26 301
Lidmaatschap Veiligheidsraad

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 september 1999

Hierbij bied ik u mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking een verslag aan over de werkzaamheden van de Veiligheidsraad in de maand augustus 1999.

ALGEMEEN

Namibië bekleedde in de maand augustus het voorzitterschap van de Veiligheidsraad. De gewelddadigheden in Oost-Timor, voorafgaande aan de volksraadpleging van 30 augustus waren een bron van grote zorg voor de Veiligheidsraad. Het referendum zelf is boven verwachting goed verlopen.

De Raad besteedde volop aandacht aan het Afrika-dossier, waarbij Nederland het belang van respect voor de mensenrechten en onvoorwaardelijke humanitaire hulpverlening herhaaldelijk onderstreepte. Verontrusting over de situatie in Angola en Somalië, maar anderzijds enig optimisme over de situaties in Burundi, de Democratische Republiek Congo, Sierra Leone en de Westelijke Sahara. De Raad stemde in met de stationering van 90 militaire waarnemers ter ondersteuning van de staakt-het-vuren overeenkomst in de Democratische Republiek Congo en gaf toestemming voor de uitbreiding van de VN-missie in Sierra Leone.

Het VN-Secretariaat verzorgde wekelijks briefings over de situatie in Kosovo.

Ten slotte vonden open debatten plaats over «Kinderen in Gewapend Conflict» en over de situatie in Afghanistan.

AFRIKA

Angola

Het Department for Peacekeeping Operations (DPKO), het Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA), het World Food Programme (WFP) en UNICEF verzorgden briefings over de situatie in Angola tijdens informele consultaties van de Raad op 23 augustus.

Assistent Secretaris-Generaal Annabi (DPKO) gaf een overzicht van de militaire situatie. De opstelling van zowel de Angolese regering als UNITA was verhard, hetgeen zich uitte in verhevigde gevechtshandelingen. UNITA intensiveerde zijn bombardementen in de provincie Benguela. Het regeringsleger maakte zich op voor operaties in de Centrale Hooglanden. Alle provinciale hoofdsteden en de meeste diamantwinningsgebieden waren in handen van het regeringsleger. De kansen op een politieke dialoog leken voorlopig verkeken.

Onder Secretaris-Generaal Vieria de Mello (OCHA) benadrukte de ernst en omvang van de humanitaire crisis in Angola: twee miljoen Angolezen waren voor hun voortbestaan afhankelijk van humanitaire hulp. Daarnaast waren nog drie miljoen Angolezen over wier omstandigheden niets bekend was omdat de humanitaire organisaties geen toegang tot hen hadden. De Mello deed een krachtig beroep op de Veiligheidsraad om de situatie in Angola te verbeteren.

Mevrouw Bertini (WFP) onderstreepte eveneens de ernst van de humanitaire crisis. Dagelijks stierven 200 Angolezen vanwege ondervoeding en hieraan gerelateerde ziekten, ondanks het enorme landbouwpotentieel.

Mevrouw Bellamy (UNICEF) meldde dat Angola momenteel de eerste plaats innam op de «Child at Risk» landenlijst. De polio-immunisatiecampagnes waren tot nu toe slechts in de door de regering gecontroleerde gebieden van start gegaan.

Alle leden van de Raad toonden grote bezorgdheid over de situatie. De humanitaire crisis vond zijn oorsprong in het politieke en militaire conflict in Angola. Dialoog was de enige oplossing naar duurzame vrede. Leden van de Raad achtten de tijd rijp voor een meer actieve betrokkenheid van de Raad bij het conflict.

Nederland onderstreepte de principes van neutraliteit en onpartijdigheid als uitgangspunt voor humanitaire hulp. Zowel de Angolese regering als UNITA waren gehouden aan het bieden van toegang aan humanitaire hulpverleners.

Burundi

Assistent Secretaris-Generaal Fall informeerde de Veiligheidsraad over de situatie in Burundi en de voortgang van het Arusha-proces. Het nationale debat tussen de partijen verliep redelijk voorspoedig. Over het Arusha-proces was Fall ook redelijk optimistisch. Obstakels bleven het voortdurende geweld, de grote hoeveelheid partijen aan de onderhandelingstafel, het feit dat de oppositie nog niet aan de besprekingen deelnam en de interne verdeeldheid in de regeringspartij.

Democratische Republiek Congo

Op 6 augustus jl. nam de Veiligheidsraad Resolutie 1258 aan, die voorziet in de autorisatie van de stationering van 90 militaire waarnemers voor de regio ter ondersteuning van de staakt-het-vuren overeenkomst van Lusaka.

Naar aanleiding van de berichten over gevechten in Kisangani tussen Oegandese en Rwandese troepen gaf Onder Secretaris-Generaal Prendergast op 17 augustus een kort verslag aan de Veiligheidsraad. De gevechten in Kisangani hadden zich zelfs naar elders in de stad uitgebreid. Volgens Prendergast zouden hierbij ongeveer 50 doden onder de burger- bevolking zijn gevallen.

Leden van de Veiligheidsraad spraken grote bezorgdheid uit over het uitbreken van geweld in Kisangani en riepen in een persverklaring alle betrokken partijen op het vredesakkoord van Lusaka van 10 juli jl. zonder verdere uitstel uit te voeren.

Assistent Secretaris-Generaal Annabi informeerde op 20 augustus de Veiligheidsraad over de planning en voorbereidingen voor een mogelijke VN vredesoperatie in de Democratische Republiek Congo. Het grote struikelblok voor de ontplooiing van de officieren bleef echter het feit dat de rebellenfractie RCD het Lusaka-akkoord nog steeds niet had getekend. De leden van de Veiligheidsraad, waaronder Nederland, uitten hun bezorgdheid hierover.

Centraal Afrikaanse Republiek

Assistent Secretaris-Generaal Annabi verzorgde op 31 augustus een briefing voor de Veiligheidsraad over de meest recente ontwikkelingen in de Centraal Afrikaanse Republiek. In verband met fouten in diverse verkiezingslijsten waren de presidentiële verkiezingen uitgesteld naar 12 september (eerste ronde) en 3 oktober (tweede ronde). De veiligheidssituatie was redelijk stabiel.

Leden van de Veiligheidsraad, waaronder Nederland, misten in het rapport een analyse van de hervormingen die President Patassé conform resolutie 1230 had moeten uitvoeren. Het Secretariaat van de VN zou tevens een plan moeten hebben voor de terugtrekking van MINURCA, als op 15 november, ruim na de verkiezingen, het mandaat afloopt. Ernst moest worden gemaakt met de overgang van een vredesoperatie naar vredesopbouw.

Nederland wees ook op de noodzakelijke toegang van de oppositie tot de media.

In de persverklaring benadrukte de Veiligheidsraad het belang de verkiezingen niet verder uit te stellen.

Ethiopië/Eritrea

De Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal Sahnoun verzorgde op 11 augustus een briefing voor de Veiligheidsraad over de stand van zaken bij de bemiddeling in het conflict tussen Ethiopië en Eritrea. Sahnoun deelde mee dat er technische arrangementen waren ontwikkeld die in detail vastlegden hoe het OAE- framework en de in Algiers ontwikkelde modaliteiten moesten worden uitgevoerd. Eritrea was reeds akkoord gegaan met de inhoud van deze arrangementen, terwijl Ethiopië nog nadere toelichting vroeg. De humanitaire situatie bleef zorgelijk. Op verzoek van Nederland noemde Sahnoun een aantal terreinen voor eventuele betrokkenheid van de VN, in nauwe samenwerking met de OAE, bij het vredesproces: ontmijning, technische en logistieke ondersteuning van de OAE waarnemers, vredeshandhaving en cartografische activiteiten voor het bepalen van de definitieve grens tussen beide landen.

In een persverklaring sprak de Raad volledige steun uit voor het werk van de OAE en Sahnoun.

Sierra Leone

De Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal introduceerde op 4 augustus het rapport van de Secretaris-Generaal over de situatie in Sierra Leone en de activiteiten van de VN-missie UNOMSIL.

De vredesovereenkomst gaf hoop op een einde aan negen jaar oorlog. De regering van Sierra Leone ondernam reeds stappen ter implementatie van het akkoord, de belangrijkste rebellengroep RUF echter nog niet. De internationale gemeenschap moest zich blijven inspannen om de vrede te ondersteunen, waarbij de prioriteit uitging naar de ontwapening van de rebellen en het leveren van humanitaire hulp. Hiertoe dienden de mandaten van ECOMOG en UNOMSIL te worden aangepast en een duidelijke rolverdeling te worden afgesproken.

Nederland bracht naar voren dat de Raad het voorbeeld van de Secretaris-Generaal dient te volgen door zich te distantiëren van de amnestie voor Sankoh en de rebellen. Ook zou de Raad zich expliciet moeten uitspreken over de door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Mary Robinson, voorgestelde «Commission of Enquiry» die een onderzoek moest doen naar de mensenrechtenschendingen.

In een persverklaring gaf de Raad aan de vrede in Sierra Leone actief te willen ondersteunen. De Raad riep bovendien op haast te maken met de ontwapeningsprogramma's en het lenigen van humanitaire noden.

Op 20 augustus nam de Veiligheidsraad unaniem Resolutie 1260 aan, waarmee het goedkeuring gaf aan de uitbreiding van UNOMSIL. In de resolutie is, op voorstel van Nederland, de instelling van een onderzoekscommissie naar de mensenrechten-schendingen opgenomen en is in de resolutietekst verwezen naar het voorbehoud dat de Secretaris-Generaal maakte bij tekening van het vredesakkoord. In een verklaring tijdens deze zitting legde Nederland de nadruk op de «accountability» en stelde dat er geen duurzame vrede kan zijn zonder gerechtigheid.

Somalië

De Secretaris-Generaal rapporteerde op 20 augustus over de ontwikkelingen in Somalië vanaf medio 1997. Het rapport wees op de grote verschillen tussen de ontwikkelingen in het noorden en het zuiden van Somalië.

In het noorden vormden zich gaandeweg twee entiteiten, Somaliland en Puntland. In beide gebieden was sprake van relatieve vrede en stabiliteit. In het zuiden, daarentegen, was dat echter nog niet het geval. Met name in Mogadishu bleven clans elkaar bestrijden. Een complicerende factor in het zuiden was de uitstraling van het conflict tussen Ethiopië en Eritrea. Een oplossing van dit conflict was een conditio sine qua non voor verbetering van de situatie in Somalië, aldus de Secretaris-Generaal.

De bespreking van het rapport van de Secretaris-Generaal over Somalië op 24 augustus begon met een korte toelichting van Assistent Secretaris-Generaal Fall. Belangrijkste politieke feit was een bezoek van een Egyptische missie aan Djibouti en Somalië, die als een voorbode voor verdere Egyptische bemoeienis met Somalië kon gelden. De humanitaire situatie bleef verslechteren: ongeveer één tot anderhalf miljoen mensen verkeerden in een acute noodsituatie.

Alle delegaties, waaronder Nederland, onderschreven de conclusie van het rapport van de Secretaris-Generaal voor een actievere rol van de VN, waarover de komende maanden in de Veiligheidsraad zal worden gediscussieerd.

Westelijke Sahara

Op 17 augustus informeerde Assistent Secretaris-Generaal Annabi de leden van de Veiligheidsraad over de laatste ontwikkelingen in de Westelijke Sahara.

Hij toonde een zeker optimisme over de voortgang van het vredesproces in de Westelijke Sahara.

Sommige leden van de Veiligheidsraad, waaronder Nederland, plaatsten kanttekeningen bij het optimisme en stelden dat het proces stagneerde. Volgens Annabi waren de vertragingen beperkt. Het tijdschema bleef vooralsnog ongewijzigd en het referendum stond nog steeds geagendeerd voor 21 juli 2000.

Na afloop legde de voorzitter van de Veiligheidsraad een korte verklaring aan de pers af, waarin de leden van de Raad kennis namen van de bereikte voortgang in de implementatie van het «Settlement Plan» en de Raad opnieuw steun bevestigde voor het houden van een referendum.

MIDDEN-OOSTEN

Irak

Op 25 augustus informeerde de Uitvoerend Directeur van het Irak-programma, Benon Sevan, de Veiligheidsraad over de rapporten van het Irak-sanctiecomité en van de Secretaris-Generaal. In het debat kwamen met name de voedselsituatie, de verwachte hoge opbrengsten in de komende maanden en de problematiek rond de aangehouden contracten naar voren.

De voedselsituatie is nog steeds erg slecht, met name in Centraal- en Zuid-Irak.

In Noord-Irak waar de VN sinds 1995 met succes een specifiek programma voor kinderen uitvoert dat heeft geleid tot afname van de kindersterfte, was de situatie beter. Het plafond van de opbrengsten voor het Olie-voor-Voedsel programma zal waarschijnlijk in de tweede helft van oktober worden bereikt. Dit betekent dat voor de opbrengsten in de periode erna een besluit van de Raad nodig is om het plafond te verhogen.

Een probleem bij de uitvoering van het Olie-voor-Voedsel programma betreft de zgn. «holds». De totale waarde van contracten die worden aangehouden, bedraagt inmiddels bijna 500 miljoen dollar. Een aantal leden uitte kritiek op de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk voor het plaatsen van de «holds». Laatstgenoemde landen wezen erop dat 90% van de humanitaire contracten waren goedgekeurd. Tevens stelden zij dat zij goede reden hadden om bepaalde leveranties aan te houden.

Nederland deed een oproep aan de overige leden van de Veiligheidsraad om in samenwerking met het VN-secretariaat zo snel mogelijk tot een afhandeling van de «holds» te komen.

EUROPA

Bosnië-Herzegovina

Op 3 augustus endosseerde de Raad de benoeming van Wolfgang Petritsch als Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina. Per resolutie herbevestigde de Raad het belang van de Hoge Vertegenwoordiger voor het implementeren van het Algemene Framework voor Vrede in Bosnië-Herzegovina, conform het Dayton-akkoord.

Kosovo

Op 12 augustus verzorgde Assistent Secretaris-Generaal Annabi een briefing over de situatie in Kosovo. Hij stelde dat het helen van de breuken tussen de verschillende groeperingen, zowel tussen de Kosovo-Albanezen onderling als tussen de Kosovo-Albanese en Servische bevolkingsgroepen, de voornaamste taak was van de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal in Kosovo, Kouchner. Annabi constateerde met zorg dat Kosovo-Albanezen op grote schaal trachtten de Serviërs te verdrijven. Ondanks de inspanningen van UNMIK en KFOR om minderheden te beschermen, waren 170 000 mensen gevlucht, voornamelijk Serviërs.

De terugkeer van Kosovo-Albanese vluchtelingen verliep inmiddels voorspoedig. Annabi verwachtte dat eind oktober ruim één miljoen vluchtelingen terug zouden zijn. Voor ruim één derde van hen diende nieuwe huisvesting te worden gevonden. Inmiddels was een begin gemaakt met de wederopbouw van eerste-lijns gezondheidszorg, politie, douane, post en telecommunicatie. Voor de onmiddellijke toekomst stond verbetering van de veiligheidssituatie voorop.

Ook Nederland sprak waardering uit voor hetgeen UNMIK en KFOR in korte tijd tot stand hadden gebracht en veroordeelde het geweld in Kosovo. Ontplooiing van een internationale politiemacht verdiende dan ook de hoogste prioriteit. Sleutel voor verbetering van de veiligheidssituatie was de houding van lokale partijen, in het bijzonder de etnische Albanezen. Aanvallen op KFOR-eenheden waren onacceptabel en er diende een einde te komen aan de wijdverbreide criminaliteit, waarin het UCK de hand leek te hebben. De Kosovo-Albanese leiders dienden hun achterban in bedwang te houden. Nederland was ook bezorgd over het stelselmatige geweld tegen Serviërs en Roma. Het was een taak van KFOR om een veilige omgeving voor allen te creëren. Hulp aan Servië diende voorshands beperkt te blijven tot humanitaire hulp en steun aan democratische krachten. Als voorbeeld van deze benadering werd verwezen naar het Nederlands-Grieks initiatief «Energie voor Democratie».

Assistent Secretaris-Generaal Annabi gaf de leden van de Veiligheidsraad op 18 augustus een update van de voortgaande activiteiten van UNMIK en de toestand in Kosovo. De situatie van de Serviërs en andere minderheden in Kosovo was zorgwekkend, aldus Annabi. De terugkeer van de vluchtelingen verliep voorspoedig. De civiele politie telde inmiddels 744 politiemensen. Voor het civiele bestuur had UNMIK de beschikking over 218 medewerkers.

In de gedachtenwisseling in de Raad tekenden zich twee kampen af. De meeste leden betreurden het geweld tegen de Serviërs en andere minderheden en vestigden hoop op de snelle voortgaande ontplooiing van UNMIK en KFOR. Volgens Rusland en China, daarentegen, schoten KFOR en UNMIK tekort in de uitvoering van hun taken doordat ze geen einde konden maken aan de gewelddadigheden tegenover de Serviërs. In de Raad kon geen overeenstemming worden bereikt over de tekst van een persverklaring.

Assistent Secretaris-Generaal Annabi informeerde op 30 augustus wederom de Veiligheidsraad over de werkzaamheden van UNMIK en KFOR. De Transitional Council was op 25 augustus voor de derde keer bijeengekomen, waarbij voor het eerst alle partijen waren vertegenwoordigd.

Annabi noemde de veiligheidssituatie broos. Het geweld tegen minderheden ging voort. Inmiddels waren maatregelen genomen om de veiligheidssituatie te verbeteren, zoals de stationering van militairen in Roma-kampen en de gewapende begeleiding van geneeskundigen in gevaarlijke gebieden. De civiele politie bestond inmiddels uit 891 politiemensen, die op het gebied van strafrechtelijk onderzoek de taken van KFOR hadden overgenomen.

ICTY heeft het grootste deel van zijn onderzoekscapaciteit op de misdaden in Kosovo geconcentreerd. Inmiddels zijn 400 vermoedelijke massagraven geïdentificeerd, waarvan ruim 80 zijn onderzocht. Het streven is erop gericht om het onderzoek voor het invallen van de winter voltooid te hebben.

In de persverklaring sprak de Raad grote waardering uit voor de werkzaamheden van KFOR en UNMIK. De Raad veroordeelde het geweld tegen de etnische minderheden.

Turkije

Op 19 augustus legde de Voorzitter van de Raad een korte verklaring af inzake de aardbeving in Turkije, waarbij hij zijn condoleances uitsprak voor de nabestaanden van de slachtoffers.

AZIË

Afghanistan

Op 5 augustus informeerde Assistent Secretaris-Generaal De Soto de Raad over de situatie in Afghanistan. Het offensief van de Taliban zou hebben geresulteerd in grote vluchtelingenstromen (200 000–300 000) naar het noorden. Het VN «Office for the Coordination of Humanitarian Affairs» trachtte met spoed humanitaire hulp op gang te brengen. Daartoe zou op korte termijn een vergadering van de «interagency task force» in Islamabad plaatsvinden.

In een persverklaring veroordeelde de Raad de Taliban voor het lanceren van het grootschalige militaire offensief, het geweld tegen burgers en de gedwongen repatriëring. De Taliban werd opgeroepen het offensief onmiddellijk te staken en politieke onderhandelingen te hervatten in lijn met de afspraken die op 19 juli jl. in Tasjkent waren gemaakt. De Raad sprak voorts zorg uit over de grootschalige militaire hulp vanuit het buitenland en riep op tot een onmiddellijk einde van dergelijke inmenging.

De Nederlandse positie is in genoemde persverklaring verwoord. Nederland was vooral zeer verontrust over de ten gevolge van de gevechten ontstane stroom ontheemden, waarvoor nauwelijks voorzieningen aanwezig zijn. Nederland wees er verder op dat hervatting van de strijd en het kennelijk gebrek aan politieke wil om te komen tot een daadwerkelijk verzoeningsproces, ernstig afbreuk doen aan de hulpbereidheid van de internationale gemeenschap. Slachtoffers daarvan waren vooral vrouwen en kinderen.

Op 27 augustus vond in de Veiligheidsraad een open debat plaats over de situatie in Afghanistan. Onder Secretaris-Generaal Prendergast bracht de leden en niet-leden van de Veiligheidsraad op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen in Afghanistan. Hij concludeerde dat op militair gebied geen van de strijdende partijen, noch het United Front noch de Taliban, veel gewonnen hadden met de laatste gevechten. Burgers waren opnieuw de grote verliezers. De politieke patstelling duurde voort. Er hadden geen directe inter-Afghaanse besprekingen plaatsgevonden en bemiddelingspogingen van Pakistan waren op niets uitgelopen. De humanitaire situatie was verontrustend, evenals de steun van buitenaf aan de strijdende partijen. Duizenden niet-Afghanen namen deel aan de strijd en het gevaar voor regionale spill-over werd steeds reëler.

De interventies van de leden en niet-leden van de Veiligheidsraad karakteri-seerden zich door bezorgdheid over de humanitaire en mensenrechtensituatie, de drugshandel de buitenlandse inmenging en pleidooien voor een brede, multi-etnische en volledig representatieve regering.

India/Pakistan

Op 11 augustus vond een korte discussie plaats over de oplopende spanning tussen India en Pakistan naar aanleiding van het neerschieten van een Pakistaans marinetoestel door het Indiase leger. Besloten werd dat de Voorzitter van de Raad aan de Pakistaanse en Indiase Permanente Vertegenwoordigers de bezorgdheid van de Raad zou overbrengen.

Oost-Timor

De Raad nam op 3 augustus een resolutie aan waarmee het mandaat van de VN-missie in Oost-Timor (UNAMET) met een maand werd verlengd tot 30 september 1999. Deze verlenging volgde op het besluit van de Secretaris-Generaal de volksraadpleging te laten plaatsvinden op 30 augustus. De aanvankelijke datum voor de raadpleging was 8 augustus.

De Veiligheidsraad ontving op 24 augustus een briefing van Onder Secretaris-Generaal Prendergast over Oost-Timor. Hij signaleerde allereerst een aantal positieve ontwikkelingen: het gunstig verlopen registratie-proces (het totale aantal geregistreerde kiezers was 451 792) en de tekenen van goede politieke wil in Jakarta en bij de Oost-Timorese partijen. Zijn briefing stond echter vooral in het teken van de sinds enkele weken weer verslechterende veiligheidssituatie in de regio, die gekarakteriseerd werd door geweld van de kant van de pro-integratie milities, ook tegen UNAMET-personeel, en straffeloosheid.

Het VN-secretariaat was van mening dat de volksraadpleging niet uitgesteld moest worden: uitstel zou slechts de tegenstanders van het referendum aanmoedigen door te gaan met hun activiteiten.

De meeste leden van de Raad, waaronder Nederland, sloten zich aan bij de analyse en zorgen van Prendergast. Nederland stelde eveneens de vraag wat te doen indien het geweld na afloop van de volksraadpleging zou toenemen. De meeste leden van de Raad wezen op de verantwoordelijkheid van de Indonesische autoriteiten in dezen. In de persverklaring zijn de zorgen van de Veiligheidsraad over de verslechterende veiligheidssituatie opgenomen.

Op 26 augustus vond een spoedbriefing plaats door Onder Secretaris-Generaal Prendergast, naar aanleiding van de ernstige incidenten in Dili, waarbij een aantal doden en gevonden was gevallen, waaronder een VN-vertegenwoordiger en een journalist.

De Secretaris-Generaal bleef bij zijn voornemen de volksraadpleging op 30 augustus doorgang te laten vinden. Als de stemming op het laatste moment nog zou worden uitgesteld, dan zou het geweld hebben overwonnen.

Prendergast benadrukte dat het aan de Indonesische autoriteiten was om de rust en orde te herstellen.

De leden van de Raad spraken in meerderheid hun verontrusting uit over het incident en steunden de Secretaris-Generaal in zijn vastbeslotenheid de verkiezingen doorgang te laten vinden.

Nederland was van mening dat niet alleen de VN geen andere keuze had dan het proces voort te zetten, maar dat dit ook gold voor de Indonesische regering. Indonesische geloofwaardigheid in andere situaties was slechts gediend met een geloofwaardige afhandeling van het proces dat in Oost-Timor in gang was gezet.In een persverklaring sprak de Veiligheidsraad zijn verontrusting uit. De Raad riep alle partijen op om samen te werken met UNAMET teneinde de verkiezingen veilig en vreedzaam te laten verlopen.

Op 27 augustus aanvaardde de Veiligheidsraad unaniem resolutie 1262, waarmee het mandaat van UNAMET werd verlengd tot 30 november en de civiele en militaire component van de VN-missie werd uitgebreid met het oog op de post-referendum periode.

De voorzitter van de Veiligheidsraad legde namens alle leden van de Raad een verklaring af, waarin de Oost-Timorese bevolking werd opgeroepen de uitslag van het referendum te respecteren en gezamenlijk aan de toekomst te werken. Finland legde namens de EU een verklaring af.

Onder Secretaris-Generaal Prendergast bracht de Raad op 30 augustus op de hoogte van het verloop van de volksraadpleging. In het algemeen was het referendum boven verwachting goed verlopen. Naar schatting had meer dan 90% van de geregistreerde kiezers gestemd. Tijdens de verkiezingen hadden zich nog wel enkele incidenten en intimidatiepogingen voorgedaan, waarbij een lokale VN-medewerker was doodgeschoten.

Tadjikistan

Naar aanleiding van het rapport van de Secretaris-Generaal, informeerde Assistent Secretaris-Generaal Annabi de Veiligheidsraad op 19 augustus over de situatie in Tadjikistan, die zich gunstig ontwikkelde.

In een formele zitting aanvaardde de Veiligheidsraad een voorzittersverklaring, waarin o.a. de voortgang van het vredesproces werd verwelkomd. Nederland bracht naar voren dat de positieve ontwikkelingen een gunstige invloed kunnen hebben op de stabiliteit in de regio.

LATIJNS-AMERIKA

Haïti

De eerste ronde voor de verkiezingen in Haïti is gepland voor half december; het nieuwe parlement zou per 10 januari 2000 aan het werk moeten kunnen gaan, aldus Assistent Secretaris-Generaal Annabi, die op 31 augustus het rapport van de Secretaris-Generaal over Haïti voor de Veiligheidsraad toelichtte.

De meeste leden van de Veiligheidsraad waren van mening dat het mandaat van de VN-politiemissie in Haïti, MIPONUH, dat op 30 november afloopt, niet moest worden verlengd. Wel wordt er gezocht naar mogelijkheden om na het vertrek van MIPONUH een zo sterk mogelijke VN-presentie in Haïti te handhaven. De Algemene Vergadering zal zich dit najaar hierover buigen. Nederland, daarin gesteund door Canada en Gambia, bepleitte een verlenging van het mandaat van MIPONUH tot in ieder geval na de verkiezingen.

ALGEMEEN

Joegoslavië/Rwanda Tribunalen

Op voordracht van de Secretaris-Generaal benoemde de Veiligheidsraad op 11 augustus zonder debat per resolutie Mw. Carla del Ponte (Zwitserland) tot aanklager bij het Joegoslavië resp. Rwanda Tribunaal.

Kinderen in gewapend conflict

Op 25 augustus vond een open debat plaats over Kinderen en Gewapend Conflict. Na afloop van het debat werd unaniem een resolutie aanvaard waarmee de Veiligheidsraad zich verbond om in toekomstige Veiligheidsraad-activiteiten rekening te houden met de bescherming, welzijn en rechten van kinderen. De Secretaris-Generaal werd gevraagd om in zijn toekomstige rapportages over landensituaties aan de Veiligheidsraad aanbevelingen op dit terrein te doen. Bovendien werd hem verzocht zorg te dragen voor de training van VN-personeel met betrekking tot het aspect van kinderen en gewapend conflict positie van kinderen. Op 31 juli 2000 moet de Secretaris-Generaal over de implementatie van de resolutie rapporteren.

De ernst van de situatie werd uitgebreid omschreven door de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor Kinderen en Gewapend Conflict, Olara Otunnu. Ruim twintig miljoen kinderen lijden onder actuele gewapende conflicten, waarbij ruim 300 000 kinderen actief worden ingezet als soldaten. Het is de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap om actie te ondernemen.

Veel delegaties legden de nadruk op de implementatie en handhaving van internationale normen. In dit verband werd het Statuut van het Internationaal Strafhof verwelkomd dat de inzet van kindsoldaten als een oorlogsmisdaad kwalificeert.

Nagenoeg alle delegaties wezen op de schadelijke gevolgen voor kinderen van de proliferatie van kleine wapens. Kinderen zijn eerder het slachtoffer van kleine wapens, maar tegelijkertijd worden ze eerder dader omdat de wapens goed hanteerbaar zijn.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven