nr. 7
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 26 augustus 1999
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6, vijfde lid, komt te luiden:
5. De verdeling op grond van het vierde lid van het basisbedrag, bedoeld
in het eerste lid, onder b, geldt slechts voor zover de politieke partijen
een politiek-wetenschappelijk instituut hebben aangewezen.
Toelichting
Bij nota van wijziging is onder meer geregeld dat politieke partijen die
met een gezamenlijke kandidatenlijst deelnemen aan verkiezingen de basisbedragen
genoemd in artikel 6 van de Wet subsidiëring politieke partijen moeten
delen naar evenredigheid van hun kamerzetels. Doordat in de eerste nota van
wijziging onder B in het vijfde lid van artikel 6 niet alleen naar onderdeel
b maar ook naar onderdeel c is verwezen van het eerste lid van dat artikel,
zou de indruk kunnen ontstaan dat politieke partijen die een politieke jongerenorganisatie
hebben aangewezen naast het basisbedrag voor de politieke partij ook een basisbedrag
ontvangen voor de door hun aangewezen politieke jongerenorganisatie. Bij deze
nota van wijziging wordt deze indruk weggenomen door alleen te verwijzen naar
artikel 6, eerste lid, onderdeel b.
In de Wet subsidiëring politieke partijen worden alleen basisbedragen
toegekend aan de politieke partij zelf (artikel 6, eerste lid, onder a) en
indien de partij een politiek-wetenschappelijk instituut heeft aangewezen
aan dat instituut (artikel 6, eerste lid, onder b). Indien de politieke partij
een politieke jongerenorganisatie heeft aangewezen ontvangt deze politieke
jongerenorganisatie een bedrag per kamerzetel van de politieke partij en een
bedrag per lid van de politieke jongerenorganisatie (artikel 6, eerste lid,
onder c).
Ter verduidelijking van de verdeling van de basisbedragen over politieke
partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst deelnemen aan verkiezingen
wordt in de toelichting bij de eerste nota van wijziging ongelukkigerwijs
een voorbeeld aangehaald met politieke jongerenorganisaties. Om misverstanden
te voorkomen wordt het voorbeeld opnieuw aangehaald maar nu met politiek-wetenschappelijke
instituten.
In artikel 6, vijfde lid, wordt bepaald dat het basisbedrag beschikbaar voor politiek-wetenschappelijke instituten slechts naar rato van hun
kamerzetels verdeeld hoeft te worden voor zover betrokken partijen ook daadwerkelijk
over een dergelijke instelling beschikken. Indien bijvoorbeeld van de drie
politieke partijen met een gezamenlijke kandidatenlijst er slechts twee een
politiek-wetenschappelijk instituut hebben aangewezen, wordt het voor een
politiek-wetenschappelijk instituut beschikbare basisbedrag ook slechts verdeeld
over deze twee partijen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper