26 283
Migratie Antilliaanse jongeren

nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 april 2002

Tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zaken d.d. 13 juni 2001 inzake de voogdijregeling Antilliaanse jongeren (26 283, nr. 13), zegde de minister van Justitie u toe het aantal meldingen van gemeenten aan de Raad voor de Kinderbescherming na te zullen gaan. Hierbij kom ik deze toezegging na.

Aanleiding

Ondanks de in het kader van de voogdijregeling genomen maatregelen, komt het voor dat Antilliaanse minderjarigen zich in Nederland melden zonder dat uitschrijving heeft plaatsgevonden op de Antillen en/of in het wettelijk gezag is voorzien. Naar aanleiding hiervan is op 27 juli 2000 aan de Nederlandse gemeenten gevraagd om «wanneer het vermoeden bestaat dat de Antilliaanse minderjarige niet onder gezag staat als deze zich meldt om zich in de GBA in te schrijven», dit te melden aan de Raad voor de Kinderbescherming.

Inventarisatie

Naar aanleiding van de gedane toezegging aan uw kamer is een brief verzonden naar 30 gemeenten. Deze gemeenten zijn de belangrijkste «Antillen-gemeenten» en zogenaamde overloopgemeenten. Aan deze gemeenten werden de volgende twee vragen voorgelegd:

1. Hoe vaak heeft zich in 2000 en in 2001 (tot 1 juli 2001) een niet onder gezag staande en van de Antillen afkomstige minderjarige zich in uw gemeente gemeld om zich te laten inschrijven in de GBA?

2. Hoe vaak heeft u in 2000 en 2001 (tot juli 2001) een niet onder gezag staande en van de Antillen afkomstige minderjarige gemeld aan de Raad voor de Kinderbescherming?

Van de aangeschreven gemeenten bleken er 11 in staat gegevens op te leveren over het aantal niet onder gezag staande van de Antillen afkomstige minderjarigen die zich hebben ingeschreven bij de gemeente:

1. In 2000 en 2001 (tot juli) hebben zich 85 van de Antillen afkomstige en niet onder gezag staande minderjarigen gemeld om zich in te laten schrijven in de GBA;

2. In 2000 en 2001 (tot juli) is acht keer een niet onder het gezag staande en van de Antillen afkomstige minderjarige gemeld aan de Raad voor de Kinderbescherming.

Een analyse van de ontvangen gegevens leidt tot de volgende bevindingen:

– het komt voor dat een «voogdijbeschikking» (dit is een verklaring van geen bezwaar, afgegeven door een Voogdijraad op de Antillen) wordt beschouwd als bewijs dat in het gezag is voorzien. Dit is echter niet juist. De verklaring betekent alleen dat de Voogdijraad (eventueel met behulp van de Raad voor de Kinderbescherming in Nederland) heeft onderzocht of er in Nederland een geschikte beoogd voogd zal zijn. De tijdelijke voogdij is bij afgifte van de verklaring echter nog niet geregeld;

– het komt voor dat een «verhuisbericht» (dit is een bewijs van uitschrijving van de bevolkingsadministratie op de Antillen) wordt beschouwd als een bewijs dat in het gezag is voorzien. Ook dit is niet juist. Een minderjarige die alleen naar Nederland afreist, kan zich in principe alleen op de Antillen uitschrijven als hij een verklaring van geen bezwaar, afgegeven door de Voogdijraad kan laten zien. De verklaring van de Voogdijraad betekent echter niet dat in het gezag is voorzien;

– een enkele gemeente gaf aan dat de afdeling Burgerzaken niet op de hoogte was van de regeling;

– een gemeente gaf aan nog nooit gemeld te hebben aan de Raad voor de Kinderbescherming, maar dat vanaf nu wel te gaan doen;

– een gemeente verklaarde het lage aantal meldingen aan de Raad vanuit het feit dat de betrokkene twee maanden de tijd krijgt om alsnog alle benodigde documenten aan te leveren. Als dit niet gebeurt, wordt alsnog aan de Raad gemeld.

Conclusie uit inventarisatie

Uit deze inventarisatie blijkt dat er nog weinig door gemeenten gemeld wordt aan de Raad voor de Kinderbescherming wanneer het vermoeden bestaat dat een niet onder gezag staande, van de Antillen afkomstige minderjarige zich wil inschrijven in de GBA. Dit is grotendeels te verklaren vanuit een onbekendheid van de gemeenten (in het bijzonder: de afdelingen Burgerzaken) met de regeling. Daarnaast blijkt uit de gegevens dat verschillende gemeenten hun eigen interpretatie hebben gegeven aan de definitie: «melden aan de Raad bij een vermoeden dat de van de Antillen afkomstige minderjarige niet onder gezag staat».

Maatregelen

Aangezien ik het van groot belang acht dat voor alle in Nederland verblijvende minderjarigen het gezag goed is geregeld, is het noodzakelijk dat dit ook voor zich alleen in Nederland vestigende jongeren, afkomstig van de Antillen, gebeurt. De rol van de gemeenten in de voogdijregeling is hiertoe essentieel. Om te bewerkstelligen dat in de toekomst alle van de Antillen afkomstige minderjarigen die niet onder gezag staan door de gemeenten gemeld worden aan de Raad voor de Kinderbescherming, zal ik samen met de minister voor grotesteden- en integratiebeleid en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zorgdragen voor betere bekendheid van de voogdijregeling en de taak die de gemeenten daarin hebben.

In een tweetal brieven van de Ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de colleges van Burgemeesters en Wethouders reeds gewezen op hun verantwoordelijkheid in de uitvoering van de voogdijregeling. Daarnaast zal vanaf heden de voorlichting op actievere wijze ter hand worden genomen door voor de ambtenaren Burgerzaken van de grootste Antillengemeenten voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren waarin met name aandacht zal worden besteed aan de noodzaak voor melding aan de Raad en de wijze waarop dat dient te gebeuren. Tevens zal een voorlichtingsfolder over de voogdijregeling t.b.v. de afdeling Burgerzaken ontwikkeld worden, waarvan een soort «checklist», een meldingsformulier en een adressenlijst van de vestigingen van de Raad onderdeel zullen uitmaken. Daarnaast zal gekozen worden voor het genereren van publiciteit in vakliteratuur voor met name ambtenaren van de afdelingen Burgerzaken.

Aangezien uit de inventarisatie ook is gebleken dat de definitie op grond waarvan de gemeenten zouden moeten melden aan de Raad ruimte geeft voor eigen interpretaties, zal in de bovenbeschreven voorlichtende activiteiten het volgende uitgangspunt worden uitgedragen:

De gemeente meldt alle Antilliaanse minderjarigen die zich laten inschrijven in de GBA en als laatste verblijfplaats de Nederlandse Antillen hebben en waarvoor niet in het gezag is voorzien bij de Raad voor de Kinderbescherming. Het in bezit zijn van een verklaring van geen bezwaar afgegeven door de Voogdijraad of een uitschrijfbewijs van de Antilliaanse bevolkingsadministratie vormt hierop geen uitzondering.

Praktisch wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd dat iedere Antilliaanse minderjarige die zich niet inschrijft op het adres van zijn ouders, gemeld wordt bij de Raad. Op deze manier wordt meer verzekerd dat de Raad voor de Kinderbescherming zicht krijgt op alle Antilliaanse minderjarigen die zich in Nederland vestigen en inschrijven en waarvoor het gezag niet is geregeld.

Tot slot

Met deze brief en de daarin aangekondigde maatregelen meen ik te hebben voldaan aan de toezegging zoals gedaan tijdens het eerder genoemde Algemeen Overleg.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Naar boven