nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 februari 2004
Naar aanleiding van de motie van de leden van Th. de Graaf en J. Rijpstra,
ingediend op 3 juli 2002 (TK 2001–2002, 26 283 nr. 15) bericht
ik u, mede namens de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, als volgt.
Op 24 september 2003 heb ik samen met de Minister Bestuurlijke Vernieuwing
en Koninkrijksrelaties, de heer Th. de Graaf, met mijn collega Komproe van
de Nederlandse Antillen gesproken over onder andere de Voogdijregeling Antilliaanse
Jongeren. Doel van deze bespreking was de medewerking van de Nederlandse Antillen
te verkrijgen aan uitvoering van bovengenoemde motie. De Minister van Justitie
van de Nederlandse Antillen heeft in het overleg toegezegd dat de uitklaringscontroles
hervat zullen worden.
Deze uitklaringscontroles zien toe op het voorkomen dat een minderjarige
alleen en onbegeleid de Nederlandse Antillen verlaat om zich in Nederland
te vestigen, zonder dat sprake is van gezinshereniging of anderszins aannemelijk
gemaakt kan worden dat het verblijf in Nederland van korte duur zal zijn of
zonder dat de procedure om in Nederland in het wettelijk vereiste gezag te
zullen voorzien in gang is gezet. Minister Komproe vermeldde dat er reeds
personeel is geworven. Deze ambtenaren ontvangen momenteel gedurende enkele
maanden een opleiding waarin o.a. aandacht wordt besteed aan het belang van
de uitklaring in het kader van de voogdijregeling.
Begin januari van dit jaar heb ik opnieuw gesproken met de Minister van
Justitie van de Nederlandse Antillen over de voogdijregeling. Hij heeft mij
toegezegd dat de Nederlandse Antillen de intentie hebben om in april de uitklaring
op de luchthaven van Curaçao weer in te voeren. Ook zal de voogdijprocedure
op Nederlandse Antillen geregeld worden zonder dat daarbij de voogd aanwezig
dient te zijn.
Ondanks de nu afgesproken maatregel blijft het mogelijk dat een minderjarige
zich na familiebezoek of vakantie zonder gezagsdrager in Nederland vestigt.
Dit strookt echter niet met het in Nederland geldende (wettelijke) uitgangspunt
dat minderjarigen onder gezag dienen te staan.
In de beleidsregels voor de Raad voor de Kinderbescherming is opgenomen
hoe de Raad dient te handelen wanneer een minderjarige, die niet onder gezag
staat, door de Raad wordt aangetroffen of door bijvoorbeeld school, gemeente,
bureau jeugdzorg of politie bij de Raad wordt aangedragen. In dergelijke gevallen
zorgt de Raad ervoor dat er voorzien wordt in de tijdelijke voogdij over deze
jongere. In dit kader benadert de Raad de Voogdijraden op de Nederlandse Antillen
om informatie te verschaffen over de jongere en na te gaan of de wettelijke
vertegenwoordiger van de minderjarige instemt met het verblijf in Nederland
en met de keuze van de beoogd tijdelijk voogd. Deze procedure is vastgelegd
in Normen 2000, versie 2 en op 1 mei 2003 in werking getreden.
Om het aantal minderjarige Antillianen die niet onder gezag staan terug
te dringen heeft de Raad voor de Kinderbescherming in het afgelopen jaar voorlichting
gegeven aan ambtenaren van de afdelingen Burgerzaken van de zogenaamde Antillianengemeenten
over het belang van het melden bij de Raad van minderjarige Antillianen die
zich bij de gemeenten willen inschrijven en waarvoor geen gezag is geregeld.
Ik verwacht dat deze maatregelen de uitvoering van de voogdijregeling
sterk zullen verbeteren.
Tot slot
Door een reeks van incidenten waarbij personen van Antilliaanse afkomst
zijn betrokken, hebben de media recent veel aandacht besteed aan de problematiek
en het beleid ten aanzien van Antillianen in Nederland. Daarbij werd ook de
uitvoering van de voogdijregeling Antilliaanse jongeren aangehaald. De indruk
kan zijn ontstaan dat een sluitende voogdijregeling dergelijke problemen kan
voorkomen. Deze conclusie kan echter niet worden getrokken. In de eerste plaats
omdat de voogdijregeling indertijd niet werd bedoeld als antwoord op de problematiek
van Antillianen in Nederland, maar slechts als voorwaardenscheppende maatregel
om in het gezag te voorzien teneinde een aantal voorzieningen voor deze groep
jongeren toegankelijk te maken. In de tweede plaats is de totale groep personen
van Antilliaanse afkomst groter dan de groep waarover in het kader van de
voogdijregeling wordt gesproken. De voogdijregeling heeft immers alleen betrekking
op minderjarigen. Omgekeerd bezien veroorzaakt niet elke Antilliaanse minderjarige,
die niet onder gezag staat, problemen.
De problematiek van Antilliaanse jongeren in Nederland vereist evenwel
een bredere aanpak gericht op een bredere doelgroep. De Minister voor Vreemdelingenzaken
en Integratie zal over deze bredere aanpak uw Kamer binnenkort nader informeren.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner