Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26278 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26278 nr. 5 |
Ontvangen 28 mei 1999
Het heeft mij verheugd dat blijkens het verslag alle aan het woord zijnde fracties konden instemmen met de overweging die aan het wetsvoorstel ten grondslag ligt. Het wetsvoorstel ziet op de situatie waarin één of meer politieke partijen nog afzonderlijk bestaan, maar met één gezamenlijke kandidatenlijst aan de verkiezingen deelnemen. Overweging is dat het ongewenst is dat politieke partijen die dermate als eenheid optreden, toch voor wat de subsidie betreft in aanmerking zouden komen voor afzonderlijke en volledige basisbedragen. Voorgesteld wordt in dat geval de basisbedragen voor deze partijen gezamenlijk te laten gelden en toe te kennen naar evenredigheid van het respectievelijke aantal kamerzetels. Met dit uitgangspunt konden de leden van de verschillende fracties instemmen. Er was wel behoefte aan een toelichting op een aantal punten en er zijn meerdere nadere vragen gesteld.
De leden van de PvdA-fractie ondersteunden de gedachte die aan het wijzigingsvoorstel ten grondslag ligt. Zij wezen erop dat voorkomen moet worden dat partijen wel met een gezamenlijke lijst de verkiezingen ingaan, maar vanwege de subsidie niet overgaan tot een officiële partijfusie. De leden van de PvdA-fractie steunden het streven om de Wet subsidiëring politieke partijen zo aan te passen, dat ongewenste uitkomsten worden voorkomen.
Ook wilden de leden van de PvdA-fractie graag vernemen hoe de subsidie wordt verdeeld als twee partijen met een gezamenlijke lijst slechts één zetel behalen. Zij vroegen of een evenredige verdeling dan betekent dat één partij het gehele basisbedrag krijgt en de andere partij helemaal niets?
Het is inderdaad juist dat in dat geval slechts één partij subsidie ontvangt en de andere niet. In artikel 2 van de bestaande wettekst is immers reeds bepaald dat subsidie wordt verstrekt aan een politieke partij die aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer of Eerste Kamer heeft deelgenomen met haar aanduiding boven de kandidatenlijst en aan die gezamenlijke lijst zetels zijn toegekend. Indien aan de lijst slechts één zetel wordt toegekend, betekent dit dat ook slechts één partij over een kamerzetel beschikt als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e. Die partij ontvangt de subsidie (basisbedrag en bedrag per kamerzetel). De andere partij beschikt niet over een kamerzetel en komt derhalve niet aanmerking voor het subsidiebedrag per kamerzetel en ook niet voor een basisbedrag. Voor de bepaling aan welke partij de subsidie toekomt, wordt uitgegaan van een daartoe strekkende verklaring van de Kamervoorzitter (zie artikel 6).
De leden van de fractie van de PvdA vroegen wat er gebeurt in de situatie van twee partijen waarvan één een zetel in de Tweede Kamer heeft en de andere partij geen zetels in de Eerste of Tweede Kamer heeft en deze partijen vervolgens met een gezamenlijke lijst deelnemen aan de verkiezingen voor de Eerste Kamer. Bij die verkiezingen wordt in het door de PvdA-fractie aangehaalde voorbeeld met de gezamenlijke lijst een zetel behaald, die toekomt aan de partij zonder zetel in de Tweede Kamer. De leden van de PvdA-fractie vroegen of deze partij dan recht op subsidie heeft en zo ja, of dat ten koste gaat van de subsidie van de andere partij met een zetel in de Tweede Kamer.
Algemeen uitgangspunt bij de subsidiëring is dat de subsidie wordt toegekend op basis van kamerzetels in de Tweede Kamer. Alleen in het geval dat een partij uitsluitend beschikt over zetels in de Eerste Kamer, wordt op basis van die kamerzetels subsidie toegekend (artikel 1, onder e). Dat betekent dus ook dat voor partijen met zetels in de Tweede Kamer de verkiezingsuitslagen voor de Eerste Kamer geen gevolgen hebben voor de subsidie. Zoals in de memorie van toelichting bij het onderhavig wetsvoorstel is uiteengezet, geldt dit uitgangspunt ook ten aanzien van partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst aan verkiezingen deelnemen. De regeling voor de verdeling van de basisbedragen is alleen van toepassing als de politieke partijen met een gezamenlijke kandidatenlijst hebben deelgenomen aan die verkiezingen op basis waarvan zij voor subsidie in aanmerking komen. Daaruit vloeit voort dat, indien politieke partijen subsidie ontvangen op basis van zetels in de Tweede Kamer, en vervolgens aan verkiezingen voor de Eerste Kamer deelnemen met een gezamenlijke lijst, dit geen gevolgen heeft voor de op basis van zetels in de Tweede Kamer toegekende subsidie. Het gaat in de regeling dus om een gezamenlijke kandidatenlijst voor verkiezingen waaraan beide partijen hun subsidiebasis ontlenen. Dit houdt dus zoals beschreven in dat, indien bij verkiezingen slechts één van de betrokken partijen een zetel verwerft, deze ene partij ook een ongedeelde subsidie ontvangt. Het impliceert ook dat in de casus zoals beschreven door de leden van de PvdA-fractie, de partij die (uitsluitend) zetels in de Eerste Kamer verwerft onverdeelde basisbedragen ontvangt ongeacht de omstandigheid dat er aan de verkiezingen is deelgenomen met een gezamenlijke kandidatenlijst. De reden is dat de andere partij de subsidie ontleent aan zetels in de Tweede Kamer. Tegen een dergelijke uitkomst zou men wellicht bezwaren kunnen hebben, maar ik zie toch geen noodzaak om ook voor dit soort gevallen een regeling te treffen voor de verdeling van basisbedragen. Er zou zich allereerst de vraag voordoen aan de hand van welke kamerzetels men de basisbedragen zou willen verdelen. Dit zou dan moeten geschieden naar rato van de respectievelijke zetels in Tweede Kamer (ene partij) en Eerste Kamer (andere partij). Maar als de overweging is dat het met een gezamenlijke kandidatenlijst meedoen aan verkiezingen voor de Eerste Kamer consequenties moet hebben voor de subsidie van politieke partijen die zetels hebben in de Tweede Kamer, valt niet in te zien waarom dit alleen zou moeten gelden als één van de betrokken partijen uitsluitend zetels in Eerste Kamer verwerft. Een gezamenlijke lijst voor de Eerste Kamer zou dan altijd moeten doorwerken. Bovendien doet zich dan de vraag voor wat te doen als partijen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer met een gezamenlijke lijst hebben meegedaan om vervolgens aan de verkiezingen voor de Eerste Kamer weer gesplitst mee te doen. Het is natuurlijk denkbaar voor al dit soort casusposities te voorzien in een verdeelregeling, maar het zou leiden tot een uiterst complexe systematiek. Ik geef de voorkeur aan de voorgestelde (eenvoudige) regel die ook recht doet aan het uitgangspunt dat primair de zetelverdeling en de verkiezingen voor de Tweede Kamer bepalend moeten zijn voor de subsidieverdeling.
In datgene wat de leden van de PvdA-fractie opmerkten over de verdeling van basisbedragen voor de politieke jongerenorganisaties en politiek-wetenschappelijke instituten kan ik mij vinden. De leden van deze fractie wilden namelijk een antwoord op de volgende vraag. Als slechts één van de twee partijen die met een gezamenlijke lijst de verkiezingen ingaan de beschikking heeft over een politiek-wetenschappelijk instituut of een politieke jongerenorganisatie, heeft deze partij dan slechts recht op een evenredig deel van het basisbedrag of wordt het volledige bedrag uitgekeerd? Deze leden meenden dat in een dergelijk geval niet het risico bestaat dat de partijen allebei afzonderlijk het basisbedrag ontvangen en zo samen meer geld zouden krijgen dan een partij met een groter aantal kamerzetels.
Het zou inderdaad te ver doorschieten wanneer als gevolg van een gezamenlijke kandidatenlijst de beschikbare basisbedragen voor politieke partijen en politiek-wetenschappelijke instituten ook verdeeld zouden moeten worden, hoewel niet alle betrokken partijen over een jongerenorganisatie of instituut beschikken. Ik wil daarom voorstellen artikel 6 aan te vullen met de bepaling dat de verdeling van de genoemde basisbedragen slechts geldt ten aanzien van politieke partijen die daadwerkelijk een politieke jongerenorganisatie of politiek-wetenschappelijk instituut hebben aangewezen. Daarvoor verwijs ik naar de bijgevoegde nota van wijziging.
De leden van de VVD-fractie waren eveneens van mening dat partijen die aan een gezamenlijke kandidatenlijst deelnemen, geen aanspraak moeten kunnen maken op de mogelijkheid om elk afzonderlijke basisbedragen te ontvangen. Zij wezen erop dat combinatielijsten op zo'n intensieve en afhankelijke manier samenwerken, dat er niet meer gesproken kan worden van twee afzonderlijke organisaties met een eigen ideologie en eigen na te streven doelen. Naar het inzicht van de leden van de fractie van de VVD zijn dit eigenschappen die essentieel zijn, wil men nog kunnen spreken van een zelfstandige politieke partij. Volgens de leden van de VVD-fractie verliest een politieke partij daarmee het recht om een aanspraak te kunnen maken op subsidiëring, aangezien er anders dubbel gesubsidieerd zal worden. De leden van deze fractie steunden dan ook het voorstel tot wetswijziging.
De leden van de fractie van het CDA hadden met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De doelstelling van het wetsvoorstel formuleerden zij als het voorkomen van een onterechte aanspraak op subsidie als twee partijen reeds met één kandidatenlijst aan de verkiezingen deelnemen.
Zij stelden de vraag of als twee kamerfracties nà de verkiezingen fuseren, doch de twee partijen niet, wat dan de consequenties zijn voor subsidiëring.
Het samenwerken van kamerfracties heeft geen gevolgen voor de subsidie. Ook een samengaan of fuseren van kamerfracties heeft geen direct gevolg voor de subsidie. Ontvangers van de subsidie zijn ook niet de fracties, maar de politieke partijen. Indien twee of meer politieke partijen worden samengevoegd, komt deze nieuw gevormde partij voor subsidie in aanmerking. Deze partij heeft dan uiteraard ook aanspraak op enkelvoudige basisbedragen. Het principe is derhalve dat afzonderlijke partijen aanspraak hebben op afzonderlijke subsidie, ongeacht de wijze waarop Kamerleden en fracties samenwerken of samengaan. Het gaat dus om de politieke partijen en bepalend is de vraag of deze zelfstandig zijn of samengevoegd tot een nieuwe politieke partij. Uit de behandeling van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen in de Tweede Kamer is echter gebleken dat in de situatie dat partijen nog niet formeel zijn samengevoegd, maar zij zich wel jegens de kiezer blijkens een gezamenlijke kandidatenlijst als een eenheid presenteren, er aanleiding is dit toch ook tot uitdrukking te brengen in de subsidie. Daartoe strekt dit wetsvoorstel.
Tevens vroegen de leden van de CDA-fractie wat er gebeurt met de subsidie in het geval van twee partijen met een gezamenlijke lijst waarbij de kamerfractie later toch weer wordt gesplitst en men vervolgens bij de eerstvolgende verkiezingen weer met twee lijsten uitkomt.
Zoals reeds aangegeven gelden voor politieke partijen met een gezamenlijke kandidatenlijst de basisbedragen ook gezamenlijk. Artikel 15 voorziet in een regeling omtrent de verdeling van de subsidie voor het geval er als gevolg van splitsing van fracties nieuwe politieke partijen voor subsidie in aanmerking komen. De verdeling geschiedt naar evenredigheid van de kamerzetels. In de memorie van toelichting bij het onderhavig wetsvoorstel is beschreven dat, indien partijen met een gezamenlijke lijst aan de verkiezingen hebben deelgenomen, maar de samenwerking later toch wordt afgebroken en de kamerfractie gesplitst, dit in beginsel geen consequenties heeft voor de subsidie. De subsidie is dan namelijk reeds naar evenredigheid verdeeld, zodat artikel 15 dat voorziet in een evenredige subsidieverdeling bij splitsing van fracties geen betekenis meer heeft. De basisbedragen zijn en blijven naar rato toegekend. Bij nieuwe verkiezingen ontstaat een nieuwe situatie. Als de partijen daaraan zouden meedoen met afzonderlijke kandidatenlijsten komen zij (weer) zelfstandig in aanmerking voor volledige subsidiebedragen.
Ook noemden de leden van de fractie van het CDA het voorbeeld van twee partijen die voor de Eerste Kamer wel, maar voor de Tweede Kamer niet met een gezamenlijke kandidatenlijst uitkomen. Zij vroegen wat dan de gevolgen zijn voor de subsidiëring.
Zoals hierboven reeds bij de beantwoording van vragen van de leden van de PvdA-fractie is uiteengezet, is de regeling voor de verdeling van de basisbedragen alleen van toepassing als de politieke partijen met een gezamenlijke kandidatenlijst hebben deelgenomen aan die verkiezingen op basis waarvan zij voor subsidie in aanmerking komen. Dat betekent dat, als de in het voorbeeld van de CDA-fractie bedoelde politieke partijen kamerzetels in de Tweede Kamer hebben en derhalve daaraan de subsidie ontlenen, het met een gezamenlijke lijst meedoen aan verkiezingen Eerste Kamer geen consequenties heeft voor de subsidie.
De leden van de CDA-fractie stelden dat de wet subsidiëring politieke partijen de politieke partijen subsidieert die vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer en Eerste Kamer. Ook als met een gezamenlijke lijst wordt uitgekomen, blijven die partijorganisaties bestaan, inclusief de wetenschappelijke instituten. Wat is de overweging om de kandidatenlijst als criterium te hanteren en de niet de feitelijke situatie van de partijen.
Doelstelling van het wetsvoorstel is – zoals de leden van de fractie van het CDA juist hadden geformuleerd – het voorkomen van een onterechte aanspraak op subsidie als twee partijen reeds met één «kandidatenlijst» aan de verkiezingen deelnemen. De wet subsidiëring politieke partijen hanteert als verdeelsleutel niet alleen het aantal kamerzetels van een politieke partij, maar kent ook basisbedragen toe. Het toekennen van basisbedragen impliceert dat kleinere partijen relatief gezien meer aanspraak verkrijgen op subsidie dan grotere partijen. Twee partijen met ieder drie zetels ontvangen samen meer subsidie dan één partij met zes zetels. Daarvoor zijn goede argumenten te geven. Het zou, zoals in het eerdere overleg in de Kamer een breed gedragen opvatting bleek, echter niet juist zijn dat partijen deze aanspraken hebben terwijl zij feitelijk in hoge mate als eenheid optreden. Dat er sprake is van een dergelijk verband blijkt als men deze met een gezamenlijke kandidatenlijst tot uitdrukking brengt en zich – dus ook in formele zin – als eenheid manifesteert.
De leden van de fractie van D66 hadden met belangstelling en instemming kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij steunden de voorgestelde toevoeging van een nieuw lid aan artikel 6 met de strekking aan partijen die deelnemen aan verkiezingen met één kandidatenlijst een gezamenlijk basisbedrag toe te kennen.
Zij vroegen wat de gevolgen zijn voor partijen die onder gemeenschappelijke naam meedoen aan verkiezingen voor bijvoorbeeld de Eerste Kamer. De memorie van toelichting behandelt deze situatie niet, terwijl de omgekeerde situatie wel wordt benaderd.
Deze vraag is naar ik meen in het bovenstaande ruimschoots aan de orde geweest. De regel is dat het met een gezamenlijke kandidatenlijst deelnemen aan de verkiezingen voor de Eerste Kamer geen consequenties heeft voor politieke partijen die hun subsidie ontlenen aan zetels in de Tweede Kamer.
De leden van de fracties van GPV en RPF hadden met belangstelling kennis genomen van het wijzigingsvoorstel. Zij meenden dat het goed is dat afzonderlijk aandacht wordt besteed aan de gevolgen voor de subsidiëring van samenwerking bij landelijke verkiezingen door partijen die zelfstandig blijven bestaan.
Zij konden de gedachte onderschrijven dat als de samenwerking vorm krijgt in een gezamenlijke kandidatenlijst bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer, het niet redelijk is elk van de deelnemende partijen in aanmerking te doen komen voor het basisbedrag. Subsidiëring van politieke partijen is geen instrument om samenwerking van partijen te bevorderen, maar ook het omgekeerde geldt, zo meenden de leden van deze fracties. Zij vroegen zich af of met het wijzigingsvoorstel alle mogelijke situaties worden bestreken. Het wijzigingsvoorstel regelt de situatie dat partijen samenwerken bij verkiezingen door hun aanduidingen samen te voegen boven één kandidatenlijst. Maar, zo vroegen de leden van deze fracties, hoe wordt gehandeld als partijen bij verkiezingen samenwerken door het gebruiken van een nieuwe aanduiding – zoals Progressief Akkoord of Samenwerkende Liberale Partijen – boven één kandidatenlijst. Volgens de Kieswet zal er dan sprake zijn van een nieuwe politieke groepering. De leden van de fracties GPV en RPF vroegen of dan geregeld is dat de aldus samenwerkende partijen gezamenlijk in aanmerking komen voor het basisbedrag en dat dit naar evenredigheid wordt verdeeld.
De leden van deze fractie beschreven op correcte wijze de toepassing van de Kieswet op dit punt. Indien groeperingen samen een nieuwe groepering oprichten en de aanduiding van deze nieuwe groepering boven de kandidatenlijst plaatsen, is er geen sprake van een samenvoeging van aanduidingen, maar van het gebruik van een aanduiding van een nieuwe groepering bijvoorbeeld «Progressief Akkoord». Het betreft dus geen samenvoeging van aanduidingen boven een gezamenlijke kandidatenlijst en daarom is de voorgestelde subsidieverdeling terzake ook niet aan de orde. Indien de nieuwe groepering voldoet aan de overige voorwaarden in de zin van de wet subsidiëring politieke partijen en als nieuwe politieke partij voor subsidie in aanmerking ontvangt, komt de partij gewoon voor enkelvoudige basisbedragen in aanmerking.
De leden van de fracties GPV en RPF wezen voorts op de mogelijkheid dat een samenwerkingsverband van partijen de mogelijkheid kent van rechtstreekse leden van het samenwerkingsverband. Deze leden kunnen ook deel uitmaken van een gezamenlijke fractie en de vraag was of het wetsvoorstel ook in die mogelijkheid voorziet.
Naar mijn veronderstelling doelden deze leden op een organisatiestructuur waarbij de landelijke partij fungeert als samenwerkingsverband of federatie, waarbij de decentrale organisaties de leden zijn van het samenwerkingsverband. De voorgestelde subsidieverdeling ziet daar niet op, omdat er geen sprake is van een gezamenlijke kandidatenlijst van meerdere politieke partijen. De landelijke partijorganisatie is de politieke partij in de zin van de wet subsidiëring politieke partijen en deze partij komt zelfstandig voor de subsidie in aanmerking. Wel meen ik dat de wet op dit vlak een aanvulling behoeft, zoals gebleken is bij de behandeling van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen in de Eerste Kamer.
Een politieke groepering moet aan een aantal voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Er moet onder meer sprake zijn van een vereniging die op grond van de Kieswet de aanduiding heeft laten registreren, deze aanduiding boven de kandidatenlijst heeft geplaatst en vervolgens moeten aan deze lijst na verkiezingen kamerzetels zijn toegekend. Tevens is voor de subsidie vereist dat men over tenminste 1 000 leden beschikt. Dit zou betekenen dat bij een samenwerkingsverband met als organisatiestructuur een politieke partij als koepelorganisatie waarvan uitsluitend andere rechtspersonen rechtstreeks lid zijn, deze koepelorganisatie strikt genomen niet voor subsidie in aanmerking zou komen. Deze politieke partij beschikt immers zelf niet over natuurlijke personen als lid. Het kan echter niet de bedoeling zijn als door de beschreven organisatiestructuur de partij van subsidie zou worden uitgesloten. Derhalve stel ik voor in de wet subsidiëring politieke partijen uitdrukkelijk op te nemen dat de leden van de politieke partijen aangesloten bij de overkoepelende politieke partij voor de subsidie als leden worden meegeteld. Ik verwijs naar de bijgevoegde nota van wijziging.
De leden van de fractie van de SGP hadden met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij constateerden dat de regering met het wetsvoorstel een uitwerking geeft aan de toezegging om een kwestie die bij de behandeling van het wetsvoorstel niet tot tevredenheid kon worden afgehandeld nader te bezien. Deze leden hadden geconstateerd dat het wetsvoorstel kiest voor een onmiddellijke effectuering van de subsidie-samenvoeging. Naar hun oordeel is duidelijk dat het niet de bedoeling mag zijn dat partijen die in de Staten-Generaal met één lijst uitkomen, hun afzonderlijk voortbestaan verlengen terwille van de extra subsidie. Ze wezen erop dat anderzijds een dergelijk samengaan in het algemeen een langdurig en fasegewijs verlopend proces is. Zij meenden dat er daardoor goede redenen kunnen zijn, waardoor partijen die met een gezamenlijke lijst aan de verkiezingen deelnemen en één fractie vormen, als aparte partijen voorlopig of zelfs langere tijd blijven bestaan en ook afzonderlijke wetenschappelijke instituten en jongerenorganisaties hebben. De leden van de fractie van de SGP stelden daarom de vraag of de Minister de mogelijkheid onder ogen heeft gezien om met het oog hierop een overgangsregeling met een zekere mate van geleidelijkheid te creëren.
Van een overgangsregeling is afgezien, aangezien dat niet zou stroken met de strekking van het wetsvoorstel. Doelstelling is immers om samenwerkende politieke partijen die zich blijkens de kandidatenlijst duidelijk als eenheid aan de kiezer presenteren in financieel opzicht gelijk te stellen met een politieke partij met evenveel kamerzetels. De betrokken politieke partijen kiezen er bewust voor om zich als eenheid op te stellen en dat rechtvaardigt ook de behandeling als eenheid voor wat betreft de subsidie. Niet valt in te zien waarom deze door het wetsvoorstel beoogde gelijke behandeling nog enige jaren zou moeten worden uitgesteld.
De leden van de fractie van de SGP stelden tevens enkele vragen over de situatie dat partijen wel met afzonderlijke lijsten deelnemen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer, maar met een gezamenlijke lijst aan die voor de Eerste Kamer. Volgens de toelichting heeft dat geen gevolgen voor de basisbedragen. Geldt dat ook indien dat zich over meerdere verkiezingen herhaalt, zo vroegen zij. En wat, indien de betreffende partijen voor de gezamenlijke lijst voor de Eerste Kamer een geheel andere naam gebruiken? Dan kan het toch niet zo zijn dat deze voor de subsidieverdeling als aparte partij wordt aangemerkt, zo meenden deze leden.
In het bovenstaande is reeds uiteengezet dat verkiezingen voor de Eerste Kamer geen consequenties hebben voor de subsidie van een politieke partij als deze partij de subsidie ontleent aan zetels in de Tweede Kamer. Het is dus ook niet relevant of er bij een eventuele gezamenlijke lijst voor de verkiezingen voor de Eerste Kamer een afwijkende naam wordt gevoerd. Indien de partij bij de volgende verkiezingen – al dan niet onder een andere naam – aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer deelneemt met een gezamenlijke kandidatenlijst, heeft dat uiteraard wel gevolgen voor de subsidie.
Tenslotte zou ik nog willen wijzen op de bijstelde subsidiebedragen opgenomen in de nota van wijziging. Doelstelling van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen was een verhoging van het subsidiebudget met ongeveer 20%. Daartoe zijn in het wetsvoorstel bedragen opgenomen (o.a. basisbedragen en bedragen per kamerzetel) die tot toekenningen moeten leiden van subsidies die gemiddeld 20% hoger liggen dan de bedragen die ingevolge de huidige subsidie-regelingen worden toegekend. Door het lange voortraject van de voorstellen, zijn de in de wettekst genoemde bedragen echter achtergebleven bij de prijsindexering die de huidige subsidiebedragen volgens de ministeriële regelingen jaarlijks ondergaan. Als gevolg daarvan zou het totaal van de toe te kennen subsidie enige procenten lager uitkomen dan beoogd (17,6%). Met bijgevoegde nota van wijziging wordt dit hersteld en worden weer dusdanige subsidiebedragen opgenomen dat deze leiden tot een verhoging van de subsidie van (gemiddeld) 20% overeenkomstig de doelstelling van de wet.1
In deze bijlage is een raming gegeven van de verdeling van de subsidie op grond van de bedragen vermeld in de nota van wijziging. Er is een verdeling berekend van het subsidiegedeelte ten behoeve van politieke jongerenorganisaties, van het gedeelte voor de politiek-wetenschappelijke instituten en van de subsidie in totaal. De toedeling van de subsidie aan de hand van de voorgestelde nieuwe verdeelmaatstaven wordt vergeleken met de maximale bedragen die ingevolge de huidige ministeriële subsidieregelingen voor de aan de politieke partijen gelieerde organisaties beschikbaar zijn. Daarbij is de situatie per 1 januari 1999 als uitgangspunt genomen.
Politieke Jongerenorganisaties | |||||
---|---|---|---|---|---|
Zetels | Jongeren*) | Huidige bedragen | Nieuwe bedragen | Procentueel verschil | |
PvdA | 45 | 850 | 286 936 | 283 172 | – 1,3 |
CDA | 29 | 1 628 | 292 616 | 249 809 | – 14,6 |
VVD | 38 | 1 487 | 240 060 | 287 062 | 19,6 |
D66 | 14 | 715 | 143 468 | 116 177 | – 19 |
GL | 11 | 810 | 98 013 | 106 751 | 8,9 |
SGP | 3 | 3 850 | 167 616 | 255 284 | 52,3 |
RPF | 3 | 1 450 | 78 126 | 105 713 | 35,3 |
GPV | 2 | 1 112 | 113 638 | 79 532 | – 30 |
SP | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bierman/Groenen | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 151 | 11 902 | 1 420 473 | 1 483 500 | 4,4 |
* Opgave aantal jongeren 1997
Bij de verdeling van het subsidiebedrag ten behoeve van politieke jongerenorganisaties geldt in het voorstel van wet een gecombineerde verdeelsleutel. Het beschikbare bedrag wordt berekend door het zeteltal van de moederpartij te vermenigvuldigen met het bedrag per zetel en daarbij te tellen de vermenigvuldiging van het aantal jongeren van de jongerenorganisatie met het bedrag per jongere. In het rekenvoorbeeld bedraagt het bedrag per zetel f 5 116,– (f 741 750,– gedeeld door 145 kamerzetels) en het bedrag per jongere f 62,32 (f 741 750,– gedeeld door 11 902 jongeren). Bij de raming is uitgegaan van het cijfermateriaal zoals verstrekt door de overkoepelende stichting «Penningmeesters in neutrale gemeenschap» (PING).
Politiek-wetenschappelijke instituten | ||||
---|---|---|---|---|
Zetels | Huidige bedragen | Nieuwe bedragen | Procentueel verschil | |
PvdA | 45 | 608 739 | 717 200 | 17,8 |
CDA | 29 | 507 079 | 520 400 | 2,6 |
VVD | 38 | 572 810 | 631 100 | 10,2 |
D66 | 14 | 346 798 | 335 900 | – 3,1 |
GL | 11 | 310 015 | 299 000 | – 3,6 |
SGP | 3 | 193 545 | 200 600 | 3,6 |
RPF | 3 | 193 545 | 200 600 | 3,6 |
GPV | 2 | 178 658 | 188 300 | 5,4 |
SP | 5 | 223 319 | 225 200 | – 0,8 |
Bierman/Groenen | 1 | 163 771 | 176 000 | 7,5 |
Totaal | 151 | 3 298 279 | 3 494 300 | 5,9 |
Het maximumbedrag ten behoeve van een politiek-wetenschappelijk instituut wordt berekend door bij het basisbedrag van f 163 700,– een bedrag van f 12 300,– op te tellen voor iedere kamerzetel van de politieke partij.
Subsidie totaal | ||||
---|---|---|---|---|
Zetels | Huidige bedragen | Nieuwe bedragen | Procentueel verschil | |
PvdA | 45 | 1 605 901 | 2 182 972 | 35,9 |
CDA | 29 | 1 359 684 | 1 559 609 | 14,7 |
VVD | 38 | 1 468 468 | 1 928 737 | 31,3 |
D66 | 14 | 824 898 | 872 852 | 5,8 |
GL | 11 | 691 438 | 752 801 | 8,9 |
SGP | 3 | 484 088 | 606 334 | 25,3 |
RPF | 3 | 394 598 | 456 763 | 15,8 |
GPV | 2 | 394 736 | 393 707 | – 0,3 |
SP | 5 | 387 220 | 424 800 | 9,7 |
Bierman/Groenen | 1 | 245 724 | 277 300 | 12,9 |
Totaal | 151 | 7 856 755 | 9 455 875 | 20,4 |
Het bedrag ten behoeve van de politieke jongerenorganisaties, het bedrag voor het politiek-wetenschappelijk instituut en het algemene deel van de subsidie vormen tezamen de totaal voor een politieke partij maximaal beschikbare subsidie. Het algemene deel van de subsidie wordt berekend door bij het basisbedrag van f 76 725,- een bedrag van f 24 575,-op te tellen voor iedere kamerzetel van de politieke partij.
Dit voornemen is aangekondigd bij de be- handeling van het wetsvoorstel Subsidiëring politieke partijen in de Eerste Kamer (zie me- morie van antwoord, kamerstukken 1998/99, 25 704, nr. 65c, blz. 20.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26278-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.