26 283
Migratie Antilliaanse jongeren

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 april 2001

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1 heeft op 11 april 2001 overleg gevoerd met minister Van Boxtel voor Grote Steden- en Integratiebeleid en staatssecretaris G.M. de Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief inzake de recente ontwikkelingen m.b.t. de verplichte inburgering voor Antilliaanse jongeren die naar Nederland willen vertrekken.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Gortzak (PvdA) stelt teleurgesteld vast dat niet alleen de voogdijregeling maar ook de inburgeringscursus op de Antillen als voorwaarde vooraf voor vertrek, door de Nederlandse regering bedacht om de start van Antilliaanse jongeren in Nederland kansrijker te maken, is mislukt. De Antilliaanse overheid leek hieraan te willen meewerken, onder andere door de inburgeringscursus op te nemen in een educatieplicht. Zelfs de Antilliaanse parlementariërs maakten geen bezwaar tegen de inburgeringscursus op voorwaarde dat deze niet vooraf ging aan eventuele migratie van laaggeschoolden, omdat dit niet zou stroken met de rechten van de mens. Juridisch is dat waarschijnlijk waar, maar de heer Gortzak betwijfelt of dit moreel klopt. De politiek hoort er zijns inziens voor te zorgen dat jongeren goed toegerust de wereld ingaan. Heeft het Nederlandse kabinet in de onderhandelingen met het Antilliaanse kabinet meer inzicht gekregen in de reden waarom de Antilliaanse parlementariërs zo afwijzend reageren op een inburgeringscursus voor vertrek naar Nederland? Willen zij dwarsliggen of demonstreren zich niet door Nederland de wet te laten voorschrijven? Of zegt de Antilliaanse politieke klasse slechts zich het lot aan te trekken van de armen op de eilanden, terwijl zij er in feite onverschillig tegenover staat?

De heer Gortzak zwaait het kabinet lof toe voor het uithoudingsvermogen, waarmee het met het Antilliaanse kabinet heeft onderhandeld. Er komt echter een moment waarop lankmoedigheid ophoudt een deugd te zijn. Dat moment is reeds lang overschreden. Het financieren van een inburgeringscursus die niet geldt als vertrekvoorwaarde vooraf, is zinloos. Het Rijk wil dat geld nu investeren in gemeenten met veel Antillianen. Om die adequaat te kunnen integreren is een sluitende aanpak noodzakelijk die de gemeenten veel geld kost. Overweegt de regering overigens ook geld ter beschikking te stellen van overloopgemeenten? Is het mogelijk mentoren ter begeleiding van deze jongeren in te zetten, bijvoorbeeld Antilliaanse vrouwen die gezag hebben bij de jongeren? Ook het Antilliaanse kader in Nederland komt lof toe, omdat het zijn best doet de jongeren bij te staan om hun inzicht in de Nederlandse situatie te vergroten.

Nu er geen verplichte inburgeringscursus komt, is de verleiding groot met represailles te dreigen, maar werkelijkheidszin moet de boosheid onder controle houden. De Antillen zijn niet met geld of goede woorden bereid gevonden de inburgeringsplicht te accepteren. Hoe staat het met de juridische mogelijkheden van immigratiebeperkende maatregelen?

Voor het mislukken van het inburgeringsbeleid houdt de heer Gortzak zijn Antilliaanse collega's in hoge mate verantwoordelijk. Zouden Antilliaanse politici en bestuurders wellicht eerder bereid zijn geweest tot medewerking als de maatregelen met hen waren besproken, voordat zij in de Nederlandse nota werden vastgelegd?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) meent dat het feit dat er nog steeds geen overeenstemming is bereikt over een adequate educatieplicht voor Antilliaanse jongeren voorafgaand aan hun vertrek naar Nederland, getuigt van gebrek aan politieke moed aan Antilliaanse zijde. De door de Antillianen voorgestelde afgezwakte vorm verwerpt zij. Het is onacceptabel dat de Antilliaanse overheid niet verder wil gaan. Het is daarom redelijk dat het geld dat Nederland beschikbaar heeft gesteld voor de inburgeringscursussen aldaar zal worden besteed aan Antillengemeenten in Nederland.

De onwillige houding op de Antillen maakt verdergaande maatregelen noodzakelijk. Dat laat onverlet dat steun aan het traject van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) ter sanering van de financiën en de economie op de Antillen op dezelfde manier moet doorgaan. Als het vertrouwen in de economie herstelt, zullen minder mensen willen vertrekken. Nu de inburgering op de Antillen is mislukt, moet die in Nederland plaatsvinden. Als men weigert daaraan mee te werken, kan inhouding op de uitkering het gevolg zijn. De voogdijregeling kan besproken worden bij de behandeling van het rapport dat net is uitgebracht. Kan niet vaker een beroep worden gedaan op de Antilliaanse gemeenschap alhier nog meer medewerking daaraan te verlenen?

Mevrouw Scheltema meent dat in dit kader een verwijderingsregeling overwogen moet worden. Als Antilliaanse jongeren in de criminaliteit verzeild raken en in de gevangenis komen, moeten zij na het uitzitten van hun straf teruggezonden kunnen worden naar de Antillen. Is de minister bereid te onderzoeken of een dergelijke regeling op korte termijn mogelijk is? Hoe lang moet die verwijdering gelden? Mevrouw Scheltema verkiest een verwijderingsregeling boven een toelatingsregeling, omdat de laatste moeilijker te realiseren is. Het idee om Antilliaanse jongeren hun gevangenisstraf te laten ondergaan in de Koraal Specht verwerpt zij. Zij wijst er bovendien op dat mensen die in Nederland worden veroordeeld en in de gevangenis komen, alleen met hun toestemming en medewerking kunnen worden overgeplaatst naar een gevangenis in hun vaderland.

De heer Van der Knaap (CDA) memoreert tijdens het overleg van 14 december zich terughoudend te hebben uitgelaten over het principeakkoord met de Antilliaanse regering over een verplichte inburgeringscursus voor jongeren voor vertrek naar Nederland. Het is onbegrijpelijk dat regering en parlement van de Antillen zo weinig oog hebben voor de ontwrichting van de Curaçaose samenleving door de voortgaande ontvolking van het eiland, alsmede voor de inburgeringsproblemen van hun jonge landgenoten in Nederland. Het spijt hem dat de Nederlandse regering geen consequenties verbindt aan haar harde conclusie in de brief van 6 april, behoudens het intrekken van de financiële middelen die voor de inburgeringscursus op de Antillen waren bestemd, terwijl zij volgens de media wel gevolgen zal verbinden aan het schenden van akkoorden door de Antilliaanse regering. De minister schrijft dat in het kabinet wordt nagedacht over andere maatregelen. De heer Van der Knaap wil graag meedenken over oplossingen. Hoe moet de opmerking van de minister worden beoordeeld tegen de achtergrond van de motie-Van der Knaap/Van Middelkoop waarin wordt verzocht voorbereidingen te treffen, opdat aanvullende instrumenten medio 2000, bijvoorbeeld een toelatingsregeling, kunnen worden ingezet? Heeft het denken niet een paar jaar stilgestaan, als de regering nu nog moet beginnen met het verder doordenken van andere maatregelen? Het Nederlandse kabinet verwijt de Antilliaanse regering dat de grote vertraging van de invoering van de educatieplicht met als onderdeel verplichte inburgering geen recht doet aan de breed gevoelde sense of urgency dat de problematiek van de Antilliaanse jongeren daadkrachtig moet worden bestreden. De heer Van der Knaap vraagt zich echter af wanneer het Nederlandse kabinet de hand in eigen boezem steekt vanwege eenzelfde gebrek aan gevoel voor urgentie. Hoewel de Antilliaanse regering steeds weer laat blijken dat met haar geen afspraken te maken zijn, ontslaat dit de Nederlandse regering niet van de plicht zelf meer het heft in handen te nemen.

Het gaat erom jongeren die in de gevarenzone verkeren te kunnen aanpakken. Dat begint bij de inburgering. De kans dat zij zich hieraan onttrekken, moet zo klein mogelijk worden gemaakt. Wat vindt de minister van het idee deze jongeren bij aankomst in Nederland in een internaat te plaatsen, zolang zij niet aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan? In zo'n gesloten setting kan worden gewerkt aan de inburgering en toeleiding naar de Nederlandse arbeidsmarkt. Dat is in het belang van de jongeren zelf en van de Nederlandse samenleving.

De heer Van der Knaap dringt aan op directe bemoeienis van de minister-president met dit probleem. De premier heeft aangegeven geen plannen te hebben zelf naar de Antillen af te reizen om vaart te zetten achter de oplossing van het probleem, terwijl diens persoonlijke inzet hieraan een bijdrage kan leveren.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie) betreurt het dat de educatieplicht op de Antillen is mislukt. Volgens een krantenartikel is de bevolking van Curaçao sinds 1992 met bijna 10% gedaald. Vertaald naar Nederland betekent dit dat zo'n 1,6 miljoen Nederlanders het land zouden hebben verlaten. Een migratiestroom van deze omvang is voor het eiland een ramp.

De heer Van Middelkoop is van oordeel dat de houding van de Antilliaanse parlementariërs inzake de inburgeringsplicht kortzichtig is. Zij schieten wezenlijk tekort in de zorg voor de eigen jongeren. Welke argumenten hebben zij ter verklaring van deze mislukking? Het kabinet wil nu de gelden, bestemd voor de inburgeringsplicht, aan een aantal Nederlandse gemeenten geven. Deze bedragen zijn geboekt voor de periode 2002–2004. Is voor deze periode de gedachte aan een inburgeringsplicht op de Antillen opgegeven? In de brief wordt gesproken over opschorting van de middelen totdat de Antillen volledig uitvoering geven aan de afspraken met Nederland. Houdt de regering alsnog rekening met een andere houding van de Antilliaanse regering?

De voogdijregeling is naar het oordeel van de heer Van Middelkoop zo lek als een vergiet. Nederland is aangewezen op de medewerking van de Antilliaanse minister van Justitie. Is deze inderdaad bereid mee te werken?

Minister Van Boxtel en staatssecretaris De Vries hebben zich zeer ingespannen om van de regeling een succes te maken. De heer Van Middelkoop vindt het beschamend te moeten concluderen dat zij door de Antilliaanse regering een tijd aan het lijntje zijn gehouden en vervolgens voor gek zijn gezet. Het overbrengen van gestrafte Antilliaanse jongeren naar de Koraal Specht lost het probleem niet op. Hij sluit zich aan bij de suggestie voor een verplichte vorm van inburgering in Nederland. Aangezien de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) ook geldt voor Antillianen, dient deze mogelijkheid meer stringent te worden benut. Maar er is meer nodig dan inburgeren. Biedt het leerlingstelsel in dit verband een mogelijkheid?

Nu de educatieplicht op de Antillen is mislukt, verwijst de heer Van Middelkoop naar de motie-Van der Knaap/Van Middelburg inzake de toelatingsregeling.

De heer Te Veldhuis (VVD) wijst erop dat de maatschappelijke doelstelling van de inburgeringsplicht is Antilliaanse jongeren niet naar Nederland te laten komen, voordat zij kennis van de Nederlandse taal, samenleving en arbeidsmarkt hebben, omdat zij zonder die kennis niet kansarm, maar kansloos zijn. Het is onbegrijpelijk dat de Antilliaanse politiek van dit praktische probleem een principieel probleem heeft gemaakt. De zorg voor de eigen jongeren wordt afgewenteld op Nederland. Dit duidt op bestuurlijk onvermogen dan wel politieke onwil. Op deze manier worden de goede verhoudingen met Nederland op het spel gezet.

De Antilliaanse regering verdient lof voor de sanering van de financiën en de economische verhoudingen. De Antilliaanse samenleving moet daar zware offers voor brengen. Ook op het terrein van het onderwijs is zij goed bezig.

Om de situatie te verbeteren, dient doorgegaan te worden met de sanering van de financiën samen met het IMF. De economie dient zodanig te worden verbeterd dat ook de sociale omstandigheden beter worden, waardoor de prikkel om naar Nederland te gaan vermindert. De hulp aan het onderwijs moet worden voortgezet.

De heer Te Veldhuis dringt erop aan de voogdijregeling te verbeteren. In het vervolg op de brief van de regering van 10 november 1998 dient de mogelijkheid van een toelatingsregeling ook juridisch onderzocht te worden. De regeling dient vergelijkbaar te zijn met die voor Europese Nederlanders die zich op de Antillen willen vestigen. Dat houdt in dat Antillianen naar Nederland mogen komen als zij een verklaring van goed gedrag hebben, beschikken over huisvesting en voldoende middelen van bestaan hebben om in het levensonderhoud te voorzien.

Aangezien de Antilliaanse politiek de verantwoordelijkheid voor de eigen jongeren ontloopt, meent de heer Te Veldhuis dat veroordeelde criminele Antilliaanse jongeren teruggestuurd moeten kunnen worden naar de Antillen om daar hun straf uit te zitten, zodra de nieuwbouw van de Koraal Specht klaar is, ervan uitgaande dat de gevangenis en het regime voldoen aan de mensenrechten. Verplichte inburgering had tot doel de kans op criminaliteit te verminderen. Kan de minister zeggen of terugsturen juridisch mogelijk is?

De heer Rosenmöller (GroenLinks) is teleurgesteld over de resultaten sinds het indienen van de nota Migratie Antilliaanse jongeren (MAJ). Met het overgrote deel van de Antilliaanse jongeren gaat het goed in Nederland, maar met een te groot deel van hen gaat het niet goed. Het Antilliaanse parlement heeft geen gevolg gegeven aan de afspraken die zijn gemaakt met de Nederlandse regering. Het kabinet-Pourier heeft nooit een voorstel willen doen dat niet gesteund werd door een meerderheid in de staten. De staten dragen dus een specifieke verantwoordelijkheid voor het niet goed inburgeren van kansarme jongeren die naar Nederland willen komen.

De heer Rosenmöller meent dat er sprake is van selectief legalisme, omdat voorbijgegaan wordt aan het belang van deze Antilliaanse jongeren. Men kan zich inderdaad op de wet beroepen als men bezwaar maakt tegen inburgering als voorwaarde voor vertrek, maar uiteindelijk gaat het erom dat deze jongeren het beste perspectief krijgen als zij naar Nederland willen vertrekken.

De oorzaak van de toegenomen migratie is de slechte sociaal-economische situatie op de Antillen. Hoewel er over de migratie blijkbaar geen afspraken gemaakt kunnen worden, doet de Antilliaanse regering er alles aan om een einde te maken aan die slechte financiële en economische situatie. Het kabinet-Pourier verdient daar alle lof voor. Het doel van de inburgering is altijd het belangrijkste geweest. Tijdens de discussie over een visumregeling na de brief van 10 november 1998 is steeds gezegd dat een dergelijke regeling juridisch gezien nauwelijks mogelijk is, terwijl de heer Rosenmöller een visumplicht onwenselijk vindt.

Nu inburgering op de Antillen onmogelijk blijkt, moet die inburgering maar in Nederland gebeuren. Aangezien de Wet inburgering nieuwkomers ook geldt voor Antillianen verzoekt de heer Rosenmöller het kabinet, in overleg met de Antillengemeenten, ervoor te zorgen dat die inburgering echt plaatsvindt en het effect heeft dat werd beoogd met inburgering op de Antillen. Het doel van de inburgering moet gerealiseerd worden, omdat het belang van de jongeren centraal dient te staan.

Een eventuele terugzendregeling stuit naar de mening van de heer Rosenmöller op grote juridische problemen. Het duurt jaren voordat dit geregeld is.

Het antwoord van de regering

De minister antwoordt dat de maatregelen uit 1998 tot doel hebben de kansen van jongeren zowel op de Antillen als in Nederland te versterken. Met het overgrote deel van deze jongeren gaat het goed. Een toenemende groep jongeren zorgt echter voor overlast. In december is een protocol ondertekend over een educatieplicht, waarvan inburgering een verplicht onderdeel uitmaakt, voor jongeren tussen de 16 en 25 jaar op de Antillen alvorens zij naar Nederland mogen vertrekken. Het voorstel dat door het kabinet-Pourier voor advies aan de Raad van advies is voorgelegd, lijkt echter helemaal niet meer op de afspraken uit het protocol. Het Antilliaanse kabinet heeft nog steeds geen besluit genomen over het voorstel en het perspectief ontbreekt dat dit ooit gebeuren zal. De Nederlandse regering heeft daarom besloten de hiervoor gereserveerde middelen in te zetten in Antillengemeenten in Nederland.

De minister is dankbaar voor de brede steun van de Tweede Kamer voor de voorgestelde maatregelen. Hij zal de minister van Justitie, als eerstverantwoordelijke voor de voogdijregeling, verzoeken een aantal vragen over het zeer recente rapport schriftelijk te beantwoorden. Een apart overleg met de minister van Justitie over de voogdijregeling lijkt gewenst.

De minister heeft zich binnen zijn departement uitvoerig laten voorlichten over de houdbaarheid van de stelling dat inburgering voor vertrek naar Nederland verplicht gesteld kan worden. Hem is meegedeeld dat dit mogelijk is. In de Antillen is dit anders getaxeerd. In contacten met de regering-Pourier is gezegd dat aan beide zijden de wil getoond moet worden de verantwoordelijkheid te nemen, de jongeren goed op te vangen, te begeleiden en weerbaar te maken zodat, als zij migreren, zij niet meteen in het luchtledige terechtkomen. Er bestond dus wederzijds begrip voor deze maatregelen. De minister spreekt geen waardeoordeel uit over de reden waarom de afspraken niet zijn nagekomen. De problematiek van de Antilliaanse gemeenschap is zo zorgelijk dat naar zijn mening iedere politicus er alles aan gelegen behoort te zijn om een keer ten goede te bewerkstelligen. Feit is dat dit traject is mislukt.

De pilots waren succesvol, zij het dat zij op basis van vrijwilligheid werden gegeven. Op 2 april start de laatste inburgeringscursus waarvoor zich 113 jongeren hebben aangemeld. De minister zegt hiermee niet door te gaan, omdat ook het signaal gegeven moet worden: tot hier en niet verder.

Het geld bestemd voor de verplichte inburgering zal niet alleen ter beschikking komen van de Antillengemeenten, maar ook van de overloopgemeenten. De minister zegt toe binnenkort goed onderbouwd de nadere besteding van de vrijvallende gelden te zullen vaststellen en aan de Kamer te doen toekomen. Overwogen zal worden een gedeelte achter de hand te houden, mochten de Antilliaanse staten van houding veranderen. De 24 mln gulden die al eerder aan de Antillengemeenten zijn gegeven, worden zeer goed besteed. Met de steden is afgesproken goede projectplannen op te stellen, waarvan zowel kwantitatief als kwalitatief de output gemeten kan worden en waarbij de Antilliaanse gemeenschap in Nederland wordt betrokken. Een aantal steden zet daarvoor mentoren, waaronder Antilliaanse moeders, in. Omdat het uitvoeren van plannen een decentrale verantwoordelijkheid is, kan de minister niet landelijk opleggen dat mentoren worden aangesteld.

De minister meent dat het geen verschil zou hebben uitgemaakt als de maatregelen uit de nota MAJ eerder waren besproken met de Antilliaanse politici.

De gedachte over een verwijderingsregeling voor jongeren die hier hun straf hebben uitgezeten, leeft al enige tijd binnen het kabinet. Deze gedachte is nog niet naar buiten gebracht, omdat eerst onderzocht moet worden of een dergelijke regeling echt effectief kan zijn. De minister van Justitie laat een uitvoeringstoets verrichten naar de haalbaarheid. Het feit dat het kabinet nadenkt over aanvullende maatregelen duidt op onvrede over het politiek-bestuurlijke klimaat waarin op enkele dossiers niet tot zaken kan worden gekomen. De minister zegt toe over enkele weken met meer informatie te komen. Ook na verwijdering kan na verloop van tijd iemand weer terugkomen naar Nederland. In een eindstadium zou het kunnen komen tot het opleggen van een ongewenstverklaring.

Het kabinet heeft zich uitvoerig door juristen laten voorlichten over de mogelijkheid van een toelatingsregeling en de te volgen procedure. Het kabinet neigt om verschillende redenen nog niet tot een toelatingsregeling. De belangrijkste is wel dat daarvoor een rijkswet nodig is, waarvoor de medewerking nodig is van de Antilliaanse en Arubaanse regering. Voorts moet de Paspoortwet worden gewijzigd. Het paspoort moet een andere kleur krijgen. Op Schiphol moet onderscheid worden gemaakt tussen alle Antillianen en andere rijksgenoten. De minister wijst erop dat zelfs met een ander gekleurd paspoort men via Zaventem of Luxemburg net zo gemakkelijk naar Nederland komt. Een dergelijke regeling is niet adequaat te handhaven. Het kabinet is tot de conclusie gekomen dat een toelatingsregeling vooralsnog geen begaanbare weg is.

Desgevraagd antwoordt de minister dat in de nota MAJ is aangegeven wat de juridische mogelijkheden zijn voor een toelatingsregeling. Voorts is er een uitvoeringstoets gedaan, waarna een afweging is gemaakt. Daarvan is geen mededeling gedaan. In latere discussies over de voortgang van het dossier is het de Kamer wel mondeling meegedeeld. De minister zegt toe een nadere beschrijving van de juridische haalbaarheid en de handhaafbaarheid graag aan de Kamer te doen toekomen. Hij zal die toevoegen aan de brief over de verwijderingsregeling, inclusief de opvatting van het kabinet.

De gemeenten Rotterdam en Dordrecht hebben, na het vrijkomen van de eerste 24 mln gulden, al plannen ontwikkeld voor een internaat. In deze internaten zal ook veel aandacht worden besteed aan arbeidsmarkttoeleiding. De minister is niet van plan alle steden eenzelfde model voor te schrijven. De Antillengemeenten hebben hun onderlinge samenwerking zeer versterkt, zodat de best practices kunnen worden uitgewisseld. In Den Helder heeft men geen internaat, maar een huiskamerproject. Hij wil deze steden de ruimte geven een eigen traject uit te stippelen.

De minister sluit zich graag aan bij de woorden van de minister-president dat zijn collega's mans genoeg zijn de eigen dossiers te beheren.

Juridisch gezien, is het bijzonder ingewikkeld om veroordeelde criminelen hun straf te laten uitzitten in de Koraal Specht. Daarvoor is de medewerking nodig van zowel de Antilliaanse als de Nederlandse minister van Justitie, maar ook van de veroordeelde zelf. Bovendien moet de overplaatsing ook nog in zijn/haar belang zijn.

De minister beaamt dat er goed overleg moet plaatsvinden met de Antillengemeenten. Flankerende maatregelen, zoals trajectbegeleiding, moeten goed geregeld worden. Handhaving door politie en openbaar ministerie zijn daarbij van wezenlijk belang. Veel bewoners van de wijken in de betreffende steden verliezen het geduld, omdat zij op te veel plaatsen zien dat eenvoudige handhaving bij de kleinste criminaliteit niet of nauwelijks plaatsvindt. Dat moet veranderen. Getoond moet worden dat excessieve, harde criminaliteit niet geduld wordt. Getracht moet worden de groep die daar tegenaan hangt, de andere kant op te bewegen met behulp van de Antilliaanse gemeenschap in Nederland.

De staatssecretaris betreurt het dat de kwestie van de verplichte inburgering de betrekkingen tussen de Nederlandse Antillen en Nederland belast op een cruciaal moment in de ontwikkeling van de Nederlandse Antillen. De Antillen staan voor de grote uitdaging niet alleen de sociaal-economische situatie te verbeteren, maar ook de vastgelopen staatsrechtelijke verhoudingen binnen de Nederlandse Antillen te moderniseren.

Hij betreurt het eveneens dat de houding van de meerderheid van de Antilliaanse politici het aanzien van de Nederlandse Antillen in Nederland schaadt. Hij betreurt het dat de Antilliaanse politici die deze regeling niet hebben gewild, hun eigen kansarme jongeren kansen onthouden. Uiteindelijk zijn kansarme Antilliaanse jongeren de dupe van de houding van de meerderheid van hun politici, met name op Curaçao.

De staatssecretaris stelt vast dat de bezwaren van de Antillianen vooral politiek en in het bijzonder partijpolitiek van aard zijn geweest. Dit onderwerp is inzet geworden van binnenlandse partijpolitiek op de Nederlandse Antillen.

Het gaat er nu om te werken aan de economische en sociale oorzaken van de migratie. Migratie is door de eeuwen heen vooral een economisch verschijnsel geweest dat ontstaat als de economie in een bepaald land slecht draait en de economie elders zoveel beter dat die zuigkracht uitoefent. Gewerkt moet worden aan het verbeteren van de situatie op de Antillen zelf. Immigratiestromen uit het verleden tonen een duidelijk verband met de economische situatie op de Antillen. Toen het in de tweede helft van de jaren tachtig slecht ging op de Antillen, trok een stroom Antillianen naar Nederland. Toen het vervolgens in het begin van de jaren negentig economisch goed ging op de Antillen, ging de stroom de omgekeerde richting uit. Verondersteld mag worden dat als de economische situatie op de Antillen verbetert, velen terug zullen gaan naar hun moederland. Het hervormingsbeleid dient derhalve krachtig te worden voortgezet. Voor het herstel op de Antillen is doorslaggevend dat op korte termijn een verlengd akkoord wordt gesloten tussen de Antilliaanse regering en het IMF en dat de economische structuurhervormingen die zijn opgenomen in het Antilliaamse regeringsprogramma van eind '99 nu ook worden uitgevoerd. Hoe sneller de besluiten worden genomen, hoe sneller de economie zal herstellen. Nederland is bereid de Nederlandse Antillen daarin bij te staan. Vorig jaar zijn ruim 140 Nederlandse experts gedurende enige tijd op de Antillen werkzaam geweest om te helpen bij de hervormingen. Nederland zal ook financieel blijven steunen. Op die manier moeten de oorzaken van het migratieprobleem worden aangepakt.

Beide regeringen hebben de afgelopen tijd harmonieus en positief gewerkt aan het verbeteren van het onderwijs. Het betreft zowel projecten om het jeugd- en jongerenbeleid te intensiveren, waarvoor enkele tientallen miljoenen zijn vrijgemaakt, als projecten om het onderwijs op de Antillen te verbeteren, zodat de schooluitval vermindert en meer jongeren kansen krijgen op de eigen eilanden.

Een van de doelstellingen blijft versoepeling van het toelatingsbeleid voor Nederlanders op de Antillen, zodat Nederlanders daar vrij kunnen wonen en werken. Dit zal de economie aldaar alleen maar ten goede komen. De Antilliaanse minister van Justitie heeft onlangs een beschikking uitgevaardigd waarbij hij de belemmeringen voor werkvergunningen heeft geschrapt. Voor een definitieve regeling is instemming van de staten nodig.

De staatssecretaris stelt vast dat behoudens op het punt van de inburgering beide regeringen goed samenwerken bij de fundamentele aanpak.

De voorzitter van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

Rosenmöller

De griffier van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Te Veldhuis (VVD), Ter Veer (D66), Rosenmöller (GroenLinks), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Van Middelkoop (ChristenUnie), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Oven (PvdA), Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA), De Graaf (D66), Gortzak (PvdA), Van der Knaap (CDA), Balkenende (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), De Swart (VVD).

Plv. leden: Balemans (VVD), Oplaat (VVD), Van den Berg (SGP), Van Gent (GroenLinks), Van Vliet (D66) Rouvoet (ChristenUnie), Valk (PvdA), Van Wijmen (CDA), Koenders (PvdA), Hillen (CDA), Timmermans (PvdA), Weisglas (VVD), Van de Camp (CDA), Dittrich (D66), Duivesteijn (PvdA), Stroeken (CDA), Atsma (CDA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Cloe (PvdA), Marijnissen (SP), De Boer (PvdA), Van den Doel (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Splunter (VVD), Swildens-Rozendaal (PvdA).

Naar boven