26 289
Verdrag tot wijziging van de op 11 juli 1990 te Manama totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Bahrein inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden; Koeweit, 4 maart/31 mei 1998

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 6 november 1998

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 12 november 1998.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 december 1998.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 4 maart/31 mei 1998 te Koeweit tot stand gekomen verdrag tot wijziging van de op 11 juli 1990 te Manama totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Bahrein inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 1998, 163).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

De voorliggende wijziging van de op 11 juli 1990 te Manama tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Bahrein inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 1990, 134) is overeengekomen tijdens de op 11 en 12 februari 1997 te Bahrein gehouden luchtvaartbesprekingen. Het verdrag waarmee deze wijziging wordt vastgelegd, is bij notawisseling totstandgekomen.

De wijziging betreft een toevoeging van een aanvullende veiligheidsbepaling (artikel 13bis) aan de luchtvaartovereenkomst. Het toevoegen van een dergelijke bepaling is conform het beleid zoals vastgelegd in de Nota Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart van de eerste ondergetekende (kamerstukken II 1995/96, 24 804, nr. 2).

De onderhavige bepaling wordt nodig geacht om een additionele waarborg ten aanzien van de vliegveiligheid van vliegtuigmaatschappijen van beide landen te bewerkstelligen. Het eerste lid is een herhaling van artikel 12 en bevat het standaardonderdeel over de wederzijdse erkenning van vergunningen en brevetten. Het tweede lid betreft een aanvulling met betrekking tot een procedure en een aanpak indien een van de partijen twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheidsstandaard door de autoriteiten van de andere partij wordt nageleefd en gecontroleerd.

Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, biedt de veiligheidsbepaling de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebieden te staken danwel op te schorten.

De wijziging geldt, evenals het verdrag van 1990, alleen voor Nederland.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven