26 301
Lidmaatschap Veiligheidsraad

nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2000

Hierbij bied ik U mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking een verslag aan over de werkzaamheden van de Veiligheidsraad in de maand september 2000.

SAMENVATTING

De 55e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) ging van start met de Millennium-Top op 5 september 2000. Onder Malinees voorzitterschap vond twee dagen later de Veiligheidsraad-Top plaats, waaraan de Minister-President deelnam: een unieke gebeurtenis, die aan staatshoofden en regeringsleiders de gelegenheid bood de rol van de VN en de Veiligheidsraad in het nieuwe millennium te beschouwen.

Oud-President Nelson Mandela informeerde de Raad over de stand van zaken met betrekking tot het vredesproces in Burundi: alle politieke partijen hadden het vredesakkoord van Arusha inmiddels ondertekend, maar de rebellen weigerden nog elke medewerking.

De Veiligheidsraad heeft ingestemd met een VN-vredesmissie in Ethiopië/Eritrea (UNMEE).

De VN-vredesmissie in Sierra Leone (UNAMSIL) staat onder druk, nu India heeft aangekondigd zijn troepen terug te trekken en de Secretaris-Generaal nog niet over voldoende toezeggingen van aanvullende troepen beschikt.

De Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor Kosovo, Kouchner, concludeerde in een briefing dat de situatie in Kosovo sedert het aantreden van UNMIK sterk was verbeterd: er is sprake van opbouw van bestuur, instelling van overlegorganen, ontwikkeling van onafhankelijke media en van een functionerende markteconomie.

De leden van de Raad veroordeelden het geweld van de milities in West-Timor, dat onder andere de dood van vier hulpverleners tot gevolg had. De Indonesische regering diende zo spoedig mogelijk concrete maatregelen te nemen ter ontwapening en ontmanteling van de milities.

De Veiligheidsraad stelde een werkgroep in die eind oktober dient te rapporteren over de Raad regarderende aanbevelingen van het Brahimi-rapport.

AFRIKA

Burundi

Onder-secretaris-generaal Prendergast gaf op 28 september een overzicht van de meest recente ontwikkelingen in Burundi: alle negentien politieke partijen hadden inmiddels de vredesovereenkomst van Arusha ondertekend, de rebellengroeperingen weigerden echter het akkoord te tekenen. Volgens Prendergast moest de druk op de rebellen worden opgevoerd, waarbij de leiders in de regio een belangrijke rol konden vervullen.

De negentien politieke partijen hadden overeenstemming bereikt over de samenstelling van de «Implementation Monitoring Committee» (IMC), waarvan de Secretaris-Generaal de voorzitter moet benoemen. In de IMC hebben zitting: een vertegenwoordiger per partij, zes onafhankelijke Burundese experts en een vertegenwoordiger van respectievelijk de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE), de VN, het Regional Initiative en de donorgemeenschap.

Nelson Mandela verzorgde op 29 september een openbare briefing voor de Veiligheidsraad. Hij uitte grote waardering voor de constructieve rol van de Burundese politici en van de internationale gemeenschap ten aanzien van het vredesakkoord. Hoewel volledige implementatie van het Arusha-akkoord niet mogelijk zou zijn zolang de rebellen niet meewerkten, was het toch van belang concrete resultaten aan de bevolking te laten zien en zo spoedig mogelijk met de uitvoering van het akkoord te beginnen. Het facilitatieteam zou daarom zijn werkzaamheden vanuit Burundi zelf voortzetten en niet langer vanuit Arusha.

Volgens Mandela was het voor de voortgang van het vredesproces van essentieel belang dat de politieke bannelingen terugkeren naar Burundi en dat hun veiligheid werd gegarandeerd, een rol die in het akkoord aan de VN was toebedeeld. In zijn briefing op 28 september verwachtte Prendergast niet dat de Veiligheidsraad hiertoe bereid zou zijn. Het VN-Secretariaat dacht aan de mogelijkheid particuliere beveiligingsorganisaties in te schakelen.

Mandela was teleurgesteld over het feit dat de rebellen nog niet hadden getekend. Hij suggereerde dat een vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal naar Burundi zou reizen om rechtstreeks met de rebellenleiders en -soldaten te praten en druk uit te oefenen.

De Veiligheidsraad aanvaardde een presidentiële verklaring, waarin het vredesakkoord werd verwelkomd en alle partijen werden opgeroepen het akkoord te implementeren. Bovendien riep de Raad alle partijen op om de terugkeer van de bannelingen mogelijk te maken.

Democratische Republiek Congo

Onder-secretaris-Generaal Miyet verzorgde op 26 september een briefing voor de Veiligheidsraad over de laatste ontwikkelingen in de Democratische Republiek Congo (DRC) naar aanleiding van het zojuist verschenen rapport van de Secretaris-Generaal over de VN-missie in de DRC (MONUC). Miyet stelde dat er geen enkele voortgang zat in de implementatie van het Lusaka-akkoord. Verdere ontplooiing van MONUC zou in de huidige omstandigheden niet mogelijk zijn, de DRC-regering bleef de vrijheidsbeweging van MONUC beperken. De Secretaris-Generaal heeft in zijn rapport gesteld dat bij onvoldoende voortgang in het vredesproces de huidige sterkte van MONUC niet gehandhaafd kan worden.

Nederland stelde dat de mislukking van het Lusaka-vredesproces grote implicaties zou hebben voor de stabiliteit in de regio, maar er zich van bewust te zijn dat onder de huidige omstandigheden van een verdere ontplooiing van MONUC geen sprake kan zijn. Nederland verzocht de Secretaris-Generaal de komende maanden de vinger aan de pols te houden en obstructie van Congoleze partijen t.a.v. MONUC te rapporteren.

Het voorstel van Secretaris-Generaal om het mandaat van MONUC met twee maanden te verlengen werd door alle delegaties gesteund. De VN dient de komende maanden alles in het werk te stellen partijen dichter bij elkaar te brengen, maar handhaving van MONUC is uiteindelijk alleen mogelijk met medewerking van Congolese partijen zelf. Een resolutie hiertoe is in voorbereiding.

Ethiopië/Eritrea

Op 15 september aanvaardde de Veiligheidsraad unaniem de ontwerp-resolutie inzake de United Nations Mission in Ethiopia and Eritrea (UNMEE). Over inhoud van de resolutie hebben de Minister van Defensie en ik U separaat geïnformeerd in de brief van 9 oktober jongstleden.

Guinee

De veiligheidssituatie in Guinee en het grensgebied tussen Liberia/Sierra Leone/Guinee (de «drie Mano-rivierstaten») was sinds begin september op een zorgwekkende manier verslechterd, aldus Assistent Secretaris-Generaal Prendergast in een briefing voor de Veiligheidsraad op 28 september.

De aanwezigheid van enkele honderdduizenden vluchtelingen in het grensgebied, waaronder verschillende facties en groeperingen die in de strijd om de macht in Liberia en Sierra Leone aan het kortste eind hadden getrokken, maar nog wel bewapend zijn, was in het verleden reeds aanleiding geweest tot schermutselingen en onrust. Begin september was de situatie tot een uitbarsting gekomen met gewapende invallen in Guinee en met hard Guinees optreden tegenover vluchtelingen uit Liberia en Sierra Leone. UNHCR-medewerkers waren vermoord en ontvoerd. De Raad had hierover op 20 september in een persverklaring zijn zorg uitgesproken.

Over de verantwoordelijkheid voor de ontwikkelingen waren tegenstrijdige berichten ontvangen, aldus Prendergast. De dissidentenbeweging «Rally of Democratic Forces of Guinea» zou de verantwoordelijkheid hebben opgeëist, maar er waren ook berichten als zouden de incursies hun origine hebben in Liberia of bij de RUF in Sierra Leone. De humanitaire activiteiten hadden zwaar te leiden onder de verslechterende veiligheidssituatie.

ECOWAS-president Konare bemiddelde in het conflict en de drie landen zouden zich op ministerieel niveau bereid hebben verklaard tot een aantal vertrouwenwekkende maatregelen.

Nederland stelde dat de voortdurende activiteiten van gewapende groeperingen in de regio mede hun oorzaak had in het feit dat geen van de landen «all inclusive» regeringen hadden; een toekomstige vredesregeling zou hiermee rekening moeten houden. In een persverklaring toonden de leden van de Raad hun bezorgdheid over de ontwikkelingen in Guinee en de grensgebieden.

Sierra Leone

De Veiligheidsraad aanvaardde op 20 september een resolutie waarmee het mandaat van de VN-missie in Sierra Leone, UNAMSIL ongewijzigd werd verlengd tot 31 december 2000. Over de voorstellen van de Secretaris-Generaal tot aanscherping van het mandaat kon niet worden gestemd, omdat de Secretaris-Generaal over onvoldoende toezeggingen van troepen beschikte om zo'n versterkt mandaat ten uitvoer te brengen.

Nederland pleitte voor een vergadering van troepenleverende landen voorafgaande aan de Veiligheidsraadmissie die in oktober Sierra Leone zal bezoeken: een aantal troepenleveranciers verzette zich tegen een aanscherping van het mandaat door de Veiligheidsraad, waarvan de leden echter veelal niet bereid waren manschappen te leveren.

Op 21 september werd officieel bevestigd dat de Indiase regering besloten had haar troepen uit UNAMSIL terug te trekken. Sinds de ineenstorting van het vredesproces was het mandaat robuuster geworden dan waartoe India zich had gecommitteerd. India zou zich gefaseerd terugtrekken en ook de positie van Force Commander afstaan.

Door het vertrek van India als een van de belangrijkste en meest waardevolle troepenleveranciers (3059 troepen) is het huidige mandaat van UNAMSIL onder druk komen te staan. Ook Jordanië weifelt over verdere deelname aan UNAMSIL: Jordanië stelt als eis voor voortzetting van de bijdrage dat ook een westers land een militaire bijdrage aan UNAMSIL levert.

Nader overleg zal plaatsvinden na terugkeer van de Veiligheidsraadmissie die Sierra Leone en de regio van 7–14 oktober zal bezoeken.

Somalië

President Guelleh van Djibouti informeerde op 15 september de Veiligheidsraad over de voortgang van het proces van nationale verzoening in Somalië. Volgens Guelleh was het huidige overgangsparlement de meest representatieve institutie in de Somalische geschiedenis. Hoewel Puntland en Somaliland niet deelnamen aan het overgangsparlement en een aantal krijgsheren het vredesproces saboteerde, vertegenwoordigde het parlement met zijn 245 leden de gehele bevolking van de grens met Djibouti tot aan de grens met Kenia.

Guelleh onderstreepte dat het herstel van de nationale instituties de nodige capaciteit vergde waarvoor externe hulp onmisbaar was.

De leden van de Raad waren unaniem in hun lof voor de rol van Guelleh als bemiddelaar in het vredes- en verzoeningsproces.

MIDDEN-OOSTEN

Irak

Uitvoerend Directeur van het Olie voor Voedselprogramma, Sevan, legde in zijn interventie voor de Veiligheidsraad op 21 september de nadruk op het hoge aantal holds die de uitvoering van het programma negatief beïnvloedde. Vooral de elektriciteitssector behoefde prioritaire aandacht.

Hij hoopte dat het versterkte observatiemechanisme dat nu operationeel was, zou bijdragen aan een structurele vermindering van de holds.

Ondanks alle problemen bij de uitvoering en ondanks alle tekortkomingen bood het programma cruciale bijstand aan de bevolking van Irak. Sevan riep alle betrokkenen op politisering van het humanitaire programma te voorkomen, zodat het efficiënt kon worden geïmplementeerd ten dienste van de Iraakse bevolking.

Nederland gaf als voorzitter van het sanctiecomité een kort overzicht van de werkzaamheden. Het comité had de meeste humanitaire elementen van resolutie 1284 uitgevoerd. Nederland sprak grote zorg uit over de toename van de holds: hoewel aanvankelijk de expertbijeenkomsten van het comité ervoor hadden gezorgd dat een neerwaartse trend waarneembaar was, bleek de totale waarde van de holds inmiddels weer te zijn gestegen. Het comité zal met name druk op de Verenigde Staten blijven uitoefenen om verandering aan te brengen in deze onhoudbare situatie.

De Verenigde Staten wezen er op dat zij 90% van de ingediende aanvragen goedkeurden, maar een van de belangrijkste redenen voor het opleggen van holds was de gebrekkige informatie die door de aanvragers wordt geleverd, hetgeen Sevan bevestigde.

Nederland constateerde met voldoening dat de regering van Irak eindelijk meer gelden toekende aan medicijnen en voedsel. Helaas werd dit overschaduwd door de weigering van Irak visa te verstrekken aan de experts die een analyse moeten maken van de humanitaire situatie.

Ambassadeur Van Walsum sprak de Nederlandse zorgen uit over de recente aanslagen op VN-personeel in Irak, waarbij twee doden en acht gewonden waren te betreuren. Nederland steunde de oproep van de Secretaris-Generaal aan de Iraakse regering snel het onderzoek af te ronden en zorg te dragen voor de bescherming van VN personeel.

Frankrijk introduceerde het voorstel om het percentage van de olie-opbrengsten dat wordt toegewezen aan de UN Compensation Commission (UNCC) te verlagen van 30% naar 20%. De vrijkomende gelden zouden de humanitaire situatie verder kunnen verbeteren en de betrokkenheid van de Veiligheidsraad bij de humanitaire situatie nog eens bevestigen.

Leden van de Raad toonden hun bereidheid om over een herziening van het percentage te spreken, mits het primaire doel – maximalisering van het humanitaire programma – in het oog werd gehouden.

De discussie in de Raad over het tweede kwartaalrapport van UNMOVIC op 22 september concentreerde zich op de wijze waarop Irak tot medewerking aan het inspectieregime gebracht zou kunnen worden. De visies hierop liepen uiteraard ver uiteen en de Raad bereikte geen conclusies ter zake.

EUROPA

Kosovo

Tijdens een briefing voor de Veiligheidsraad op 27 september informeerde de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor Kosovo, Dr Kouchner, de Raad in grote lijnen over wat sinds het aantreden van UNMIK tot stand was gebracht in Kosovo: opbouw van bestuur en politie, instelling van overlegorganen en ontwikkeling van onafhankelijke media, massale terugkeer van vluchtelingen, verbetering van de veiligheidssituatie, demilitarisering van de KLA en een aanzet tot een functionerende markteconomie.

Hij erkende ook fouten: als voorbeeld noemde hij de invoering van de markteconomie zonder op de bijzondere huisvestingssituatie te letten, het streven naar multi-etnisch onderwijs zonder te beseffen dat dit in de praktijk leidde tot uitsluiting van minderheden. De algemene les was dat eerst klemmende problemen moesten worden aangepakt en pas dan grondslagen voor oplossingen op lange termijn konden worden gelegd.

Kouchner stond langdurig stil bij de voorbereidingen voor de lokale verkiezingen. Hij betreurde de Servische weigering tot deelname, maar tekende daarbij aan dat de Servische minderheid wel in overlegorganen was vertegenwoordigd en dat de aanstaande verkiezingen de eerste waren van een reeks.

Hij meende dat mede op basis van zijn «Pact voor Kosovo» een maatschappelijke discussie over de toekomstige status van Kosovo op gang moest komen.

Concluderend stelde Kouchner dat de situatie in Kosovo sedert het aantreden van UNMIK ten goede was veranderd.

In de discussie in de Raad heerste waardering voor Kouchner en UNMIK.

De veiligheidssituatie met betrekking tot de minderheden was nog steeds voorwerp van zorg. De meeste delegaties spraken steun uit voor Kouchners aanpak van de aanstaande lokale verkiezingen.

De Raad stemde in met de benoeming van de Zweed Amneus als Speciaal Gezant van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten voor vermisten en gedetineerden.

China en Oekraïne betwijfelden of het verstandig was nu lokale verkiezingen te houden, terwijl de Servische en Turkse minderheden zich niet hadden laten registreren. Rusland meende dat resolutie 1244 gedeeltelijk en onbevredigend werd uitgevoerd.

Sommige delegaties maakten van de gelegenheid gebruik om kanttekeningen te maken bij de recente verkiezingen in de FRY. De Amerikaanse Ambassadeur Holbrooke sprak van een historische ontwikkeling; de wil des volks moest worden uitgevoerd. Tevens gaf hij aan dat op het moment dat een democratische regime in Belgrado gevestigd zou zijn, opheffing van de sancties in het verschiet lag. In de Nederlandse interventie werd verklaard dat met spanning werd uitgekeken naar de definitieve resultaten van de verkiezingen, maar dat de eerste resultaten op een duidelijke zege voor de oppositie wezen.

AZIË

Afghanistan

De Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor Afghanistan, Vendrell, concentreerde zich in zijn briefing op 25 september op de politieke en militaire situatie in Afghanistan.

In de afgelopen maanden hadden de Taliban belangrijke strategische veroveringen gemaakt; de Taliban hadden bijna 95% van het land in handen. De onverwacht succesvolle opmars van de Taliban kon naar de mening van Vendrell niet alleen op hun eigen conto worden geschreven; het United Front was intern verdeeld waardoor geen tegenstand kon worden geboden aan de Taliban.

De Veiligheidsraad steunde het voorstel van Vendrell om de partijen tot een proces van onderhandelingen te bewegen met als enige voorwaarde vooraf dat geen van de partijen uit de onderhandelingen zou weglopen. Het United Front had inmiddels positief gereageerd; het antwoord van de Taliban liet nog op zich wachten.

Op humanitair terrein en op het gebied van mensenrechten was geen verbetering te bespeuren, aldus Vendrell.

In een persverklaring uitten de leden van de Raad grote zorgen over de gevechten in Afghanistan en riepen de partijen op tot hervatting van de onderhandelingen.

Bougainville

Op 28 september werd de Veiligheidsraad gebriefd door Assistent Secretaris-Generaal Turk over het vredesproces in Bougainville. De briefing was summier en vrij optimistisch.

De partijen leken zich bewust te zijn van de noodzaak resultaat te boeken voordat het parlement vanaf december een half jaar met reces zal gaan. De Peace Process Consultative Council (PPCC) is drie maal bijeen gekomen, en heeft op 23 augustus voor het eerst gesproken over de terugtrekking van het PNG-leger uit Bougainville.

Door partijen is een «Record of Outcome» geaccordeerd, maar nog niet getekend. De «Record» vermeldt dat de partijen met waardering hebben kennis genomen van het feit dat de PNG-premier op 1 september het parlement een motie heeft voorgelegd die moet leiden tot opneming van de mogelijkheid van een referendum in de grondwet. De optie van een referendum over onafhankelijkheid van Bougainville is, volgens het Secretariaat, hiermee niet van tafel.

Assistent Secretaris-Generaal Turk achtte de voortzetting van de internationale bemoeienis, ook in de vorm van een VN-presentie in de vredesopbouwfase na het bereiken van het akkoord, gewenst. Naar verwachting zal de Secretaris-Generaal in zijn volgende rapport voorstellen het mandaat van het UN Political Office in Bougainville (UNPOB) te verlengen.

Oost-Timor

De Veiligheidsraad heeft in een persverklaring op 6 september de moord op de vier hulpverleners in West-Timor met kracht veroordeeld en Indonesië opgeroepen maatregelen te nemen om een einde te maken aan het geweld van de milities.

De Veiligheidsraad aanvaardde op 8 september een resolutie, waarin de Raad insisteert dat Indonesië additionele stappen onderneemt om de milities in West-Timor te ontwapenen en te ontbinden.

Tevens kondigde de Raad aan een missie naar Jakarta en Oost-Timor te zullen sturen om de implementatie van de resolutie te bespreken.

Een tegenstelling bestond tussen leden die voor een snelle uitzending van de missie waren (Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Canada, Nederland) en leden die daarvoor Indonesische instemming essentieel vonden. In een privé-bijeenkomst met Minister Yudhoyono toonde deze aanvankelijk verzet tegen de voorgenomen Veiligheidsraadmissie. Na uitvoerige discussie met leden van de Raad zegde Yudhoyono toe President Wahid te zullen berichten dat de missie als instrument van steun en samenwerking was bedoeld.

De Veiligheidsraad werd op 26 september geïnformeerd door Assistent Secretaris-Generaal Annabi over de recente ontwikkelingen in Oost en West Timor. De ernstige ongeregeldheden die ontstonden na de ontwapeningsceremonie in Atambua was het belangrijkste onderwerp van gesprek. Annabi betitelde de ontwapening in Atambua overigens als weinig succesvol: militieleden hadden hun vrijwillig ingeleverde wapens weer teruggenomen.

Een aantal Raadsleden, waaronder Nederland, liet zich in scherpe bewoordingen uit over het incident. De Indonesische regering had de zaak niet in de hand en leek niet serieus actie te ondernemen. Nederland stelde dat de Veiligheidsraadmissie zo snel mogelijk naar Indonesië diende te vertrekken.

China stelde dat Indonesië wel degelijk effectieve maatregelen trof en toonde oprecht te zijn. De Veiligheidsraad-missie kon alleen met instemming van Indonesië vertrekken.

In een korte persverklaring sprak de Raad zijn diepe zorg uit over de bedreiging van VN-personeel door de milities. De regering van Indonesië werd opnieuw opgeroepen de milities te ontwapenen en te ontbinden.

Transitional Adminstrator Vieira de Mello oordeelde in een briefing voor de Veiligheidsraad op 29 september ondubbelzinnig en hard over de milities in Oost-Timor: pas indien de milities volledig ontwapend en ontmanteld waren en de schuldigen van misdaden opgepakt en berecht, zou Oost-Timor veilig zijn en de vluchtelingenproblematiek opgelost kunnen worden. De milities waren zijns inziens niet alleen een bedreiging van de veiligheid van West- en Oost-Timor, maar van de integriteit van Indonesië zelf.

De Mello signaleerde het begin van het ontstaan van een divers landschap van politieke partijen in Oost-Timor. De toename van de intensiteit van politieke activiteiten en politieke verdeeldheid vond hij normaal voor een proces van democratisering. De Mello voorzag nationale verkiezingen in de tweede helft van 2001, die zouden moeten leiden tot een Constitutionele Assemblee, die belast zou worden met het opstellen van een grondwet en het kiezen van een overgangsregering.

Nederland en de leden van de Raad waren eensgezind in hun veroordeling van de wandaden van de milities en onderschreven De Mello's analyse dat zij de kern van het huidige probleem vormden. Vrijwel allen riepen de Indonesische regering op met spoed effectieve maatregelen te nemen

DIVERSEN

Veiligheidsraad-Top

Tijdens de Millennium-Top vond op 7 september de Veiligheidsraad-Top plaats, waaraan negen presidenten, vijf premiers (waaronder Nederland) en een minister van buitenlandse zaken deelnamen.

De Malinese president opende, als voorzitter van de Raad, de Top met een minuut stilte ter nagedachtenis aan de vier in West-Timor vermoorde hulpverleners en uit solidariteit met al het VN-personeel en humanitaire werkers ter velde. Veel delegaties spraken hun veroordeling uit over de moorden in West-Timor en riepen de Indonesische regering op de schuldigen te straffen. Ook de Minister-President heeft de Indonesische regering opgeroepen haar gezag te doen gelden, op Timor en op de Molukken «or wherever the need may arise» om een herhaling van dergelijke gewelddadigheden te voorkomen.

De Secretaris-Generaal stelde in zijn presentatie dat alleen snel, verenigd en effectief optreden de reputatie van de VN als vredesstichter zou kunnen herstellen; te vaak hadden goede intenties alleen tot mislukkingen geleid. Vredesoperaties moesten beter worden opgezet en uitgevoerd. In dit verband verwees Kofi Annan naar het Brahimi-rapport en riep de Veiligheidsraad op de Raad regarderende aanbevelingen uit te voeren. Wel waarschuwde Annan dat VN-operaties niet altijd het antwoord waren op conflicten en geen substituut mochten zijn voor de politieke wil van de conflictpartijen.

Uit alle interventies kwam naar voren dat de Millennium-Top en de Veiligheidsraad-Top historische gebeurtenissen waren die de tijd boden stil te staan bij de vraag hoe de VN en de Raad zich beter van hun taken konden kwijten in een sterk veranderde wereld, die zich geconfronteerd zag met gewapende conflicten, ernstige ziektes, grote armoede en milieuvervuiling.

Het Brahimi-rapport werd verwelkomd. Wel konden de bekende verschillen van mening worden opgetekend hoe eenmaal uitgebroken conflicten, niet alleen tussen staten, maar vooral binnen staten het beste konden worden tegemoet getreden. Respect voor beginselen uit het VN-Handvest, zoals soevereiniteit van staten en niet-inmenging in binnenlandse aangelegenheden (o.a. China) stond tegenover het imperatief niet onverschillig te blijven bij massale schendingen van mensenrechten (o.a. Frankrijk en Nederland). De bijzondere aandacht voor Afrika werd door de leden van de Raad gerechtvaardigd geacht.

De Minister-President verwelkomde het Brahimi-rapport. Hij pleitte voor kwalitatief betere VN-vredesoperaties en «het leren van de lessen» terzake. Conflictpreventie vereiste politieke moed en een geïntegreerde benadering, waaronder armoedebestrijding door economische groei, sociale rechtvaardigheid en respect voor de mensenrechten.

De Veiligheidsraad-Top werd afgesloten met de unanieme aanvaarding van een resolutie, waarin een Declaratie van deze Topbijeenkomst werd aanvaard. («The Declaration on ensuring an effective role for the Security Council in the maintenance of international peace and security, particularly in Africa»). De Declaratie verwelkomde het Brahimi-rapport en diens aanbevelingen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor conflictoplossing werd bij de partijen zelf gelegd. VN-operaties konden daarbij behulpzaam zijn. Alle staten werden opgeroepen hun inspanningen te vergroten om de wereld te vrijwaren van de gesel van oorlog.

Bovendien aanvaardde de Top een presidentiële verklaring over de Democratische Republiek Congo (DRC), waarin partijen, met name de regering van de DRC worden opgeroepen het Lusaka-akkoord te implementeren.

Brahimi-rapport

Ambassadeur Brahimi beperkte zich in zijn briefing voor de Veiligheidsraad op 27 september tot de aanbevelingen uit zijn rapport die relevant waren voor de Veiligheidsraad. De Raad werd in het rapport aangeraden troepenleverende landen in de besluitvormingsfase te betrekken en te wachten met definitieve besluitvorming totdat de benodigde troepen waren toegezegd. Voorkomen moest worden dat de VN door gebrek aan voldoende toezeggingen met een onvolledig toegeruste vredesmacht op pad zou gaan.

Brahimi stelde dat de VN zich bij de planning van missies moest voorbereiden op «worst case scenario's» en niet, zoals tot dusverre gebeurde, op grond van «best-case planning assumptions» en dat de Veiligheidsraad deelgenoot van dat planningsproces moest zijn. Vredesmissies moeten kunnen opereren op basis van ondubbelzinnige en consistente mandaten en op basis van robuuste rules of engagement.

Plaatsvervangend Secretaris-Generaal Frechette verklaarde dat onder haar leiding het Secretariaat werkte aan een implementatieplan voor de aanbevelingen van het Brahimi-rapport in de vorm van een rapport aan de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad. Het rapport zal eind oktober worden aangeboden.

In de discussie in de Raad spraken alle delegaties hun bijzondere waardering uit voor het Brahimi-rapport en stemden in met de oprichting van een Veiligheidsraad-werkgroep die zich moest buigen over een reactie van de Raad op de aanbevelingen van Brahimi.

Nederland stelde dat tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het rapport extra financiële middelen zal vergen. Nederland was bereid deconsequentie hiervan onder ogen te zien. De unieke kans om de VN beter toe te rusten mocht niet verloren gaan als gevolg van rigide posities ten aanzien van extra uitgaven, zoals het dogmatisch vasthouden aan de nulgroei van de VN-begroting. Ook de rijkere ontwikkelingslanden zouden zich niet aan hun financiële verantwoordelijkheden mogen onttrekken.

Nederland plaatste het Brahimi-rapport in de brede context van de hervormingsagenda van de VN. Om te voorkomen dat de behandeling van het rapport in de verschillende commissies in details en bij experts bleef steken, was politieke aansturing nodig. Kwalitatieve en kwantitatieve versterking van DPKO was essentieel. Nederland onderschreef de aanbeveling voor duidelijke, geloofwaardige en haalbare mandaten en de aanbeveling voor snelle ontplooiing, echter met de kanttekening dat rekening moest worden gehouden met tijd vergende besluitvorming op nationaal niveau.

De aanbeveling dat, voordat de Raad besluiten neemt, voldoende zekerheid diende te bestaan over de beschikbaarheid van troepen en middelen, werd door Nederland niet onvoorwaardelijk onderschreven. Daar vele potentiële troepenleverende landen, waaronder Nederland, de tegenovergestelde positie innemen, namelijk dat geen besluit over deelname kan worden genomen voordat te New York duidelijkheid over het mandaat is geschapen, kon deze benadering een patstelling en inactie tot gevolg hebben, hetgeen niet de bedoeling kon zijn.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

ACTIES VAN DE VEILIGHEIDSRAAD & MONDELINGE UITSPRAKEN VOORZITTER AAN DE PERS

September 2000

RegioAgendapuntActieNr.Datum
AFRIKABurundiPresidentiële verklaringS/PRST/2000/2929 september
 Democratische Republiek CongoPresidentiële verklaringS/PRST/2000/28 7 september
 Ethiopië/EritreaResolutieS/RES/1320 (2000)15 september
 GuineePersverklaring 20 september
  Persverklaring 28 september
 Sierra LeoneResolutieS/RES/1321 (2000)20 september
AZIËAfghanistanPersverklaring 25 september
 Oost-TimorPersverklaring  6 september
  ResolutieS/RES/1319 (2000) 8 september
  Persverklaring 26 september
ALGEMEENVeiligheidsraad-TopResolutieS/RES/1318 (2000) 7 september
Naar boven