26 301
Lidmaatschap Veiligheidsraad

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 september 1999

Onder mijn voorzitterschap besprak de Veiligheidsraad op 24 september jl. in een publiek debat het thema kleine wapens. Op Rusland en Namibië na waren alle leden van de Raad op ministerieel niveau vertegenwoordigd. Het debat resulteerde in de aanvaarding van een presidentiële verklaring, die een aantal concrete actiepunten voor de Raad bevatte (zie bijlage)1.

Unaniem werd steun en waardering uitgesproken voor het Nederlandse initiatief. Alle VR-leden bleken doordrongen van de ernst van de problematiek, die door enkele delegaties treffend werd verwoord door de schijnbare paradox «small arms of mass destruction». De meeste delegaties zagen in de bestrijding van de proliferatie van kleine wapens een belangrijke rol weggelegd voor de Veiligheidsraad. Een belangrijke rol werd tevens toebedacht aan de internationale NGO-gemeenschap, verenigd in het International Action Network on Small Arms (IANSA). Overigens had Nederland voorgesteld IANSA deel te laten nemen aan het debat, hetgeen op bezwaar stuitte van een groot aantal VR-leden.

De interventies van mijn collega's besloegen het gehele spectrum van de onderhavige thematiek. In de verschillende betogen werd gewezen op de noodzaak het aantal kleine wapens in omloop te reduceren, de controle op de legale handel in kleine wapens te verscherpen en de illegale handel effectief te bestrijden. Waar de Zuid-Amerikaanse vertegenwoordigers de problematiek van de kleine wapens vooral plaatsten tegen de achtergrond van de criminaliteitsbestrijding, vroegen de Afrikaanse VR-leden met name aandacht voor het verband tussen de aanwezigheid van kleine wapens en (het gebrek aan) ontwikkeling. Een aantal Westerse VR-leden ging in op de bijzondere verantwoordelijkheid van wapenexporterende landen.

In mijn eigen interventie gaf ik aan dat alle inspanningen gericht op de bestrijding van de proliferatie van kleine wapens gebaseerd dienden te zijn op coherentie: coherentie in de (integrale) benadering van het probleem, coherentie in het zoeken naar elkaar versterkende oplossingen en coherentie in de samenwerking met andere landen, alsmede met regionale en maatschappelijke organisaties. Ik benadrukte daarbij de waarde die Nederland hecht aan de bijdrage van NGOs, in het bijzonder IANSA.

Voor de Veiligheidsraad zag ik een taak weggelegd op drie gebieden: de bevordering van vrijwillige moratoria op wapenexporten naar conflictregio's, de verhoging van de effectiviteit van VN-wapenembargo's en de opname van een ontwapenings-, demobilisatie- en reïntegratiecomponent in mandaten voor VN-vredesoperaties. De presidentiële verklaring die na afloop van het debat kon worden aangenomen weerspiegelt de Nederlandse opvattingen terzake. Mijn pleidooi voor een herziening van de organisatie van de VN-sanctiecomité's vond helaas vooralsnog onvoldoende gehoor.

Met het oog op de VN conferentie over kleine wapens die in 2001 zal worden georganiseerd, stelde ik voor als follow-up al een «Group of Friends of the Conference» in het leven te roepen. Deze groep van gelijkgezinde landen zou een belangrijke stimulerende rol kunnen spelen in de voorbereidingen voor de conferentie.

Voorafgaand aan het debat lichtte ik de achtergrond van het Nederlandse initiatief in de Veiligheidsraad toe in een briefing voor de verzamelde nationale en internationale pers. Deze briefing had tevens tot doel de internationale NGO-gemeenschap de gelegenheid te geven haar stem te laten horen. OSG Dhanapala (UN Department for Disarmament Affairs) gaf op mijn verzoek een toelichting op de VN betrokkenheid bij het thema kleine wapens.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven