26 301
Lidmaatschap Veiligheidsraad

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 20 augustus 1999

Hierbij bied ik u mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking een verslag aan over de werkzaamheden van de Veiligheidsraad in de maand juli 1999.

ALGEMEEN

Op de zeer volle agenda van het actieve Maleisische Voorzitterschap van de maand juli stonden onder andere de behandeling van de voortgangsrapporten van de Secretaris-Generaal over Oost-Timor en Kosovo en de verlenging van de mandaten van de VN-vredesmissies in Kroatië (UNMOP), Libanon (UNIFIL) en Georgië (UNOMIG). Naar aanleiding van het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken op 22 juni jl., wordt in dit verslag wat uitvoeriger ingegaan op de situatie in Georgië.

De (aanlopen tot) de vredesovereenkomsten in de Democratische Republiek Congo, Ethiopië/Eritrea en Sierra Leone kregen uitvoerige aandacht van de Raad. Bij wijze van uitzondering wijdde de Raad een persverklaring aan de Top van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, die van 12–14 juli te Algiers plaatsvond, gezien de relevantie van een aantal elementen uit de slotverklaring voor het werk van de Veiligheidsraad.

De discussies over Irak werden, veelal achter de schermen, voortgezet. Afscheid werd genomen van de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal en Coördinator UNMIBH, mevrouw Rehn, en van de Hoge Vertegenwoordiger voor Bosnië-Herzegovina, Carlos Westendorp. De zorgelijke situatie in Afghanistan werd besproken. Ook werd de Raad geïnformeerd over de stand van zaken rond het Cambodja Tribunaal.

Maleisië organiseerde voorts een oriëntatiedebat over het thema ontwapening, demobilisering en reïntegratie van ex-strijders. Daarnaast vond een briefing en debat plaats over de vluchtelingensituatie in Afrika door de Hoge Vertegenwoordiger voor Vluchtelingen, en informeerde de Secretaris-Generaal de Raad over zijn recente reis naar Afrika.

AFRIKA

Angola

VN-presentie

Assistent Secretaris-Generaal Annabi verzorgde op 29 juli een briefing over de situatie in Angola en de kwestie van de VN-presentie. Annabi maakte melding van een op 27 juli op het VN-secretariaat ontvangen brief van de Angolese Minister van Buitenlandse Zaken De Miranda aan de Secretaris-Generaal, waarin Angola instemde met een blijvende VN-presentie bestaande uit 30 personen, voornamelijk mensenrechtenwaarnemers.

Annabi meldde verder dat de humanitaire en politieke situatie verslechterde (aanvallen op humanitaire konvooien, moord op 50 dorpelingen, ontdekking van massagraven). De regering had een arrestatiebevel tegen Savimbi uitgevaardigd. Het besluit van SADC (South African Development Community) om Savimbi als oorlogsmisdadiger aan te merken, had veel steun gekregen tijdens de Top van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid. De humanitaire situatie was catastrofaal; 10 procent van de burgerbevolking was ontheemd.

In een gezamenlijke brief aan de Voorzitter van de Veiligheidsraad onderstreepten de Canadese en Nederlandse Permanente Vertegenwoordigers bij de VN het belang van voortgezette presentie van mensenrechtenwaarnemers na afbouw van MONUA. De bestaande humanitaire expertise diende, naar Nederlandse opvatting, niet verloren te gaan.

Sanctie-comité

Op 29 juli vond voorts een briefing plaats door de Canadese Permanent Vertegenwoordiger, Fowler, in zijn hoedanigheid van Voorzitter van het Angola sanctie-comité, naar aanleiding van zijn tweede rapport. Dit rapport bevat aanvullende aanbevelingen over de wijze waarop de sancties tegen UNITA kunnen worden verbeterd. Daartoe zullen twee expert-panels in het leven worden geroepen om de olieleveranties aan en inkomstenbronnen en militaire ondersteuning van UNITA te onderzoeken. In zijn briefing deed Fowler tevens verslag van zijn recente bezoeken aan Afrika en Europa, waar hij uitgebreide discussies had gevoerd met vertegenwoordigers van de diamantindustrie en Europese diamantmarkten die de sancties zouden schenden. Doel was niet om schade toe te brengen aan de legale diamanthandel, aldus Fowler, doch om de inkomsten van UNITA uit de diamanthandel, en daarmee UNITA's capaciteit om oorlog te voeren, te verminderen. Sinds begin jaren '90 zou deze handel UNITA-leider Savimbi 3 tot 4 miljard US dollar hebben opgeleverd. De reis van Fowler naar zuidelijk en centraal Afrika was bedoeld om de effectiviteit van de sancties te onderzoeken, bij regeringen aan te dringen op het uitvoeren van wetgeving en het verschaffen van informatie terzake.

Nederland stelde grote waardering te hebben voor met name de aanbevelingen die beoogden een oplossing te vinden voor het probleem van de gebrekkige informatievoorziening aan het sanctie-comité. Nederland herhaalde dat de aanbeveling uit het eerste rapport van Fowler om sanctie-monitors in de regio te plaatsen, interessant was, maar dat zorg bleef bestaan ten aanzien van de veiligheid van deze personen.

Centraal-Afrikaanse Republiek

Op 21 juli jl. verzorgde Onder-Secretaris-Generaal Miyet een briefing over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) en de vredesoperatie MINURCA. Miyet, zich baserend op een rapport van de Secretaris-Generaal, legde de nadruk op de verslechterde veiligheidssituatie, met name als gevolg van de val van de Congolese stad Gbadolite (aan de grens met de CAR) en de aanwezigheid van 7000 vanuit de Democratische Republiek Congo gevluchte Congolese rebellen. De Congolese rebellenfractie MLC zette het offensief op Zongo (eveneens aan de grens met de CAR) voort, waardoor 4000 burgers naar het nabijgelegen Bangui waren gevlucht. De MLC had herhaaldelijk gedreigd het vliegveld van Bangui aan te vallen. Dit alles maakte een uitbreiding van MINURCA noodzakelijk, aldus Miyet. Hij leverde kritiek op de trage implementatie van de hervormingen door President Patassé. Ook de voorbereiding van de verkiezingen verliep traag. Het feit dat de presidentiële garde regelmatig haar mandaat overschreed (onder andere hardhandig optreden bij een aantal geweldadige incidenten), baarde zorg.

De meeste delegaties meenden dat President Patassé terzake een duidelijke boodschap van de Veiligheidsraad moest worden gegeven. In een persverklaring stelde de Raad dat de verkiezingen doorgang moeten vinden als gepland, ernst moet worden gemaakt met de hervormingsagenda, en de presidentiële garde zich strikt moet houden aan zijn mandaat.

Nederland gaf aan MINURCA te steunen. Als uit het volgende rapport van de Secretaris-Generaal zou blijken dat President Patassé zich op belangrijke punten nog steeds niet aan zijn beloften houdt, zou een verlenging van het mandaat van MINURCA (loopt af op 15 november a.s.) problematisch worden. Hiervan diende de President goed doordrongen te zijn, alsmede van de consequenties voor de CAR van een prematuur vertrek van MINURCA. Nederland kon zich vinden in uitbreiding van MINURCA gezien de verslechterde veiligheidssituatie, mits duidelijk zou zijn dat hiermee geen garanties voor de lange termijn werden verstrekt.

Democratische Republiek Congo

Op verzoek van de Secretaris-Generaal deelde Onder-Secretaris-Generaal Miyet de Raad op 6 juli mede dat er sprake was van vooruitgang bij de onderhandelingen in Lusaka over een staakt-het-vuren in de Democratische Republiek Congo (DRC). In het licht van die positieve ontwikkelingen was de voorbereiding en planning van een VN-vredesoperatie ter hand genomen.

Het ontwerp-vredesakkoord voorziet in een gezamenlijke militaire commissie die op de naleving van het bestand zou moeten toezien. Deze commissie moet nauw samenwerken met een VN-vredesmacht in de DRC. Ook zou de vervolging van oorlogsmisdaden, het herstel van het bestuur van de regering van de DRC over het gehele territoir en het houden van een nationaal debat in de DRC in het akkoord geregeld zijn. Op korte termijn zou een «assessment» missie naar de DRC afreizen om een VN-aanwezigheid voor te bereiden.

Op 12 juli meldde Miyet dat het akkoord inmiddels was getekend door zes betrokken landen (regeringsleiders van Congo, Zimbabwe, Uganda, Rwanda, Namibië en de Minister van Defensie van Angola). De rebellenfracties hadden echter op het laatste moment ondertekening geweigerd.

De Raad riep de rebellen in een persverklaring op de onderlinge geschillen op te lossen en alsnog tot ondertekening over te gaan.

Miyet presenteerde op 20 juli een voortgangsrapport van de Secretaris-Generaal inzake de situatie in de DRC en VN-betrokkenheid. De rebellen hadden het akkoord nog altijd niet getekend, terwijl ook de situatie op de grond zorgelijk was. President Chiluba zou pogen Rwanda en Uganda ertoe te bewegen hun invloed aan te wenden bij de rebellen. Wel was tijdens een bijeenkomst van de ondertekenaars van het akkoord de «Joint Military Commission» (JMC) ingesteld, alsmede de in het akkoord voorziene politieke commissie waaraan het JMC dient te rapporteren.

Ondanks de weigerachtige houding van de rebellen waren voorbereidingen voor VN-presentie, MONUC genaamd (United Nations Mission in the DRC), in volle gang. De complexiteit van de situatie en de voortdurende onzekerheid noopten tot een zorgvuldige, getrapte benadering, waarbij ook aandacht moest worden besteed aan mensenrechtenschendingen en de nationale dialoog in de DRC, aldus Miyet. Vier fasen voor VN-betrokkenheid waren voorzien: 1) ontplooiing van een klein VN-team naar de regio dat als liaison functioneert tussen de VN en de hoofdsteden van de ondertekenaars, met name ter ondersteuning op het politieke vlak (inmiddels geschied); 2) ontplooiing van ten hoogste 90 militaire waarnemers ter nadere inventarisatie van de situatie, inclusief het militaire aspect. Hiervoor waren veiligheidsgaranties nodig van alle partijen, inclusief de rebellen, en uiteraard de instemming van de Veiligheidsraad; 3) instelling van een militaire waarnemersmissie van 350–500 personen; 4) instelling van een vredesoperatie onder hoofdstuk VII van het Handvest.

In een persverklaring riep de Raad de rebellen nogmaals op het akkoord te tekenen. De Raad verklaarde zich voorts bereid spoedig actie te ondernemen ten aanzien van de aanbeveling van de Secretaris-Generaal om de ontplooiing van maximaal 90 militaire waarnemers te autoriseren. Op 23 juli werd overeenstemming bereikt over een ontwerp-resolutie terzake. Deze tekst zal in augustus formeel worden voorgelegd. De Voorzitter legde in afwachting daarvan een persverklaring af waarin wordt gemeld dat consultaties met betrekking tot het bovenstaande zijn afgerond en de Secretaris-Generaal wordt verzocht de nodige planning in gang te zetten. Tevens worden beide rebellenbewegingen opgeroepen het staakt-het-vuren onmiddellijk te ondertekenen.

Nederland verwelkomde in de diverse discussies het vredesproces, maar was terughoudend met betrekking tot de aanbevelingen voor VN-presentie. Zolang de handtekeningen van de rebellen onder het akkoord ontbreken en geen veiligheidsgaranties kunnen worden gegeven, zou zelfs de tweede fase prematuur kunnen zijn. De opstelling van duidelijke mandaten voor een dergelijke complexe operatie was van het grootste belang. Nederland heeft zich, wat de resolutie betreft, beijverd voor een duidelijke omschrijving van het mandaat van de 90 militaire waarnemers.

Ethiopië/Eritrea

De Raad werd op 20 juli jl. geïnformeerd over de recente ontwikkelingen met betrekking tot het conflict tussen Ethiopië en Eritrea door Speciaal Gezant Sahnoun. Hij meldde dat de recente Top van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE) modaliteiten had aanvaard ter implementatie van de OAE Framework Overeenkomst. Deze modaliteiten vormden, aldus Sahnoun, de beste kans tot dusver om de oorlog tussen Ethiopië en Eritrea te beëindigen. Eritrea had de modaliteiten zonder verdere tegenwerpingen geaccepteerd. De houding van Ethiopië was onduidelijker. De OAE zou aangeven wanneer beide partijen gereed waren het document te ondertekenen. In dat geval diende de VN/OAE bereid te zijn een rol op zich te nemen bij de implementatie van de overeenkomst. Over de betekenis van de modaliteiten kon Sahnoun evenwel weinig duidelijkheid geven. Ook is niet duidelijk of beide partijen de modaliteiten op dezelfde wijze interpreteren.

In een persverklaring drong de Raad bij beide landen aan op het afsluiten van een formele staakt-het-vuren overeenkomst en implementatie van de OAE Framework Overeenkomst.

Nederland stelde te hopen dat de modaliteiten zouden leiden tot de oplossing van het conflict en bracht de Raad op de hoogte van het Nederlandse besluit van 26 juni jl. om de bilaterale hulp aan beide landen voorlopig te bevriezen.

Guinee-Bissau

Tijdens een briefing van Assistent-Secretaris-Generaal De Soto op 6 juli jl. aan de hand van een rapport van de Secretaris-Generaal bleek onder leden van de Veiligheidsraad overeenstemming te bestaan over een «forward looking approach» ten opzichte van de overgangsregering in Guinee-Bissau, mits deze voort zou gaan op de ingeslagen weg en de gedane toezeggingen inzake democratisering, ontwapening en het houden van verkiezingen gestand zou doen.

In een persverklaring werd steun uitgesproken voor het voornemen van de Secretaris-Generaal voor het opzetten van een Trustfund ter ondersteuning van de VN-missie in Guinee-Bissau (UNOGBIS). Tevens werd de overgangsregering opgeroepen de gedane beloften na te komen, met name die met betrekking tot de organisatie van algemene en presidentiële verkiezingen op 28 november 1999. Ook moet spoedig een vrijwillig programma van start gaan voor ontwapening en reïntegratie van oud-strijders.

Nederland gaf aan dat het bereid was de eerder gedane toezegging van een bijdrage van 500 000 NLG voor het Trustfund te bestemmen. Nederland heeft de nadruk gelegd op het belang van ontwapening en reïntegratie van oud-strijders en stelde dat dit een van de speerpunten van de activiteiten van UNOGBIS diende te zijn.

Libië

De Veiligheidsraad bereikte op 9 juli consensus over een presidentiële verklaring inzake de op 6 april jl. opgeschorte sancties t.a.v. Libië. Daarin wordt het feit dat Libië belangrijke voortgang heeft gemaakt bij het voldoen aan de voorwaarden voor opheffing van de sancties, verwelkomd. Er wordt evenwel nog niet tot opheffing overgegaan omdat een oordeel over de vraag of daadwerkelijk aan alle voorwaarden is voldaan, nog niet kan worden geveld. Aanleiding voor opschorting was de overdracht van twee Libische verdachten van de aanslag op PanAm 103 (Lockerbie) naar Nederland voor berechting door een Schots hof. Een resolutie van de Veiligheidsraad terzake stipuleerde dat 90 dagen na 6 april de Veiligheidsraad zich zou moeten uitspreken over opheffing van de santies op grond van een rapport van de Secretaris-Generaal.

Nederland was tevreden over het feit dat maatregelen, ruim zeven jaar geleden genomen door de Veiligheidsraad, thans hebben geleid tot het begin van een proces dat de belofte inhoudt van een voor alle partijen aanvaardbare regeling en sluiting van dit dossier. Het was nu van belang dit proces tot een goed einde te brengen. De conclusie dat aan alle voorwaarden voor opheffing van sancties is voldaan, kon ook in Nederlandse ogen evenwel nog niet worden getrokken. Voor Libië was materieel van belang dat de sancties zijn opgeschort en dat contacten van Libië met de internationale gemeenschap worden geintensifeerd.

Sierra Leone

Onder-Secretaris-Generaal Miyet gaf op 8 juli een toelichting op de op 7 juli te Lomé ondertekende vredesovereenkomst tussen de partijen in Sierra Leone. De vredesovereenkomst was niet geheel duidelijk over de toekomstige rol van de VN. Met name de rolverdeling tussen de VN en ECOMOG zou nader moeten worden uitgewerkt, gezien een bepaling in de overeenkomst die stipuleert dat ECOMOG voorlopig zal worden gehandhaafd en zal voorzien in de veiligheid van UNOMSIL. Het succes van de vredesovereenkomst was in grote mate afhankelijk van de snelheid waarmee een herzien en uitgebreid UNOMSIL kon worden ontplooid, alsdus Miyet. De Raad diende snel te handelen om tot een nieuw mandaat voor UNOMSIL te komen, waarna direct door de VN een bataljon zou kunnen worden ontplooid.

Miyet gaf aan dat de Secretaris-Generaal zich door middel van een verklaring bij ondertekening van het akkoord had gedistantieerd van de amnestie voor Sankoh en de rebellen. De Secretaris-Generaal was van mening dat een soevereine staat weliswaar kan besluiten amnestie te verlenen voor schending van de nationale wetten, maar dat het voor partijen onmogelijk is om deze amnestie van toepassing te verklaren op vergrijpen onder universele jurisdictie, zoals genocide, misdaden tegen de mensheid, oorlogsmidaden en andere schendingen van het internationale humanitaire recht.

Nederland stelde zich kritisch op ten aanzien van de amnestieverlening en beijverde zich ervoor dat de Raad zich in een persverklaring eveneens zou distantiëren van de algehele amnestie. Overige leden vonden de tijd daar niet rijp voor; het ging er nu om het akkoord te verwelkomen.

Gezien het belang van de verklaring van de Secretaris-Generaal verzocht Nederland het secretariaat deze als document van de Veiligheidsraad te publiceren of op te nemen in een op korte termijn te verschijnen rapport van de Secretaris-Generaal over Sierra Leone.

Het akkoord werd in een persverklaring van de Raad verwelkomd.

Somalië

Het maandelijks terugkerende Somalië-debat vond plaats op 30 juli. Assistent-Secretaris-Generaal De Soto meldde tijdens zijn briefing dat de veiligheidssituatie in Kismayo en Mogadishu nog onzeker is en dat noodhulp daarom (nog) niet mogelijk is. Uit Kismayo werden nog geregeld incidenten gemeld. In het noordelijke en centrale deel van Somalië waren de oogstvooruitzichten slecht en dreigde voor een miljoen mensen voedseltekorten. In de streek rondom Mogadishu bedroeg het aantal binnenlandse ontheemden ruim 300 000.

In augustus wordt een rapport van de Secretaris-Generaal verwacht met voorstellen voor een grotere VN-betrokkenheid bij Somalië.

MIDDEN-OOSTEN

Irak

Brits-Nederlandse ontwerpresolutie

De discussie over de Brits-Nederlandse ontwerpresolutie, waar inmiddels ook Canada zich als mede-indiener heeft aangemeld, vond de afgelopen maand niet zozeer in de Veiligheidsraad zelf plaats doch veeleer achter de schermen. Met name in P-5 kader werd getracht de tegenstellingen te overbruggen. Belangrijke geschilpunten betroffen het vraagstuk van de weg naar de opschorting van sancties, de reikwijdte van de opschorting en de financiële controle op de opschorting.

Voedsel-voor-olie

De directeur van het VN-programma voor Irak, de heer Benon Sevan, verzorgde op 21 juli een briefing voor de Veiligheidsraad naar aanleiding van zijn recente bezoek aan Irak. Hij omschreef de ontwikkelingen in Noord-Irak als redelijk positief. Er was in toenemende mate sprake van economisch verkeer. Voorts werd veel in het werk gesteld om de electriciteitsvoorzieningen te verbeteren. De ontwikkelingen in Centraal en Zuid-Irak werden nog steeds gekenmerkt door de zorgwekkende humanitaire situatie.

Naar aanleiding van een analyse van olie-experts, uitgevoerd onder leiding van het Nederlandse bedrijf Saybolt, wees Sevan op de urgente noodzaak tot herstel en reparatie van de installaties van de olie-industrie. Hij sloot zich aan bij de aanbevelingen van de olie-experts om naast de reguliere 300 miljoen US dollar die per half jaar uit het voedsel-voor-olie programma beschikbaar is voor reserve-onderdelen voor de olie-industrie, voor het lopende programma een extra reservering te maken van 300 miljoen US dollar.

Nederland ondersteunde in zijn interventie de aanbevelingen van de olie-experts en ging vooral in op de voorgestelde verhoging van het programma voor reserve-onderdelen tot 600 miljoen dollar. Hierbij werd het Nederlandse standpunt in herinnering gebracht: Irak dient aan alle voorwaarden van de relevante resoluties te voldoen. Het feit dat de Iraakse olie-industrie onveilig, vervuilend en milieuschadelijk is, dient echter onder ogen te worden gezien. Overigens is nog geen consensus bereikt over de aanbevelingen van de experts.

UNSCOM

Gemandateerd door de Veiligheidsraad voerde een missie van de Organisatie voor het verbod op Chemische Wapens (OPCW) in de maand juli een inspectie uit naar de UNSCOM-laboratoria in Bagdad. Hierbij werden de aanwezige VX-monsters vernietigd.

Libanon

Op 28 juli jl. behandelde de Veiligheidsraad het rapport van de Secretaris-Generaal over de voortgang van de UNIFIL-missie in Libanon. Assistent-Secretaris-Generaal Annabi informeerde de Raad dat sprake was van toegenomen vijandelijkheden in het gebied van UNIFIL.

De Raad nam op 30 juli een resolutie aan waarmee het mandaat van UNIFIL met zes maanden werd verlengd (tot 31 januari 2000). In een presidentiële verklaring bevestigde de Raad gecommiteerd te zijn aan volledige soevereiniteit, politieke onafhankelijkheid, territoriale integriteit en nationale eenheid van Libanon binnen internationaal erkende grenzen. De Raad steunde de inspanningen van de Libanese regering om vrede, nationale eenheid en veiligheid in het land te consolideren en het reconstructieproces goed te doen verlopen. De Libanese regering werd gecomplimenteerd met haar succesvolle pogingen haar autoriteit tot het zuiden van het land uit te breiden in nauwe samenwerking met UNIFIL. Zorg werd uitgesproken over het voortdurende geweld.

Ook Nederland toonde zich bezorgd over de toename van het aantal vijandelijkheden in de afgelopen zes maanden, die zich ook richtten tegen de burgerbevolking. Nederland gaf te kennen dat de internationale status en de veiligheid van VN-troepen – die hun best deden geweld te beperken en de burgerbevolking te beschermen – onvoldoende werden gerespecteerd gezien de aanvallen op UNIFIL.

EUROPA

Bosnië-Herzegovina

Afscheid mevrouw Rehn

In haar afscheidsbriefing op 22 juli ging de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal en Coördinator UNMIBH, mevrouw Rehn, in op wat zij in de 18 maanden van haar functie-uitoefening wel en niet had kunnen bereiken. Zij benadrukte het belang van het werk van IPTF en sprak haar voldoening uit over de inauguratie van politiescholen in de Federatie en de Republika Srpska. Zij toonde zich bezorgd over de problemen die optraden bij het recruteren van terugkerende politiemensen. Mevrouw Rehn hamerde op het feit dat de politie nu weliswaar redelijk begon te functioneren, maar dat elk effect van hun werk verloren ging door het – door ernstige corruptie ondergraven – rechtssysteem in Bosnië-Herzegovina.

Mevrouw Rehn sprak grote waardering uit voor het UNMIBH mensenrechtenkantoor, dat het mensenrechtenaspect binnen UNMIBH «op de kaart» had gezet. Zij sprak haar voldoening uit over het feit dat de missie in Kosovo zich de lessen geleerd in Bosnië blijkbaar ter harte had genomen. Als voorbeelden noemde zij het gelijktijdig werken aan het opzetten van een fatsoenlijk politie-apparaat en hervormingen van het rechtssysteem. Datzelfde gold voor de grenscontrolediensten. In Bosnië-Herzegovina was het gevaar van de georganiseerde misdaad te laat onderkend en aangepakt; in Kosovo kon deze fout worden voorkomen. Ten slotte was zij erg tevreden over de eenduidige commandostructuur in Kosovo, die het mogelijk zou moeten maken om de coördinatieproblemen die in Bosnië-Herzegovina zoveel tijd en moeite kostten, beter te beheersen.

Afscheid Carlos Westendorp

Op 27 juli jl. nam ook Hoge Vertegenwoordiger voor Bosnië-Herzegovina, Carlos Westendorp, met een laatste, korte briefing afscheid van de Veiligheidsraad. Hij meldde dat in de afgelopen twee jaar het een en ander was bereikt, maar voegde daar direct aan toe dat na hem nog wel enkele Hoge Vertegenwoordigers zouden volgen, aangezien nog veel werk moest worden verzet in Bosnië-Herzegovina. Volgens Westendorp vormde de economische situatie momenteel het belangrijkste probleem. Hij verwachtte komend najaar sociale onrust.

In een persverklaring spraken de leden van de Raad waardering uit aan het adres van Westendorp voor zijn werk als Hoge Vertegenwoordiger en bevestigden dat de Raad veel belang hecht aan de rol van de Hoge Vertegenwoordiger in het monitoren van de implementatie van de Vredesakkoorden voor Bosnië-Herzegovina. Voorts werd de benoeming van Wolfgang Petritsch als nieuwe Hoge Vertegenwoordiger verwelkomd.

Kosovo

Onder-Secretaris-Generaal Miyet verzorgde op 2 juli een tussentijdse briefing over de werkzaamheden van UNMIK. De voorbereidingen met betrekking tot het civiele bestuur waren in volle gang. De hoogste prioriteit genoot de ontplooiing van de civiele politie. Op juridisch gebied was een «judicial advisory council» ingesteld, waarin vier lokale advocaten zitting hebben en drie internationale (aangedragen door respectievelijk VN, Raad van Europa en de OVSE), met de taak te assisteren bij de benoeming van rechters. Voor de wederopbouw van de civiele administratie was een Transitional Council opgericht, waarin alle geledingen van de Kosovaarse samenleving zullen zijn vertegenwoordigd.

Alle delegaties toonden grote waardering voor de voortvarendheid waarmee Vieira De Mello het werk van UNMIK had aangepakt. Nederland wees op het belang van «ownership»: Kosovo moest niet volslagen afhankelijk worden van buitenlandse donoren. Nederland ondersteunde de prioriteit die wordt gegeven aan het herstel van de openbare orde.

Op 15 juli lichtte Onder-Secretaris-Generaal Miyet de Raad in over een vervolgrapport inzake UNMIK. Speciale Vertegenwoordiger Kouchner was inmiddels in Kosovo gearriveerd. De samenwerking met de verschillende andere organisaties betrokken bij de wederopbouw van Kosovo was uitstekend, zowel in het veld als tussen de diverse hoofdkwartieren. Eerste doel van de VN was een zo spoedig mogelijke ontplooiing van UNMIK. Belangrijkste activiteiten van KFOR en UNMIK waren voorlopig het bedienen van de verschillende bevolkingsgroepen. Met name Serviërs en Roma vreesden voor hun veiligheid.

De leden van de Raad legden in hun interventies veel nadruk op het belang van betrokkenheid van alle bevolkingsgroepen en de noodzaak tot herstel van het openbare leven en het rechtssysteem. Zij riepen de internationale gemeenschap op bij te dragen aan UNMIK en het Trustfund.

In een persverklaring verwelkomde de Raad het rapport over UNMIK en de tot nu toe bereikte voortgang. De Raad sprak voorts waardering uit voor de activiteiten van UNMIK en KFOR met betrekking tot de veiligheid ter plaatse, en benadrukte dat volledige ontplooiing van UNMIK zo spoedig mogelijk diende plaats te vinden. De Raad riep ten slotte partijen op om volledig samen te werken met UNMIK en KFOR.

Nederland sprak onder andere waardering uit voor de tot nu toe verrichte werkzaamheden van UNMIK. Nederland hechtte belang aan deelname van alle etnische groeperingen in de Kosovo Transitional Council en wees erop dat veiligheidsgaranties en humanitaire hulpverlening op non-discriminatoire wijze dienen te geschieden. Van groot belang was het functioneren van lokale en onafhankelijke media. Nederland meldde dat het thans beziet in hoeverre lokale media kunnen worden ondersteund. Nederland drong verder aan op zo spoedig mogelijke uitfasering van de humanitaire hulpverlening en op overgang naar de reconstructiefase. Nederland kondigde ten slotte aan 5 miljoen USD te zullen bijdragen aan het UNMIK-Trustfund, met name voor de betaling van lokale salarissen.

Op 26 juli veroordeelde de Veiligheidsraad in een persverklaring de moord op 14 Servische Kosovaren in Lipljani, Kosovo. De Raad zei diep geschokt en ernstig verontrust te zijn over de moord en riep op tot een spoedig en grondig onderzoek. De Raad sprak voorts steun uit voor inspanningen van KFOR en UNMIK om de vrede en veiligheid te verzekeren voor alle inwoners van Kosovo.

De inhoud van de persverklaring reflecteert de Nederlandse positie. Nederland blijft streven naar een multi-etnisch Kosovo.

Kroatië

Op 13 juli voerde de Veiligheidsraad een discussie over de mandaatsverlenging van UNMOP op basis van een recent verschenen rapport van de Secretaris-Generaal. De leden onderschreven de conclusie dat het mandaat van UNMOP met zes maanden zou moeten worden verlengd. Diverse delegaties, waaronder Nederland, spraken teleurstelling uit over het feit dat partijen nog steeds niet in staat waren gebleken om de kwestie Prevlaka aan de onderhandelingstafel op te lossen. Een resolutie waarin het mandaat formeel werd verlengd, werd op 15 juli door de Raad aanvaard.

Georgië

Conform toezegging van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken op 22 juni jl., wordt onderstaand uitvoeriger ingegaan op de situatie in Abchazië, Georgië.

Op 28 juli jl. informeerde Assistent-Secretaris-Generaal Annabi de Raad over de situatie in Georgië langs de lijnen van een recent verschenen rapport van de Secretaris-Generaal. Dat rapport rept over een moeizaam onderhandelingsproces, doch ook over het toenemende aantal contacten tussen Georgiërs en Abchaziërs op diverse niveau's. Dit kon voornamelijk worden toegeschreven aan de inspanningen van Speciale Vertegenwoordiger Liviu Bota, gesteund door de Russische Federatie als facilitator, en aan de groep vrienden van de Secretaris-Generaal, die voortdurend bij partijen benadrukken dat continuering van de status quo een niet acceptabele oplossing is. Voorts stimuleren en faciliteren zij bilaterale contacten op het gebied van cultuur, politiek, humanitaire aangelegenheden en economische samenwerking. Contacten op lokaal niveau waren uitermate belangrijk voor het vredesproces. Concrete projecten gericht op het creëren van werkgelegenheid, economische samenwerking en een evenwichtiger berichtgeving in de pers, zouden behulpzaam zijn bij het afbreken van psychologische barrières en het creëren van een gevestigd belang in een gezamenlijke, vreedzame en welvarende toekomst.

De twee bijeenkomsten inzake vertrouwenwekkende maatregelen die tot op heden hebben plaatsgevonden, waren belangrijk voor het ontwikkelen van contacten en voor het uitwerken van concrete samenwerkingsprojecten.

Een daadwerkelijke oplossing van het probleem lijkt echter nog ver weg. Georgië en Abchazië zouden de noodzakelijke politieke wil moeten tonen om een belangrijke stap voorwaarts te zetten, te weten het bereiken van overeenstemming over de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden binnen de oude grenzen van het Gali-district, en over maatregelen voor de rehabilitatie van Abchazië. De internationale gemeenschap zou bereid moeten zijn steun te verlenen voor de uitvoering van een dergelijke overeenkomst, die desalniettemin slechts een eerste stap naar het uiteindelijke doel – een alomvattende politieke oplossing van het conflict – zal zijn.

Recente verbeteringen in de veiligheidssituatie langs de demarcatielijn en de pogingen van beide zijden om verdere verbeteringen te bewerkstelligen, werden met instemming ontvangen, maar volledige scheiding der troepen moet nog worden gerealiseerd.

UNOMIG, door haar waarnemerspresentie in het veld en haar voortdurende inspanningen met betrekking tot het vredesproces, blijft een essentiële rol spelen bij het stabiliseren van de situatie in Abchazië en bij het zoeken naar een vreedzame oplossing van het conflict. Met het oog daarop stelde de Secretaris-Generaal in zijn rapport voor het mandaat van UNOMIG met zes maanden te verlengen tot 31 januari 2000. Op 30 juli werd daartoe een resolutie aangenomen. Bij aanvaarding van die resolutie meldde de in New York aanwezige Georgische Minister van Buitenlandse Zaken Minagarishvili dat internationale samenwerking noodzakelijk was om een einde te maken aan de gevechten, etnische zuiveringen, de grote vluchtelingenstromen en de slechte politieke en economische situatie. De Minister gaf aan dat moest worden gewaakt voor verdere destabilisering van de regio.

Een aantal leden van de Raad benadrukte dat inderdaad internationale samenwerking moest plaatsvinden, doch dat partijen zelf politieke wil moesten tonen om tot een vreedzame oplossing te komen.

Nederland uitte bezorgdheid over de trage voortgang in de vredesonderhandelingen tussen de Abchazische en Georgische autoriteiten. Een topontmoeting tussen de Georgische president Sjevardnadze en de Abchazische leider Ardzinba, al geruime tijd gepland en mogelijk instrumenteel om te komen tot een oplossing, lijkt gezien de komende parlementsverkiezingen voorlopig van de baan. Nederland was voorts van mening dat aan de veiligheidssituatie in het gebied de hoogste prioriteit moest worden toegekend ten behoeve van de levensomstandigheden van teruggekeerde vluchtelingen, het functioneren van UNOMIG en als voorwaarde voor het ontwikkelen van economische initiatieven.

AZIË

Afghanistan

Een briefing van Assistent-Secretaris-Generaal De Soto op 28 juli jl. stond in het teken van het op die ochtend door de Taliban ingezette grote offensief ten noorden van Kaboel, alsmede van twee raketinslagen nabij het vliegveld van Kaboel op 27 juli, op het moment dat volgens afspraak een VN-vliegtuig met humanitaire hulpgoederen daar zou landen. De VN had in verband daarmee besloten om alle geplande vluchten naar de Afghaanse hoofdstad af te gelasten en had om opheldering gevraagd.

Een 6+2-bijeenkomst (buurlanden van Afghanistan plus Verenigde Staten en Russische Federatie) op 19 en 20 juli in Tasjkent had nog aanleiding gegeven voor enig optimisme, omdat voor het eerst zowel de Taliban als de Noordelijke Alliantie vertegenwoordigd waren en beide partijen de Verklaring van Tasjkent hadden verwelkomd (alhoewel de Taliban, zonder specifieke voorbeelden te geven, hadden gemeld tegen onderdelen bezwaar te hebben). Speciale Gezant Ibrahim Brahimi had van de Noordelijke Alliantie de toezegging gekregen dat men bereid was tot een staakt-het-vuren. De Taliban-vertegenwoordiging had aangegeven geen mandaat te hebben voor een dergelijke toezegging. Brahimi had de Taliban voorgesteld om directe besprekingen te voeren met de Noordelijke Alliantie onder auspiciën van de VN. Hij had hen voorts verzocht geen offensief te beginnen. Overigens was toen reeds duidelijk dat de Taliban volop met voorbereidingen daartoe bezig waren.

Concluderend meldde De Soto dat voor het conflict geen enkele oplossing in zicht was, zeker niet zolang derden doorgingen met het verschaffen van wapentuig aan de strijdende partijen.

De leden van de Raad spraken hun grote verontrusting uit over de recente ontwikkelingen. Er was op dit moment geen alternatief voor voortgezette inspanningen van de 6+2-groep. Het feit dat tijdens de meest recente bijeenkomst van deze groep het huidige offensief werd voorbereid, trof de Raadsleden als cynisch. Een voorstel om een open debat te voeren over de kwestie Afghanistan, werd in overweging genomen. In een persverklaring verwelkomde de Raad de Verklaring van Tasjkent en sprak zij grote zorg uit over het offensief en over de humanitaire situatie. De Raad riep op tot een onmiddellijke staking van militaire steun van buiten af.

De Nederlandse positie is terug te vinden in de persverklaring. In aanvulling daarop meende Nederland dat het ontbreken van een daadwerkelijk verzoeningsproces afbreuk doet aan de hulpbereidheid van de internationale donorgemeenschap. Grote zorg blijft bestaan over de mensenrechten en voortdurende discriminatie van vrouwen en meisjes.

Cambodja

Tijdens informele consultaties op 30 juli bracht Assistent-Secretaris-Generaal De Soto de Raad op de hoogte van de stand van zaken rond het Cambodja Tribunaal. Hij riep in herinnering dat Premier Hun Sen een wet had ontworpen teneinde internationale rechters en aanklagers te kunnen laten deelnemen in rechtszaken tegen leden van de Khmer Rouge. Het VN-secretariaat was, na overleg met de Cambodjaanse regering, bezig met verder onderzoek naar de mogelijkheden voor het opzetten van een «gemengd» tribunaal. Aangezien de VN niet wil worden geassocieerd met partijdige rechtszaken zou het tribunaal weliswaar werken naar Cambodjaans recht, maar diende het aan een aantal voorwaarden te voldoen. Zo zou het toepasselijk recht moeten voldoen aan internationale standaarden. De jurisdictie van het tribunaal zou tijdelijk zijn en zich uitstrekken over de jaren 1975–1979. Verder zou het tribunaal moeten bestaan uit Cambodjaanse en niet-Cambodjaanse rechters en aanklagers.

Om het tribunaal succesvol te doen verlopen, zullen bijdragen van geïnteresseerde staten noodzakelijk zijn. Dat zal echter pas gaan spelen indien een overeenkomst tussen de VN en de Cambodjaanse regering wordt gesloten. Tweede helft augustus zal een VN-missie naar Cambodja reizen om verdere besprekingen te voeren.

Oost-Timor

In een briefing op 6 juli jl. meldde Assistent-Secretaris-Generaal De Soto dat de ontplooiing van UNAMET volgens schema verliep en dat op grond daarvan het proces van kiezersregistratie op 13 juli zou kunnen beginnen. De veiligheidssituatie was echter zodanig dat een vertraging van het proces van consultatie van de bevolking onvermijdbaar was.

De Raad toonde zich zeer bezorgd over de situatie, hetgeen zijn weerslag vond in een persverklaring.

De Raad werd op 13 juli geïnformeerd over het besluit van de Secretaris-Generaal om de aanvang van kiezersregistratie uit te stellen teneinde de Indonesische autoriteiten de gelegenheid te geven tot het nemen van een aantal concrete stappen ter verbetering van de veiligheidssistuatie. Het ging daarbij in de eerste plaats om het aanpakken van het optreden van de milities. De Raad steunde dit besluit en gaf een persverklaring uit waarin wederom de verantwoordelijkheid van de Indonesische autoriteiten werd benadrukt.

Nederland wees er op dat het noodzakelijk was dat de Indonesische autoriteiten hun verantwoordelijkheid toonden door middel van concrete stappen.

Tijdens een briefing op 16 juli bevestigde de Persoonlijk Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal, Jamsheed Marker, dat het kiesregistratieproces van start was gegaan. Belangrijkste overweging om niet tot verder uitstel over te gaan, was het vasthouden van het momentum. Deze stap zou laten zien dat de VN zich niet liet afbrengen van doel en tijdpad van de volksraadpleging.

De veiligheidssituatie was nog altijd onzeker, maar het leek er op dat de Indonesische autoriteiten hun verantwoordelijkheden begonnen te aanvaarden. Zo hadden zij inmiddels elf militialeden (betrokken bij ongeregeldheden) gearresteerd, was de politie bij een klein incident nu wel opgetreden en hadden geen aanslagen meer op UNAMET plaatsgevonden.

In New York waren gesprekken begonnen met vertegenwoordigers van Portugal en Indonesië over de fase na de volksraadpleging.

Marker vroeg extra aandacht voor de 40 tot 60 duizend ontheemden. Zij waren slachtoffer van de onzekere veiligheidssituatie en konden zich niet laten registreren totdat de situatie zodanig was verbeterd, dat zij naar hun woonplaatsen konden terugkeren.

De leden van de Raad steunden in een persverklaring de beslissing van de Secretaris-Generaal om de registratie te starten en prezen het werk van UNAMET en Persoonlijk Vertegenwoordiger Marker. Diverse leden benadrukten dat de Indonesische autoriteiten weliswaar op de goede weg leken te zijn, maar zich ervan bewust dienden te blijven dat de veiligheidssituatie verder moest worden verbeterd.

De Raad besprak op 30 juli wederom de situatie in Oost-Timor. De veiligheidssituatie ontwikkelde zich in goede zin doch was voor een vreedzaam verloop van het consultatieproces nog steeds onvoldoende. De registratie verliep thans goed; er hadden zich geen nieuwe incidenten voorgedaan. Naar schatting waren evenwel 40 tot 60 duizend ontheemden nog niet geregistreerd. UNAMET zou de registratiekantoren tot welke zij zich naar verwachting zullen wenden, extra versterken. Anti-onafhankelijk-heidsmilitia waren nog immer actief in het oosten van het gebied, maar de bevolking had zich daar toch kunnen laten registreren door dit in de steden te doen en niet in de afgelegen, meer gevaarlijke gebieden. Inmiddels waren verkennende gesprekken begonnen over de rol van UNAMET na de volksraadpleging.

De leden van de Raad reageerden met instemming op het voorstel van de Secretaris-Generaal om het mandaat van UNAMET met een maand te verlengen. Een daartoe strekkende ontwerpresolutie zou begin augustus moeten worden aangenomen. De Raad steunde voorts het voorstel van de Secretaris-Generaal de volksraadpleging tot 30 augustus uit te stellen.

Nederland sprak steun uit voor de activiteiten van de VN en deelde de zorg van de Secretaris-Generaal inzake de veiligheidssituatie en het lot van de ontheemden. Ook onderschreef Nederland het cruciale belang van verbetering van de samenwerking met de Indonesische autoriteiten.

Tonga

De Raad besloot op 28 juli lidmaatschap van het Koninkrijk Tonga van de VN aan te bevelen bij de Algemene Vergadering van de VN. In een resolutie en een presidentiële verklaring nam de Raad tot haar genoegen kennis van Tonga's plechtige commitering aan doel en principes van het VN-Handvest.

ALGEMEEN

Ontwapening, demobilisering, herintegratie ex-strijders

Op 8 juli jl. vond op initiatief van Maleisië een open debat plaats over ontwapening, demobilisering en herintegratie van ex-strijders. Naast alle leden van de Veiligheidsraad namen twaalf andere landen deel aan het debat. Finland sprak namens de EU.

Alle delegaties onderstreepten het belang van ontwapening, demobilisatie en reïntegratie (DD&R) van ex-strijders voor een succesvol proces van vredeshandhaving en de daaropvolgende wederopbouw. DD&R-program-ma's zouden vanaf het begin in vredesafspraken moeten worden meegenomen. Internationale steun daarbij was belangrijk, maar tegelijkertijd werd de eigen verantwoordelijkheid van een land voor een DD&R-programma en het uitvoeren van vredesregelingen benadrukt. De meeste delegaties besteedden ook aandacht aan kleine wapens: goede regelingen voor ontwapening en vernietiging van kleine wapens waren essentieel.

De Raad bereikte overeenstemming over een presidentiële verklaring waarin, onder erkenning van nationale soevereiniteit, op de verantwoordelijkheid van landen werd gewezen om internationale wetgeving na te leven. Voorts werd de Secretaris-Generaal verzocht over een half jaar een rapport te publiceren over DD&R.

Nederland onderstreepte het belang van «accountability». Reïntegratie van ex-strijders zou slechts door de bevolking worden geaccepteerd als rechtsvervolging van (oorlogs-)misdaden plaatsvindt op basis van erkende juridische systemen. Nederland vroeg ook aandacht voor het probleem van de kindsoldaten. Voor deze kinderen zouden speciale opvangprogramma's moeten komen, zodat ook zij kunnen terugkeren in de samenleving.

Briefing UNHCR inzake Afrika

De Hoge Commissaris voor Vluchtelingen, mevrouw Ogata, verzorgde op 26 juli in een openbare zitting van de Raad een briefing over de vluchtelingensituatie in Afrika. Mevrouw Ogata merkte op hoopvol gestemd te zijn indien de Afrikaanse leiders conform toezeggingen in Algiers (Top van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid) de politieke problemen gaan aanpakken. UNHCR geeft 40% van haar middelen uit in Afrika; er is veel meer nodig om de implementatie van vredesakkoorden en de opvang van vluchtelingen zeker te stellen. Mevrouw Ogata meldde voorts dat bij het creëren van veilige kampen de aandacht momenteel voornamelijk uitging naar het inrichten van separate kampen voor ongewapende personen op afstand van het strijdtoneel en meldplaatsen voor vrijwillige terugkeer. Andere aspecten van de aanpak van UNHCR waren: het inrichten van transparante distributiesystemen, het verhinderen van het binnen brengen van wapens in de kampen, het helpen trainen van lokale politie (Kenia, Tanzania) en het plaatsen van liaison officers. Daarvoor was donorgeld benodigd.

Mevrouw Ogata beschreef vervolgens de situatie in Congo-Brazzaville (30 000 vluchtelingen naar Gabon), de Democratische Republiek Congo (verzoek om ondersteuning door de internationale gemeenschap van de Lusaka-overeenkomst), Sierra Leone (door opening van kantoren in het noorden van het land bereidt UNHCR terugkeer voor), Tanzania (verzoek aan de Raad om afsluiting van het Arusha-proces te bevorderen) en Angola (voorlopig geen terugkeer mogelijk van de bewoners van kampen in de Democratische Republiek Congo).

In het debat stelden de meeste Raadsleden dat de inspanningen ten aanzien van Kosovo niet ten koste mochten gaan van de aandacht voor Afrika. Het aantal vluchtelingen en ontheemden in Afrika was vele malen groter. Naar de mening van veel delegaties dienden naast de verlichting van de situatie van vluchtelingen ook de grondoorzaken van de conflicten te worden aangepakt zoals uiteengezet door de Secretaris-Generaal in zijn rapport terzake van april 1998. Naast politieke redenen vormde armoede één van de voornaamste oorzaken van conflict. In dit verband werd het belang van duurzame ontwikkeling en vredesopbouw genoemd. Voorts werd gewezen op het belang van overgang van noodhulp naar wederopbouw en structurele ontwikkelingssamenwerking. Vele sprekers bepleitten een gecoördineerde aanpak van de problemen op politiek, humanitair en economisch terrein. Voorts kwamen aan de orde: de bescherming van burgers en humanitaire werkers, toegang tot vluchtelingen en ontheemden en veiligheidscorridors waarlangs humanitaire hulp veilig kan worden verstrekt.

Nederland was van mening dat wat aandacht voor Kosovo en Afrika betreft, evenwichtigheid in het oog moet worden gehouden. Nederland vroeg ook aandacht voor de kwestie van kindsoldaten. Ogata repliceerde dat UNHCR nog worstelde met dat probleem: soldaten werden nu eenmaal niet in bescherming genomen door UNHCR, maar kinderen moest men, in samenwerking met ICRC, UNICEF en lokale autoriteiten toch helpen. Nederland herhaalde in dit verband ook zijn principiële standpunt inzake de algemene amnestie in Sierra Leone. Oorlogsmisdadigers zouden, conform internationaal recht, moeten worden vervolgd.

Briefing Secretaris-Generaal inzake Afrika

Op 27 juli jl. verzorgde de Secretaris-Generaal een briefing over zijn recente reis naar West-Afrika. Eén van de redenen van zijn reis was aan de West-Afrikaanse landen duidelijk te maken dat de VN zeer betrokken was en bleef bij de West-Afrikaanse regio en bij ECOWAS en ECOMOG. De Secretaris-Generaal had getracht de indruk weg te nemen dat minder VN-aandacht uitging naar conflicten in Afrika dan naar conflicten elders.

Daags na de ondertekening van het Lomé-akkoord had de Secretaris-Generaal Sierra Leone bezocht. Hij herhaalde grote bedenkingen te hebben bij de in de overeenkomst uiteengezette bepalingen betreffende amnestie, maar wilde totstandkoming van de overeenkomst niet in de weg staan. Hij had derhalve zijn Speciale Vertegenwoordiger Okelo geïnstrueerd een «disclaimer» toe te voegen aan ondertekening van het akkoord namens de VN («The United Nations interprets that the amnesty and pardon in article IX of this agreement shall not apply to international crimes of genocide, crimes against humanity, war crimes and other serious violations of international humanitarian law»). De Nigeriaanse President Obasanjo had herhaald dat Nigeria zijn troepen niet zou terugtrekken uit Sierra Leone zolang de veiligheid in dat land niet was verzekerd.

Wat betreft Liberia was de Secretaris-Generaal van mening dat dit land de afgelopen maanden een aantal positieve stappen had genomen, zowel intern als regionaal (bijvoorbeeld het besluit van President Taylor om verzamelde wapens te vernietigen, en diens positieve rol bij de totstandkoming van de vredesovereenkomst van Lomé). Liberia verdiende volgens de Secretaris-Generaal een «fresh look» van de internationale gemeenschap.

De Secretaris-Generaal wees verder op het belang van de jongste OAE-Top, die onder andere had besloten om gewapenderhand aan de macht gekomen leiders niet meer te tolereren. Verder had de top drie vredesovereenkomsten geëndosseerd: het staakt-het-vuren in de Democratische Republiek Congo, de vredesovereenkomst in Sierra Leone en de modaliteiten bij de OAE Framework Overeenkomst met betrekking tot het conflict tussen Ethiopië en Eritrea. Het betrof fragiele overeenkomsten die de steun van de internationale gemeenschap hard nodig hadden, aldus de Secretaris-Generaal.

Nederland sprak waardering uit voor de openheid van de Secretaris-Generaal inzake de amnestie-kwestie en sprak de verwachting uit dat de aanbevelingen van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens prominent zullen figureren in het binnenkort te verschijnen rapport van de Secretaris-Generaal over Sierra Leone. Met betrekking tot de door de Secretaris-Generaal bepleite «fresh look» voor Liberia, stelde Nederland dat dit voltooiing van het onderzoek naar de september-incidenten van 1997 niet in de weg mocht staan.

OAE-Top

De Veiligheidsraad gaf op 30 juli bij monde van de Voorzitter van de Raad een persverklaring uit naar aanleiding van de 35e Top van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid die van 12 t/m 14 juli in Algiers plaatsvond. In de verklaring werd waardering uitgesproken voor de «new spirit» waarmee de Afrikaanse leiders de problemen en conflicten op hun continent willen gaan aanpakken. Sommige permanente leden hadden overigens vooraf duidelijk gemaakt dat het ten principale niet op de weg van de Raad lag om (regionale) topconferenties en daaruit resulterende slotverklaringen te endosseren door middel van persverklaringen. In dit geval was men echter bereid een uitzondering te maken gezien de bijzondere relevantie van enkele elementen (met betrekking tot Afrikaanse conflictsituaties) uit de slotverklaring van Algiers voor het werk van de Veiligheidsraad.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

BIJLAGE Acties van de Veiligheidsraad & mondelinge uitspraken voorzitter aan de pers

Juli 1999

RegioAgendapuntActieNr.Datum
AFRIKACentraal-Afrikaanse Republiekpersverklaring 21 juli
 Democratische Republiek Congopersverklaring persverklaring 12 juli 20 juli
 Ethiopië/Eritreapersverklaring 20 juli
 Guinee Bissaupersverklaring 6 juli
 LibiëvoorzittersverklaringS/PRST/1999/229 juli
 Sierra Leonepersverklaring 8 juli
MIDDEN-OOSTENLibanonresolutie voorzittersverklaringS/RES/1254 (1999) S/PRST/1999/2430 juli
EUROPABosnië-Herzegovinapersverklaring 27 juli
 GeorgiëresolutieS/RES/1255 (1999)30 juli
 Kosovopersverklaring persverklaring 15 juli 26 juli
 KroatiëresolutieS/RES/1252 (1999)15 juli
AZIËAfghanistanpersverklaring 28 juli
 Oost-Timorpersverklaring persverklaring persverklaring 6 juli 13 juli 16 juli
 Tongaresolutie voorzittersverklaringS/RES/1253 (1999) S/PRST/1999/2328 juli 29 juli
DIVERSENOntwapening, demobilisering, herintegratie ex-strijdersvoorzittersverklaringS/PRST/1999/218 juli
 OAE-Toppersverklaring 30 juli
Naar boven