nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 6 november 1998
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 12 november 1998.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 december 1998.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 4 maart/31 mei 1998 te Koeweit tot stand gekomen verdrag tot wijziging
van de op 11 juli 1990 te Manama totstandgekomen Overeenkomst tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Bahrein inzake luchtdiensten tussen
en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 1998, 163).1
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid,
onder b, van de Wet op de Raad van State).
De voorliggende wijziging van de op 11 juli 1990 te Manama tot stand gekomen
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Bahrein inzake
luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 1990, 134)
is overeengekomen tijdens de op 11 en 12 februari 1997 te Bahrein gehouden
luchtvaartbesprekingen. Het verdrag waarmee deze wijziging wordt vastgelegd,
is bij notawisseling totstandgekomen.
De wijziging betreft een toevoeging van een aanvullende veiligheidsbepaling
(artikel 13bis) aan de luchtvaartovereenkomst. Het toevoegen van een dergelijke
bepaling is conform het beleid zoals vastgelegd in de Nota Veiligheidsbeleid
Burgerluchtvaart van de eerste ondergetekende (kamerstukken II 1995/96, 24 804,
nr. 2).
De onderhavige bepaling wordt nodig geacht om een additionele waarborg
ten aanzien van de vliegveiligheid van vliegtuigmaatschappijen van beide landen
te bewerkstelligen. Het eerste lid is een herhaling van artikel 12 en bevat
het standaardonderdeel over de wederzijdse erkenning van vergunningen en brevetten.
Het tweede lid betreft een aanvulling met betrekking tot een procedure en
een aanpak indien een van de partijen twijfels heeft over de wijze waarop
de veiligheidsstandaard door de autoriteiten van de andere partij wordt nageleefd
en gecontroleerd.
Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen
uitblijven, biedt de veiligheidsbepaling de mogelijkheid om de vluchtuitvoering
door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebieden te staken
danwel op te schorten.
De wijziging geldt, evenals het verdrag van 1990, alleen voor Nederland.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen