26 283
Migratie Antilliaanse jongeren

nr. 13
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 juli 2001

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1 heeft op 13 juni 2001 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie, minister Van Boxtel voor Grote Steden- en Integratiebeleid, staatssecretaris De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en staatssecretaris Kalsbeek van Justitie over:

het evaluatierapport inzake de voogdijregeling (NAAZ-01-26);

de brief van de minister voor GSI over migratie Antilliaanse jongeren d.d. 11 juni 2001 (26 283, nr. 12);

het kabinetsstandpunt over het evaluatierapport (de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 6 juni 2001).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Gortzak (PvdA) herinnert eraan dat de nota Migratie Antilliaanse jongeren uit 1998 kamerbrede steun ontving. Het leek een goede start om via een ketenbenadering de problematiek beheersbaar te maken en zulke voorwaarden te scheppen dat Antilliaanse jongeren in Nederland de beste kansen zouden krijgen om in de Nederlandse samenleving te slagen, maar uit de migratiecijfers blijkt dat het aantal probleemmigranten niet is afgenomen. Dat de inzet van Kamer en kabinet niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, komt mede doordat een cruciaal element uit de nota niet tot uitvoering kon worden gebracht: laag opgeleide jongeren verplicht stellen een deel van de inburgeringscursus op de Antillen te volgen. De Staten van de Antillen hebben zich tegen deze verplichting verzet. De juridische argumenten die zij daarvoor aanvoeren zijn moeilijk weerlegbaar, maar zij hebben daarmee hun eigen kabinet onnodig in zijn hemd gezet en de Nederlands-Antiliaanse verhouding vertroebeld. Bovendien had de cursus laag opgeleiden in Nederland meer kansen geboden.

Kamer en kabinet hebben ook fouten gemaakt. De gekozen doelstelling – ontmoediging van de neiging tot migratie – blijkt achteraf ongelukkig geformuleerd te zijn. Het gaat er immers om, meer kansen te scheppen voor de laag opgeleide migrant en het migratieproces beheersbaar te maken. Dat was als centrale doelstelling beter geweest. Een tweede en ernstiger fout is dat in de bijlage van de nota MAJ werd gedreigd met een toelatingsregeling als de voorgestelde maatregelen niet het gewenste effect zouden hebben. Die dreiging heeft de migratie eerder gestimuleerd dan afgeremd. Konden de juristen op het ministerie de bezwaren tegen een toelatingsregeling niet voorzien, zodat de dreiging beter niet uitgesproken had kunnen worden? De heer Gortzak is het eens met het afblazen van de toelatingsregeling.

Het kabinet probeert allerlei Antilliaanse programma's in samenwerking met de overzijde voor te bereiden. Is dit ook bij de nota MAJ gebeurd en zo nee, had dit het stuklopen ervan niet kunnen voorkomen?

De financiële ondersteuning van de inburgeringscursus wordt stopgezet. Aanvankelijk heeft de PvdA-fractie daarmee ingestemd, maar thans blijkt dat de vrijwillige deelname aan de cursus groot is. Is dat juist en kan daarin aanleiding worden gevonden om toch enige steun aan deze vrijwilligerscursussen te geven? Hoe staat het overigens met de educatieplicht, waarvan de module inburgering een vrijwillig onderdeel kan vormen?

De evaluatie van de voogdijregeling is grondig, maar ook verhullend. De heer Gortzak heeft het idee dat juist de minderjarigen die de voogdij het hardst nodig hebben, zich er het vaakst aan onttrekken. Is de minister het daarmee eens? Als dat zo is, begrijpt de heer Gortzak niet waarom aanbeveling 4 van het evaluatierapport niet wordt overgenomen. Wie zich aan een goede voogdij onttrekt, stigmatiseert zichzelf. Neemt het kabinet aanbeveling 9 om financiële steun te verlenen aan de voogdijraad op Curaçao niet over, omdat het ministerie van Justitie er al aandacht aan besteedt? Het kabinet meent dat de voogdijraad over voldoende financiën beschikt en hoopt op steun van de aanbevelingen van de commissie Antilliaans medeburgerschap, maar zolang het rapport van deze commissie er nog niet is, kan het kabinet gebruik maken van de suggesties van de stichting OCAN voor een verbetering van de voogdijregeling. Overweegt het kabinet met deze stichting in overleg te treden?

Nu de inburgeringscursus helaas op de schappen is gelegd, is het des te belangrijker dat de voogdijregeling verbetert, dat een voortreffelijke informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen de bevolkingsregisters op de Antillen en Aruba en Nederland en dat de «Antillengemeenten» extra geld krijgen voor de opvang van Antilliaanse jongeren.

De heer Rijpstra (VVD) vindt dat het evaluatierapport van de voogdijregeling aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: veel autoriteiten zijn formeel betrokken bij de voogdijregeling, maar toch zijn voogden, jongeren en ouders niet altijd op de hoogte van de voogdijprocedure en van de drempels die in Nederland overwonnen moeten worden. Hoe kunnen jongeren die een verklaring van geen bezwaar (VGB) zouden moeten hebben, toch buiten de regeling vallen? Justitie stelt dat dit te verwachten viel, maar het moet toch mogelijk zijn dat aan alle formaliteiten is voldaan voordat een minderjarige naar Nederland reist? De VVD is van mening dat alle minderjarigen die vanuit de Antillen alleen naar Nederland reizen, een VGB dienen te hebben. Wie geeft zo'n kind toestemming om te reizen en hoe wordt daarop gelet? Het moet toch eenvoudig zijn om een kind dat alleen op reis gaat, een verklaring van geen bezwaar te geven.

De voogdijregeling heeft wel degelijk effect, maar toch laten de cijfers over vertrek en aankomst verschillen zien. In het rapport wordt gesuggereerd dat de registratie niet goed verloopt, maar gelet op de aantallen moet het geen probleem zijn om dat adequaat te regelen. Is het niet mogelijk één onderdeel van de raad voor de kinderbescherming – één loket – verantwoordelijk te maken voor alle aanvragen, zodat dit niet langer door verschillende disctricten in Nederland wordt gedaan? Zeker in een bepaalde periode zouden vertrekkende en binnenkomende vluchten uit de Nederlandse Antillen en Aruba intensiever gecontroleerd moeten worden. Het moet ook mogelijk zijn om met België goede afspraken te maken over een controle aan de gate.

Met de brief van 11 juni komt het kabinet tegemoet aan de wens van de Kamer de voor- en nadelen van een toelatingsregeling op een rijtje te zetten. Het kabinet ziet nadrukkelijk af van het instellen van een toegangsregeling voor Antillianen. Het blijkt dat het realiseren van een toelatingsregeling zwaar is en lang duurt. In feite kan dan niet meer worden gesproken over burgers die onder eenzelfde Koninkrijk vallen. Het is daarom op dit moment niet aan de orde om over een toelatingsregeling te spreken. De heer Rijpstra legt zich daarbij neer. De brief geeft de indruk dat Nederland geen eisen mag stellen en dat problemen eenzijdig op Nederland worden afgewenteld. Dat betekent dat zwaar moet worden ingezet op een scala van maatregelen op de Antillen en in Nederland. Politiesamenwerking is essentieel om drugsrunners aan te pakken. Dat moet op de eilanden zelf gebeuren, maar is de politie op de Antillen daartoe wel voldoende in staat of moet de samenwerking tussen de Antilliaanse en Nederlandse politie worden geïntensiveerd? De heer Rijpstra betoonde zich een voorstander van een «jeugdpolitieteam» op de Antillen, bestaande uit Nederlandse en Antilliaanse agenten. Kan niet ook op de Antillen met Nederlandse steun een Glenn Millsproject worden gestart om ontspoorde jongeren op de Antillen op te vangen?

De relatie tussen de Antillengemeenten onderling is goed. Veel informatie wordt uitgewisseld, hoewel de koppeling van de bestanden van het GBA nog steeds niet is zoals die moet zijn. Het lijkt de heer Rijpstra goed als ook de relatie met de verschillende eilanden wordt versterkt. Het grotestedenbeleid is daarvoor uitermate geschikt. Langs die weg kan ook de relatie met het bedrijfsleven en scholen worden versterkt.

Is de inburgering helemaal van de baan, of worden bepaalde elementen daarvan toch nog toegepast?

De heer Van der Knaap (CDA) zegt al geweten te hebben dat de Nederlandse regering niet van plan was om een toelatingsregeling in te stellen. Bij het uitbrengen van de nota Migratie Antilliaanse jongeren werd gesteld dat, als de in de nota beschreven maatregelen niet tot het gewenste resultaat zouden leiden, drastische maatregelen zouden worden genomen, bijvoorbeeld in de vorm van een toelatingsregeling. In het algemeen overleg van 11 april gaf de minister voor GSI aan dat het kabinet nog niet neigde tot een toelatingsregeling, maar door de brief van 11 juni bekruipt de heer Van der Knaap het gevoel dat de Kamer in de maling is genomen. Het komt aan op de politieke wil om dit te regelen en daar is, zo meent het CDA, alle aanleiding toe. Het is voor de heer Van der Knaap een raadsel waarom er op de Nederlandse Antillen en Aruba al sinds jaar en dag een toelatingsregeling geldt voor Nederlanders op basis van de Antilliaanse Landsverordening toelating en uitzetting (LTU) en zo'n regeling er niet is voor Antillianen die naar Nederland afreizen. Uit de bijlage van de nota MAJ blijkt dat het treffen van zo'n regeling wel mogelijk is. Blijkbaar wil het kabinet het gewoon niet. Gelet op de omvangrijke problemen die de Nederlandse samenleving heeft met een groep niet goed opgeleide Antilliaanse jongeren en gelet op het gedrag aan de overzijde van de grote plas, is het onbegrijpelijk dat de Nederlandse regering zo'n maatregel niet overweegt. Het is overigens nooit de bedoeling van het CDA geweest een wijziging in de uitgifte van paspoorten te bewerkstelligen. De minister voor GSI stelt in de brief dat een groot aantal personen uit de doelgroep naar Nederland vertrekt als niettemin aan de voorbereiding van een dergelijke regeling wordt gewerkt, maar de migratiecijfers van de afgelopen tijd geven geen aanleiding voor deze vrees.

Twee jaar na het instellen van de voogdijregeling blijkt dat de regeling niet voorkómt dat minderjarigen onbegeleid de Nederlandse Antillen verlaten met de bedoeling zich in Nederland te vestigen zonder dat is voorzien in het wettelijk vereist gezag. De conclusie van KPMG dat de voogdijregeling deels efficiënt verloopt, is gebaseerd op twee positieve aspecten, maar dat zegt niks over het uiteindelijke resultaat. Wat is het effect van deze regeling in de praktijk? Minister Martha heeft toegezegd zo snel mogelijk te reageren op de op ambtelijk niveau gemaakte afspraken. Op de desbetreffende brief is na twee maanden nog geen reactie ontvangen. Hoe staat het daarmee?

Minister Martha onderschrijft de CDA-gedachte over het opzetten van internaten voor probleemjongeren op de Nederlandse Antillen en in Nederland. In het antwoord op schriftelijke vragen wordt opgemerkt dat in het conceptwetsvoorstel voor een educatieplicht niet wordt gesproken over verplichte scholing en vorming in internaten en dat niets bekend is over het opzetten van internaten of een politieke consensus daarover op de Nederlandse Antillen. Kunnen de bewindslieden ingaan op de educatieplicht en het voornemen van minister Martha tot het oprichten van internaten op de Nederlandse Antillen?

De staatssecretaris wijst erop dat in het afgelopen jaar twee belangrijke aanscherpingen hebben plaatsgevonden om te beperken dat minderjarigen zich buiten de voogdijregeling om in Nederland vestigen. Wat is het effect van deze aanscherpingen en welke sancties zijn er voor jongeren die zich niet aan de voogdijregeling houden en voor voogden die zich aan de door hen aangegane verplichtingen onttrekken?

Binnenkort zal onderzoek worden verricht naar de leefsituatie van Antilliaanse jongeren die zich met of zonder tijdelijke voogd in Nederland hebben gevestigd. Welke andere inzichten dan die welke al bekend zijn, moet dit onderzoek opleveren? De heer Rijpstra wijst op het onderzoek in Delict en delinquent van juni 2000 en op het advies dat de adviescommissie Antilliaans medeburgerschap over enkele maanden zal uitbrengen. Als belangrijke voorwaarde in de bijdrageregeling Antilliaanse gemeenten is gesteld dat de Antilliaanse gemeenschap nauw betrokken moet zijn bij plannen van de gemeenten. Deze mensen weten hoe de situatie is. Extra onderzoek is daarom niet nodig.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) vindt het teleurstellend dat aan de overzijde niet daadkrachtig wordt ingegrepen in het vertrek van onvoldoende opgeleide jongeren naar Nederland. Mocht daar op korte termijn verandering in komen, dan hoort zij dat graag van de bewindslieden. Wellicht kunnen de fractievoorzitters, die binnenkort naar de Antillen afreizen, nog een voortschrijdend inzicht teweegbrengen, maar veel hoop daarop heeft mevrouw Scheltema niet.

Uit de brief van minister Van Boxtel blijkt dat het wel mogelijk is om een toelatingsregeling in te stellen, maar dat het realiseren daarvan op problemen stuit. Het zal ten minste vijf jaar duren voordat de regeling van kracht kan zijn en de Paspoortwet zal gewijzigd moeten worden. Verder bestaat het risico dat de regeling de subsidiariteitsen de proportionaliteitstoets aan het Europese recht niet kan doorstaan. Is dit aan de hand van Europese jurisprudentie onderzocht?

Het gevaar van een verdere leegloop tijdens de voorbereiding van een toelatingsregeling moet niet worden onderschat, maar mevrouw Scheltema wilde daaraan nog niet de conclusie verbinden dat het helemaal niet moet gebeuren. Wellicht kan met een iets minder vergaande maatregel op korte termijn wel worden bereikt dat criminele Antilliaanse jongeren worden geweerd. Waarop ketst een verwijderingsregeling overigens af? Is met de introductie van een verblijfsvergunningsregeling waarbij de vergunning wordt ingetrokken bij wangedrag, op korte termijn niet ook al veel te bereiken? D66 vindt in ieder geval dat de politiek het er niet bij kan laten zitten. Er moet een keuze worden gemaakt.

Uiteraard zijn ook andere maatregelen mogelijk. De «justitie in de buurtbureaus» werkt uitstekend. Kan in de gemeenten die veel problemen hebben met Antillianen niet zo'n soort bureau worden geplaatst? Kunnen de Antillengemeenten niet extra profiteren van het geld dat is vrijgespeeld voor de draaideurcriminelen?

In het evaluatierapport van de voogdijregeling wordt geconstateerd dat nog steeds een aantal minderjarigen zonder begeleiding naar Nederland komt. Dat is teleurstellend, maar in een aantal gevallen werkt de regeling ook wel en dat is hoopgevend. De regeling geldt pas twee jaar; er is dus nog verbetering mogelijk. De verbeteringen die de KPMG voorstelt, lijken gering. Vier ervan neemt de staatssecretaris over. De andere worden met een magere argumentatie van de hand gewezen. Vooral het argument «de Antillen zien het niet zo zitten» wordt genoemd, maar de integratievoorstellen spreken mevrouw Scheltema toch wel aan. Een meer geïntegreerde aanpak kan wel degelijk vruchten afwerpen. Zij is het met de staatssecretaris eens dat aanbeveling 4 wordt afgewezen. Een tijdelijke voogdij bij een voogdij-instelling zou stigmatiserend werken. De stichting OCAN benadrukt dat het van belang is de Antilliaanse en Arubaanse organisaties te betrekken bij de uitvoering van de voogdijregeling. Kennelijk gebeurt dit nog steeds niet genoeg. Kan de staatssecretaris daar werk van maken en hen ook bij de ondersteuning en begeleiding van voogden en minderjarigen betrekken?

Aanbeveling 8 wordt terecht overgenomen. Het is wenselijk dat de begeleiding in meer talen plaatsvindt, onder andere in het Papiaments en het Spaans. Wordt daarmee rekening gehouden?

De KPMG stelt dat extra geld nodig is voor de voogdijraad op de Antillen. Deze stelling wordt terzijde geschoven met de opmerking dat de minister van Justitie van de Antillen in de begrotingscyclus aandacht aan dit probleem zal besteden, maar van een kale kip kun je niet plukken. De voogdijraden op de eilanden worden gewoon gekort. Het moet toch mogelijk zijn om door middel van een geringe herschikking van gelden een oplossing te vinden?

Kan al inzicht worden gegeven in de uitkomsten van het onderzoek naar de leefsituatie van Antilliaanse jongeren met en zonder tijdelijke voogd?

De heer Rosenmöller (GroenLinks) vertelt dat hij in de afgelopen periode van tien jaar bij dit thema drie slingerbewegingen ziet. In het begin van de jaren negentig nemen de migratiecijfers toe, in het midden van de jaren negentig is er een negatief migratiesaldo en aan het eind van de jaren negentig, doorlopend tot in deze eeuw, neemt de migratie weer toe. De sociaal-economische ontwikkeling op de Nederlandse Antillen vertoont in die tijd eenzelfde beweging. Kan hiertussen een verband worden gelegd? Overigens gaat het met het grootste deel van de Antilliaanse migranten gelukkig goed.

Sinds 1993 is er bij de regering op aangedrongen duidelijkheid te geven over een eventuele toelatingsregeling. Hirsch Ballin en later ook Voorhoeve hebben de boot enigszins afgehouden. Dat zegt iets over de politieke prioriteit die diverse regeringen aan die vraagstuk hebben gegeven. GroenLinks heeft een toelatingsregeling altijd politiek onwenselijk en praktisch ondoenlijk gevonden. De heer Rosenmöller voelt zich door de nu voorliggende stukken in deze opvatting gesterkt. Het blijkt dat de meerderheid in deze Kamer een streep zet onder deze discussie. Verder dreigen met een toelatingsregeling, wordt symboolpolitiek. Naar aanleiding van het thema toelatingsregeling is telkens gesproken over andere maatregelen, zoals de inburgeringsplicht. Dat is helaas mislukt. GroenLinks vindt een toelatingsregeling nog steeds niet wenselijk, maar dat wil niet zeggen dat er in het belang van de Antilliaanse jongeren niets moet gebeuren. De heer Rosenmöller noemt er vier. 1. Minister Lamp houdt zich bezig met de educatieplicht. Hoe staat het daarmee? 2. De inburgeringscursus verdient onverminderd steun vanuit Nederland. Het is van belang om daar op de Antillen of in Nederland gebruik van te maken. 3. De voogdijregeling verdient steun en moet worden verbeterd. Het is nog steeds een goed instrument om jongeren in de Nederlandse samenleving te begeleiden. 4. Voorkomen dat jongeren met bepaalde, wellicht aan drugs gerelateerde motieven naar Nederland komen, vereist een nauwere samenwerking tussen politie en recherche. Hoe staat de Antilliaanse regering daartegenover?

Antwoord van de regering

De minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid geeft toe dat de ambities die in de nota MAJ van 1998 in kwantitatief opzicht zijn gesteld, niet zijn gehaald. In de nota werd echter ook uitgegaan van een ketenbenadering, zowel voor de voogdij als voor de koppeling van de bevolkingsadministraties. Twee jaar geleden is daarover een convenant afgesloten. De koppeling is thans op papier gerealiseerd en zal in de zomer ook elektronisch tot stand komen. Gelet op het feit dat de bevolkingsadministratie op sommige eilanden net het niveau van het huishoudboekje ontstijgt, zal in technisch opzicht nog een hele slag geslagen moeten worden, maar de koppeling komt tot stand en dat is echt winst.

In de nota MAJ van 1998 is nadrukkelijk aangegeven dat, als de daarin vermelde maatregelen te weinig effect sorteren, nadere juridische mogelijkheden overwogen zouden worden. Het realiseren van een toelatingsregeling is echter complex en neemt veel tijd in beslag. De effectiviteit is gering. Bovendien wordt op de Antillen thans de LTU versoepelt; het is de bedoeling dat deze een steeds lichtere vorm krijgt. Het is dan vreemd als Nederland de regelgeving juist aanscherpt. Hoewel het treffen van een toelatingsregeling in principe juridisch tot de mogelijkheden behoort, heeft het kabinet na ampel beraad besloten, dat deze weg niet gevolgd moet worden. Het omzetten van de Antilliaanse LTU naar de Nederlandse situatie is in feite niet mogelijk. De Vreemdelingenwet 2000 zou van toepassing worden op alle Nederlanders die niet in Nederland geboren zijn. Daaronder vallen ook grote groepen Nederlanders die in het buitenland wonen. Om hen te verplichten bij komst naar Nederland een visum of verblijfsvergunning aan te vragen, lijkt voor het vraagstuk van de Antillen disproportioneel.

Voorafgaand aan het opstellen van de nota Migratie Antilliaanse jongeren heeft niet in een formeel bestuurlijke setting, maar wel in afstemmende zin overleg plaatsgevonden met de Antilliaanse regering. Het was bekend dat ook de vorige premier van de Antillen instemde met de gedachte over een inburgeringsprogramma te overleggen, maar helaas is deze handschoen aan de overkant niet opgepakt. De minister is er blij mee dat de educatieplicht wel voor de Antillen bespreekbaar is. Het is een uitermate ambitieus plan, dat kort geleden aan de Staten is aangeboden. In het bestuurlijk overleg met minister Lamp, dat morgen zal plaatsvinden, zal de educatieplicht aan de orde komen. Gelet op de inhoud van het plan, zal het echter nog jaren duren voordat het is gerealiseerd. Een verplichte inburgering ontbreekt in dit plan. Daarom is besloten om de financiële middelen die daarvoor bestemd waren, niet aan de overzijde ter beschikking te stellen, maar in Nederland in te zetten. In de loop van het jaar zal de Kamer hierover nadere informatie ontvangen. Ook zal de Kamer verslag worden gedaan van de besteding van de middelen die aan de zeven Antillengemeenten zijn verstrekt.

Voorts is vorig jaar met het bestuurscollege van Curaçao uitgebreid gesproken over de drie benaderingswijzen – sociaal, economisch en fysiek – die in het grotestedenbeleid worden gehanteerd. Alle stukken waaruit blijkt op welke manier deze besturingsfilosofie in de steden wordt toegepast, zijn aan de Antillen ter hand gesteld, zodat zij daarmee hun voordeel kunnen doen. De gedachte van de heer Rijpstra om de samenwerking tussen de grote steden in Nederland met de Antillen te versterken, vindt de minister interessant. De Antillengemeenten onderhouden al allerlei contacten over en weer, bijvoorbeeld op NGO-niveau, maar er is ook samenwerking tussen de korpsen van de politie. Het structureren van de keten op het gebied van politie en justitie kan niet door de minister worden opgelegd. Daar zal een stad vrijwillig de nek voor moeten uitsteken. De minister was wel bereid dit aan bijvoorbeeld Rotterdam te vragen omdat deze stad toch al veel contact heeft met Willemstad.

In het beleid van het Nederlandse kabinet zijn nog steeds geen rijksinternaten opgenomen. Deze discussie betreft immers niet alleen de Antilliaanse, maar ook de Marokkaanse en Turkse jongeren. De best practises die op lokaal niveau ontstaan – in Dordrecht en Rotterdam – stimuleert het kabinet wel, maar het is duidelijk dat de rijksoverheid geen internaten voor etnische minderheden zal oprichten. De minister wijst in dit verband op zijn antwoord op de schriftelijke vragen die de heer Van der Knaap over dit onderwerp heeft gesteld.

De correlatie tussen de drie slingerbewegingen en de economische situatie die de heer Rosenmöller heeft gesignaleerd, is evident. Zolang het economische perspectief niet herstelt, blijft de migratiebeweging bestaan. Als de conclusie is dat een toelatingsregeling geen soelaas kan bieden, zal de Nederlandse samenleving een kentering in de gedachte moeten maken en alles uit de kast moeten halen om een goede integratie van de mensen die naar Nederland komen, te laten lukken. Ook het Antilliaanse kabinet heeft de verantwoordelijkheid om daarvoor alles te doen wat nodig is.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hecht eraan centraal te stellen dat een aantal zaken uit de migratieproblematiek ook positief is. Hij trekt niet de conclusie dat over de gehele linie sprake is van een niet functionerend beleid. De afgelopen jaren zijn diverse effectieve initiatieven genomen om het kernprobleem aan te pakken. Dat kernprobleem is niet de kwantitatieve omvang van de migratie van de Nederlandse Antillen naar Nederland, want veel Antillianen en Arubanen komen in Nederland goed terecht. Het probleem zit in de samenstelling van een gedeelte van de migratiestroom.

De staatssecretaris zegt met minister Lamp een Urgentieprogramma jeugd en jongeren overeen te zijn gekomen dat nu wordt uitgevoerd. Via dit programma worden leerlingen die een grote leerachterstand hebben opgelopen, opgevangen in schakelklassen en wordt ambulante hulp voor jonge drugsverslaafden geboden. Het verleent verder opvoedingsondersteuning aan ouders, zodat kinderen zich op de basisschool goed kunnen ontwikkelen en minder kans hebben op vroegtijdig schoolverlaten. Op het moment worden 540 jongeren bereikt met het programma «Educatieve springplank». Een ander programma is bestemd voor twaalf scholen voor het basis- en voortgezet onderwijs in de meest kansarme buurten van Curaçao, waarmee circa 3000 kinderen worden bereikt. Blijken de projecten uit het urgentieprogramma effectief te zijn, dan wil de staatssecretaris dit graag verlengen of intensiveren.

Tot nu toe zijn er geen signalen die erop wijzen dat extra geld nodig is voor de voogdijraden op de Antillen. Mochten die signalen er wel komen, dan is de staatssecretaris bereid te bezien of dit in het kader van de ontwikkelingssamenwerking op het gebied van rechtshandhaving is in te passen. Dit kan worden besproken met minister Martha, maar dan moet tegelijkertijd worden gesproken over een aantal zaken dat de Antillen nog moet intensiveren. De staatssecretaris wil graag uitgaan van een integrale benadering van de rechtshandhaving, waarin niet alleen de voogdij, maar ook de politiesamenwerking en andere prioriteiten een rol spelen.

De suggestie van de heer Rijpstra om in het kader van ontwikkelingshulp een extra impuls te geven aan de oprichting van een jeugdpolitie wil de staatssecretaris bespreken met minister Martha en met de minister van BZK. In de praktijk vindt al steeds meer samenwerking tussen de korpsen in Nederland en op de Antillen plaats, maar dat heeft nog niet geleid tot de concretisering die heer Rijpstra heeft aangegeven. Over de recherchesamenwerking vinden binnenkort gesprekken plaats met de Antilliaanse en Arubaanse regering. De Arubaanse regering heeft al aangegeven veel waarde te hechten aan de voortzetting van de recherchesamenwerking. Ook de Nederlandse regering hecht daar politiek groot belang aan. De staatssecretaris gaat ervan uit dat de bestaande samenwerking de komende jaren zal worden voortgezet. Hierover zal ook met minister Martha worden gesproken.

De ministers Martha en Lamp hebben voorgesteld, op de Antillen een soort Glenn Millsschool of -project te starten. Het gaat hierbij om twee initiatieven. Van minister Lamp is hiervoor al een financieringsvoorstel ontvangen; hij zal nog wel moeten aangeven hoe zijn voorstel zich verhoudt tot de gedachte van minister Martha, want het is nodig dat enige synergie tussen de initiatieven tot stand komt. De staatssecretaris was graag bereid de initiatieven vanuit de onderwijssamenwerking te steunen, zodat de jongeren die al met criminaliteit in aanraking zijn gekomen, op het eiland zelf een voorziening wordt geboden. Hierover zullen binnenkort nadere gesprekken plaatsvinden.

Tegenover de heer Rijpstra zei de staatssecretaris toe met de NGO's te overleggen over het idee de samenwerking met de Nederlandse gemeenten te stimuleren.

Over de toelatingsregeling merkt hij op dat de Antilliaanse regering duidelijk heeft gemaakt, geen belemmeringen meer te willen toepassen op Nederlanders die om een werkvergunning op de Antillen vragen. Daarmee is een stukje evenwicht in de relatie gebracht. Nederland vraagt van Antillianen immers ook geen werkvergunning. De staatssecretaris hoopt dat de Staten het formele complement van de uitvoeringsbepalingen terzake zullen goedkeuren.

Hij was het ten slotte eens met de heer Rosenmöller dat het belang van de jongeren in deze discussie voorop moet worden gesteld door middel van regelingen die op hen betrekking hebben: onderwijs, werkgelegenheid en voogdij.

De minister van Justitie acht het voor een goed politiek oordeel over een verwijderingsregeling van belang, te weten of zo'n regeling juridisch haalbaar en effectief is. Uit onderzoek is gebleken dat het juridisch gezien mogelijk is om een verwijderingsregeling te treffen. Het is echter de vraag of de regeling ook effectief is. De groep verwijderbaren is zeer gering. Het gaat hierbij om mensen die veroordeeld zijn en zich in de Nederlandse gevangenis bevinden. Dat zijn er ongeveer 400. Zij moeten een misdrijf hebben begaan waarop een strafbedreiging staat van drie jaar of meer. Vervolgens moeten zij op de Nederlandse Antillen of Aruba geboren zijn en daar ten minste tien jaar hebben gewoond. Hun verblijf in Nederland mag niet langer dan vijf jaar hebben geduurd omdat zij anders, vergeleken met vreemdelingen, in een slechtere positie terechtkomen en dat is niet de bedoeling. Ook bestaat een relatie tussen de opgelegde straf en de tijd die de betrokkene in Nederland is verbleven. Is dat minder dan drie jaar, dan moet sprake zijn van meer dan negen maanden gevangenisstraf. Bij vier jaar is dat achttien maanden en van vier tot vijf jaar zelfs eenentwintig maanden. Dit komt erop neer, dat van de 400 slechts een tiental voor verwijdering in aanmerking komt. Daarbij komt dat de «kleine boefjes» die regelmatig slecht gedrag vertonen, niet onder de regeling vallen omdat zij geen misdrijf hebben begaan waarop een strafbedreiging van drie jaar of meer staat. Degene die voor verwijdering in aanmerking komt, mag zelf kiezen waarheen hij als EU-onderdaan wil vertrekken. De buurlanden zullen er niet blij mee zijn, wanneer ze daarheen willen gaan. Bovendien is de kans groot dat ze in Roosendaal op de trein stappen om door te rijden naar Limburg. Een verwijdering naar de Antillen of Aruba is kostbaar en ook dan kan terugkomst naar Nederland niet altijd worden voorkomen. Het moet natuurlijk geen symboolwetgeving worden.

Per 1 april jl. is wel het wetsvoorstel inzake de draaideurcriminelen in werking getreden. Daar vallen ongetwijfeld veel Antillianen of Arubanen onder. Op basis daarvan kan hen een SOV-maatregel van twee jaar worden opgelegd. Wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn, kan nog niet worden overzien, maar over twee jaar vindt een evaluatie plaats. De minister meent dat degenen die regelmatig misdrijven plegen daadwerkelijk de maatregel opgelegd krijgen. Het openbaar ministerie zal dit bevorderen. Het is overigens de bedoeling om bij de evaluatie een onderscheid te maken naar bevolkingsgroep of herkomst. Dit soort zaken moet niet alleen vanuit Nederland, maar samen met de Antillianen worden aangepakt. Daarom is een adviescommissie Antilliaans medeburgerschap ingesteld. De minister hoopt dat zij de criminaliteitsproblematiek eens goed onder handen zal nemen.

Er is inderdaad voorzien in een uitbreiding van het aantal JIB-kantoren, omdat is gebleken dat zij effectief zijn. Deze kantoren zullen worden geplaatst in de wijken waar dat nodig is. Zij komen dus niet alleen in de Antillengemeenten, maar het is wel een factor waarnaar gekeken zal worden. Het OM zal hiertoe een voorstel doen dat vervolgens door de rijksoverheid wordt gesubsidieerd.

Het ministerie van Justitie in Nederland wil plaatsen inkopen voor de Glenn Millsprojecten. Antillianen en Arubanen kunnen daarvoor dus in aanmerking komen. Ook op de Antillen houdt men zich bezig met Glenn Millsprojecten en er zijn onderhandelingen hierover met de VS. Het lijkt de minister verstandig om die lijn, via de VS, te handhaven.

De gemeenten geven informatie aan de raad voor de kinderbescherming. De minister heeft over het aantal keren dat dit gebeurt op het moment geen informatie, maar die is wel op te vragen.

Het is de minister niet bekend of een toelatingsregeling de subsidiariteits- en proportionaliteitstoets zal doorstaan. De algemene strekking van jurisprudentie is dat de regeling een deugdelijk middel moet zijn voor het te bereiken doel. Over de toelatingsregeling is nog geen jurisprudentie omdat er behalve in het Verenigd Koninkrijk nog weinig gelijksoortige gevallen zijn binnen de EU. De minister zegt toe te bezien hoe het daar verloopt.

De staatssecretaris van Justitie benadrukt dat de voogdijregeling geen verkapte toelatingsregeling is. De regeling is er vooral voor bedoeld minderjarigen meer bescherming te bieden als ze in Nederland arriveren. Zij zegt altijd geweten te hebben dat de regeling nooit geheel sluitend zou zijn. Het aantal kinderen dat onder voogdij wordt gesteld, neemt wel toe. Vorig jaar zijn er 400 voor onderzoek aangemeld, in het eerste kwartaal van dit jaar 125.

Zijn ouders en kind het erover eens dat het kind zich in Nederland vestigt, dan moeten zij zich melden bij de voogdijraad. Daar wordt een aanvraag ingediend voor een verklaring van geen bezwaar. Wordt de verklaring niet afgegeven, dan worden de redenen daarvoor met de ouders besproken. De raad bekijkt wie de beoogd voogd is en in Nederland wordt nagegaan of dat een reële optie is. Het blijft echter voor ouders en kind mogelijk om zich aan de voogdijregeling te onttrekken. Zij kunnen immers stellen dat het kind voor vakantie naar Nederland gaat. De ouders kunnen samen met kind naar Nederland reizen en zonder kind terugkeren of het kind kan een retourticket hebben. Is men wel eerlijk over het doel van het naar Nederland reizen, dan is het de bedoeling dat op de Antillen een preboarding check plaatsvindt, maar de staatssecretaris heeft helaas vastgesteld dat dit heel vaak niet gebeurt. Op de vraag van de heer Rijpstra of een verklaring van geen bezwaar verplicht kan worden gesteld voor alleen reizende kinderen, antwoordt de staatssecretaris dat de handhaving daarvan een groot probleem is omdat dit voor de vlucht niet wordt gecontroleerd. Controle bij aankomst in Nederland stuit ook op problemen. Het lijkt haar veel beter – en dat zegt zij ook toe – er bij de Antillen nogmaals op aan te dringen de preboarding checks serieus ter hand te nemen. Dan nog is het de vraag of dit effect heeft, maar van opgeven is geen sprake.

De staatssecretaris zegt toe met de stichting OCAN, waarmee tot op heden nog geen overleg is gevoerd, in overleg te treden.

Ouders en kinderen die zich tot de voogdijraad wenden voor een verklaring van geen bezwaar, zijn van goede wil. Het is goed dat de beoogde voogd in Nederland wordt gecheckt, maar stellen dat dit alleen maar mogelijk is als het bij een officiële voogdij-instelling gebeurt, kan het omgekeerde effect hebben en ouders kopschuw maken. De staatssecretaris heeft er daarom voor gekozen de voogdij niet aan een voogdij-instelling te geven.

Als een kind bijna achttien jaar is wordt niet meer in de voogdij voorzien. Een verklaring van geen bezwaar wordt dan wel afgegeven.

Aan een voorlichting in meer talen wordt gewerkt.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van der Knaap (CDA) erkent dat de problematiek complex is, maar vindt dat parlement en kabinet de plicht hebben om de grote overlast die in bepaalde regio's van Nederland wordt ondervonden, zo snel mogelijk terug te dringen.

De hopeloosheid die het kabinet uitstraalt om hierin de juiste weg te vinden, vindt hij het meest kenmerkende van dit debat. Het kabinet kent de dossiers en de conclusies, maar ziet geen mogelijkheid om tot goede afspraken met de Nederlandse Antillen en Aruba te komen. Het kabinet laat het gebeuren en dat maakt de heer Van der Knaap woedend. Als Nederland maatregelen die mogelijk zijn, niet overweegt of uitvoert, kan men aan de andere kant rustig achterover leunen en wordt over twee of drie jaar dezelfde discussie gevoerd. Dat is teleurstellend.

Hij vindt het onbegrijpelijk dat de VVD op basis van de documenten die nu voorliggen, opeens geen voorstander meer is van een toelatingsregeling. Zij geven juist meer aanleiding voor een toelatingsregeling. De problemen zijn in de afgelopen jaren alleen maar toegenomen.

Het gaat de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid te ver dat wordt gesteld dat het kabinet hopeloosheid uitstraalt. Het kabinet heeft werkelijk alles bekeken wat maar dienstig kon worden geacht. Na ampel beraad is besloten niet de weg van de toelatingsregeling en de verwijderingsregeling te volgen, maar aan het traject dat de staatssecretaris een aantal jaren geleden in gang heeft gezet, wordt met verve gewerkt en alles wordt uit de kast gehaald om de rust en leefbaarheid in de wijken van de Antillengemeenten terug te laten keren. Van hopeloosheid is geen sprake.

De voorzitter van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

Rosenmöller

De griffier van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Te Veldhuis (VVD), Ter Veer (D66), Rosenmöller (GroenLinks), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Van Middelkoop (ChristenUnie), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Oven (PvdA), Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA), De Graaf (D66), Gortzak (PvdA), Van der Knaap (CDA), Balkenende (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), De Swart (VVD).

Plv. leden: Balemans (VVD), Oplaat (VVD), Van den Berg (SGP), Van Gent (GroenLinks), Van Vliet (D66) Rouvoet (ChristenUnie), Valk (PvdA), Van Wijmen (CDA), Koenders (PvdA), Hillen (CDA), Timmermans (PvdA), Weisglas (VVD), Van de Camp (CDA), Dittrich (D66), Duivesteijn (PvdA), Stroeken (CDA), Atsma (CDA), De Cloe (PvdA), Marijnissen (SP), De Boer (PvdA), Van den Doel (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Van Splunter (VVD), Swildens-Rozendaal (PvdA).

Naar boven