contacten, ook met de Indonesische regering, geprobeerd om de situatie op de Molukken op enigerlei wijze bespreekbaar te maken voor de Veiligheidsraad. De blokkade van de Indonesische regering kon echter niet ongedaan worden gemaakt omdat de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad, gegeven die harde opstelling van Indonesië, van mening waren en zijn dat het conflict een interne kwestie is en dat de soevereiniteit van Indonesië moet worden gerespecteerd. Wel heeft Nederland, naast de opmerking die de minister-president over de Molukken heeft gemaakt, net als de VS in het debat van eind juli 2000 over de situatie in Oost-Timor ook de toenmalige situatie op de Molukken aan de orde gesteld. Verder is er geprobeerd om via de secretaris-generaal te bereiken dat de Veiligheidsraad op de een of andere manier aandacht aan de Molukken zou besteden, maar ook zijn contacten met de Indonesische regering en de permanente leden van de Veiligheidsraad leverden niets op. In de Veiligheidsraad kon Nederland, gelet op het internationale recht, niet meer doen. Los daarvan heeft Nederland in de VN het thema van de humanitaire hulp sterk benadrukt; het UNDP is ook betrokken geweest bij de tweede EU-missie naar de Molukken. Nederland zal via multilaterale kanalen hulp verlenen aan de Molukken en heeft dat in de afgelopen anderhalf jaar al ruimhartig gedaan. In rustige gebieden beginnen een paar projecten enige resultaten af te werpen, maar de missie heeft verder zeker geen geruststellend beeld opgeleverd.
Naar aanleiding van het rapport-Brahimi heeft de Veiligheidsraad bevestigd dat er op het punt van de mandaten iets moet veranderen. Helaas was er, vooral door de opstelling van de niet-gebonden landen, op de meest recente zitting van de Algemene Vergadering van de VN onvoldoende steun voor een vergroting van de financiële armslag voor de secretaris-generaal. Nederland zal zich ervoor inspannen om dit thema en de andere aanbevelingen van het rapport-Brahimi op de agenda te houden.
Op basis van de activiteiten van de Veiligheidsraad in zijn vorige samenstelling gaat de minister ervan uit dat ook de aandacht voor de internationale conflicten in Afrika duurzaam zal blijken te zijn. Bovendien is ook hierover met Noorwegen en Ierland gesproken om ook op dit punt het estafettestokje door te geven.
De in het boek van de heer Van Walsum verwoorde opvatting dat Nederland onvoldoende bereid is geweest om deel te nemen aan vredesoperaties in Afrika, met name in Sierra Leone, wordt door de minister weersproken. Nederland heeft vergeefs gestreefd naar een forser mandaat voor de vredesoperatie in Sierra Leone; op basis van het uiteindelijke mandaat was de regering, daarin breed gesteund door de Kamer, net als alle andere westerse landen niet bereid om een bijdrage te leveren. Op basis van de taakstelling in de Defensienota is Nederland in staat om tegelijkertijd aan vier vredesoperaties deel te nemen, maar dan moeten de situatie en het mandaat voldoen aan het door de Kamer vastgestelde en in het debat over het rapport van de commissie-Bakker geamendeerde toetsingskader. Het feit dat het akkoord van Lusaka niet geëerbiedigd werd, heeft er uiteindelijk toe geleid dat er is afgezien van een Nederlandse bijdrage aan MONUC. De Nederlandse bijdrage aan UNMEE bewijst echter dat Nederland, ook als er risico's aan de vredesoperaties zijn verbonden, deelname aan vredesoperaties in Afrika niet afwijst. Bovendien levert Nederland, bijvoorbeeld in het kader van het overleg tussen de troepenleveranciers, ook op het punt van training, uitrusting en transport belangrijke bijdragen aan operaties.
Toen de opinie van de heer Van Walsum over de Nederlandse bijdrage aan de vredesoperatie in Sierra Leone bekend werd, heeft de Nederlandse regering zich daarvan gedistantieerd. Een permanente vertegenwoordiger bij de VN mag zo'n opinie echter wel hebben, want zonder opinies en gedachten is er geen debat. Het bekend worden van die opinie betekent dus niet dat op bepaalde momenten weinig afstemming met Den Haag heeft plaatsgevonden. Integendeel: in het kader van de ministeriële verantwoordelijkheid heeft, ook ten aanzien van de kwestie Oost-Timor, juist zeer veel overleg plaatsgevonden en zijn zeer veel instructies gegeven om de in New York te leveren inbreng af te stemmen op de Nederlandse beleidsuitgangspunten.
Het voorzitterschap van het Sanctiecomité Irak werd niet in persona door de heer Van Walsum bekleed, maar hing samen met zijn functie van permanente vertegenwoordiger van Nederland; ook dat voorzitterschap viel dus onder de ministeriële verantwoordelijkheid.
Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (ChristenUnie), Valk (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), M.B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), De Boer (PvdA), voorzitter, Verburg (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Remak (VVD), Wilders (VVD), Molenaar (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA).
Plv. leden: Dijkstal (VVD), Van Baalen (VVD), De Graaf (D66), Van 't Riet (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Zijlstra (PvdA), Belinfante (PvdA), Leers (CDA), Eurlings (CDA), Cherribi (VVD), De Haan (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van Bommel (SP), Harrewijn (GroenLinks), Gortzak (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Albayrak (PvdA), Van Oven (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Balemans (VVD), Duivesteijn (PvdA), Van den Akker (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26301-37.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.