26 278
Wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen in verband met politieke partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst aan verkiezingen deelnemen

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 28 mei 1999

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel I wordt onderdeel B verletterd tot C en wordt onderdeel A vervangen door twee nieuwe onderdelen, die luiden:

A. Voor de tekst van artikel 4 wordt het cijfer 1 geplaatst en aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt:

2. Indien van een politieke partij een andere politieke groepering lid is en die politieke groepering op grond van de Kieswet haar aanduiding heeft laten registreren, kunnen de leden van deze politieke groepering worden aangemerkt als leden van de politieke partij als bedoeld in artikel 2, derde lid, tenzij de politieke groepering op grond van deze wet voor subsidie in aanmerking komt. Op het lidmaatschap van de leden van de politieke groepering is het eerste lid van overeenkomstige toepassing en deze leden dienen ermee te hebben ingestemd dat zij tevens als lid van de politieke partij worden aangemerkt.

B. In artikel 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid, onder a, wordt «f 75 000,-» vervangen door «f 76 725,-» en «f 24 000,-» vervangen door: f 24 575,-.

2. In het eerste lid, onder b, wordt «f 160 000,-» vervangen door «f 163 700» en «f 12 000,-» vervangen door: f 12 300,-.

3. In het tweede lid wordt «f 725 000,-» telkens vervangen door: f 741 750,-.

4. Onder vernummering van het vierde lid tot het zesde lid worden de volgende leden ingevoegd:

4. Indien politieke partijen bij de in artikel 2, eerste lid, bedoelde verkiezingen een samenvoeging van hun geregistreerde aanduidingen of afkortingen daarvan boven de kandidatenlijst hebben geplaatst, gelden in afwijking van het eerste lid, de in dat lid genoemde basisbedragen voor deze partijen gezamenlijk en worden deze bedragen verdeeld naar evenredigheid van hun kamerzetels. Voor de vaststelling van het aantal kamerzetels van de betrokken politieke partijen, wordt uitgegaan van een daartoe strekkende verklaring van de voorzitter van de Tweede Kamer respectievelijk de Eerste Kamer.

5. De verdeling op grond van het vierde lid van de basisbedragen, bedoeld in het eerste lid onder b en c, geldt slechts voorzover de politieke partijen een politiek-wetenschappelijk instituut respectievelijk een politieke jongerenorganisatie hebben aangewezen.

2. Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met het tijdstip waarop de Wet subsidiëring politieke partijen in werking is getreden.

Toelichting

Artikel I, onderdeel A (artikel 4)

Aan artikel 4 wordt een tweede lid toegevoegd. De bepaling ziet op politieke partijen met een organisatiestructuur waarbij de (landelijke) politieke partij een koepelorganisatie vormt waarvan uitsluitend andere politieke groeperingen als rechtspersoon lid zijn en waarbij de politieke partij zelf formeel niet beschikt over natuurlijke personen als lid. Dit tweede lid bepaalt dat de leden van de aangesloten politieke groeperingen voor de toepassing van deze wet kunnen worden aangemerkt als leden van de politieke partij. Ingevolge artikel 2, derde lid, is immers voor de subsidie vereist dat de politieke partij beschikt over tenminste 1 000 betalende leden. In het voorgestelde artikel 4, tweede lid, wordt gesproken van aangesloten politieke groeperingen en niet politieke partijen. Op grond van de begripsbepaling van artikel 1, onder b, van de Wet subsidiëring politieke partijen wordt onder politieke partij namelijk uitsluitend verstaan een politieke vereniging die de aanduiding heeft laten registreren met het oog op kamerverkiezingen. De reikwijdte van artikel 4, tweede lid, is ruimer en bestrijkt ook politieke groeperingen die de aanduiding uitsluitend hebben laten registreren in verband met provinciale of gemeenteraadsverkiezingen. Maar het dient dus wel te gaan om politieke groeperingen die voor deelname aan verkiezingen zijn geregistreerd en niet om andersoortige verenigingen of belangenorganisaties. Voor de leden van de politieke groepering geldt uiteraard op overeenkomstige wijze dat zij jaarlijks f 25,- contributie betalen (artikel 2, derde lid.) en ook het vereiste dat het lidmaatschap moet blijken uit een uitdrukkelijke wilsverklaring is van overeenkomstige toepassing op de leden van de politieke groepering. Het moet dus echte' leden betreffen. Bovendien moeten deze leden ermee hebben ingestemd dat zij tevens worden aangemerkt als lid van de overkoepelende politieke partij. Daarvoor wordt geen uitdrukkelijke en schriftelijke wilsverklaring voorgeschreven. Voldoende wordt geacht dat zij er door de politieke groepering zodanig van op de hoogte zijn gesteld dat hun instemming kan worden aangenomen.

Artikel I, onderdeel B (artikel 6)

De subsidiebedragen, genoemd in artikel 6, worden bijgesteld in verband met de prijsontwikkeling. Opzet van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen was immers de verhoging van het subsidiebudget met 20% ten opzichte van het budget dat op grond van de desbetreffende ministeriële bedragen beschikbaar was. De bedragen, vermeld in de ministeriële subsidie-regelingen worden jaarlijks aangepast aan de prijsontwikkelingen. Gedurende de wetsvoorbereiding van de wet subsidiëring politieke partijen zijn de in het wetsvoorstel genoemde bedragen echter niet aangepast en derhalve achtergebleven. Deze omissie wordt nu gerepareerd, opdat de beoogde verhoging van het subsidiebudget met 20% ook daadwerkelijk gehaald wordt.

Met het vijfde lid wordt aan artikel 6 een aanvullende bepaling toegevoegd in verband met de regeling voor politieke partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst aan de verkiezingen deelnemen. Op grond van het vierde lid van artikel 6 gelden in dat geval de basisbedragen voor deze partijen gezamenlijk en worden deze naar rato toegekend. Met het nieuwe vijfde lid wordt bepaald dat de basisbedragen beschikbaar voor politiek-wetenschappelijke instituten en politieke jongerenorganisaties slechts op deze wijze verdeeld behoeven te worden voorzover de betrokken partijen ook daadwerkelijk over deze instellingen beschikken en hebben aangewezen. Indien bijvoorbeeld van de drie partijen met een gezamenlijke kandidatenlijst er slechts twee een politieke jongerenorganisatie hebben aangewezen, wordt het voor een politieke jongerenorganisatie beschikbare basisbedrag ook slechts over deze twee partijen verdeeld.

Artikel II

Op grond van de aangepaste inwerkingtredingsbepaling werkt de voorgestelde wet terug met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Wet subsidiëring politieke partijen, waarvan 1 juli 1999 de voorgenomen ingangsdatum is.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Naar boven