26 278
Wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen in verband met politieke partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst aan verkiezingen deelnemen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 8 december 1998

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen. Het voorstel heeft als doel te voorkomen dat politieke partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst deelnemen aan verkiezingen, afzonderlijk recht hebben op het volledige subsidiebedrag. De leden van de fractie van de PvdA ondersteunen de gedachte die aan het wijzigingsvoorstel ten grondslag ligt. Voorkomen moet worden dat partijen wel met een gezamenlijke lijst de verkiezingen ingaan, maar vanwege de subsidie niet overgaan tot een officiële partijfusie. De betrokken partijen zouden zo ieder afzonderlijk recht hebben op het gehele basisbedrag. Hierbij wensen de leden van de fractie van de PvdA de aantekening te maken dat een dergelijke situatie niet erg waarschijnlijk is. De geschiedenis leert dat een gezamenlijke kandidatenlijst een opmaat is naar een echte partijfusie. Het streven om de Wet subsidiëring politieke partijen zo aan te passen dat ongewenste uitkomsten worden voorkomen, heeft echter wel de steun van de leden van de fractie van de PvdA.

Het wetsvoorstel roept bij de leden van de fractie van de PvdA wel enkele vragen op. Zij willen graag vernemen hoe de subsidie wordt verdeeld als twee partijen met een gezamenlijke lijst slechts één zetel behalen. Betekent een evenredige verdeling dan dat één partij het gehele basisbedrag krijgt en de andere partij helemaal niets? Ook vragen de leden van de fractie van de PvdA zich af wat gebeurt in de volgende situatie. Twee partijen waarvan één een zetel in de Tweede Kamer heeft en de andere partij geen zetels in de Eerste of Tweede Kamer heeft, nemen met een gezamenlijke lijst deel aan de verkiezingen voor de Eerste Kamer. Bij die verkiezingen wordt met de gezamenlijke lijst een zetel behaald, die volgens de voorgestelde wetswijziging, toekomt aan de partij zonder zetel in de Tweede Kamer. Heeft deze partij dan recht op subsidie en zo ja, gaat dat ten koste van de subsidie van de andere partij met een zetel in de Tweede Kamer, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA zich af. De leden zouden tevens graag antwoord willen krijgen op de volgende vraag:

Als slechts één van de twee partijen die met een gezamenlijke lijst de verkiezingen ingaan de beschikking heeft over een politiek-wetenschappelijk instituut of een politieke jongerenorganisatie, heeft deze partij dan slechts recht op een evenredig deel van het basisbedrag of wordt het volledige bedrag uitgekeerd? In een dergelijk geval bestaat immers niet het risico dat de partijen allebei afzonderlijk het basisbedrag ontvangen en zo samen meer geld zouden krijgen dan een partij met een groter aantal kamerzetels.

De leden van de fractie van de VVD zijn van mening dat partijen die aan een gezamenlijke kandidatenlijst deelnemen, geen aanspraak moeten kunnen maken op de mogelijkheid om elk afzonderlijk basisbedragen te ontvangen. Combinatielijsten werken op zo'n intensieve en afhankelijke manier samen, dat er niet meer gesproken kan worden van twee afzonderlijke organisaties met een eigen ideologie en eigen na te streven doelen. Naar inzicht van de leden van de fractie van de VVD zijn dit eigenschappen die essentieel zijn, wil men nog kunnen spreken van een zelfstandige politieke partij. Bij het opgeven van de zelfstandigheid, verliest een politieke partij daarmee het recht om aanspraak te kunnen maken op subsidiëring, aangezien er anders dubbel gesubsidieerd zal worden.

De leden van de fractie van de VVD steunen dan ook het bovengenoemde voorstel tot wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen.

De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De doelstelling van het wetsvoorstel willen zij kortheidshalve formuleren als het voorkomen van een onterechte aanspraak op subsidie als twee partijen reeds met één «kandidatenlijst» aan de verkiezingen deelnemen. Is dit de juiste formulering? De leden van de fractie van het CDA hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal concrete vragen.

Als twee kamerfracties nà de verkiezingen fuseren, doch de twee partijen niet, wat zijn dan de consequenties voor subsidiëring? Wat gebeurt met de subsidie in het volgende geval. Twee partijen hebben een gezamenlijke lijst, later wordt de kamerfractie toch weer gesplitst en bij de eerstvolgende verkiezingen komt men weer met twee lijsten uit?

Stel dat twee partijen voor de Eerste Kamer wel, maar voor de Tweede Kamer niet met een gezamenlijke lijst uitkomen, wat zijn dan de gevolgen voor subsidiëring?

De Wet subsidieert politieke partijen die vertegenwoordigd zijn in de Tweede en Eerste Kamer. Ook als met een gezamenlijke lijst wordt uitgekomen, blijven die partijorganisaties bestaan, inclusief de wetenschappelijke instituten. Wat is de overweging om de kandidatenlijst als criterium te hanteren en niet de feitelijke situatie van de partijen?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij steunen de voorgestelde toevoeging van een nieuwe lid aan artikel 6 van de inhoud zoals voorgesteld strekkende tot het toekennen van een gezamenlijk basisbedrag voor partijen die deelnemen aan verkiezingen met één kandidatenlijst. De leden van de fractie van D66 hebben één punt dat nadere uitleg behoeft.

Wat zijn de gevolgen voor partijen die onder gemeenschappelijk naam meedoen aan verkiezingen voor bijvoorbeeld de Tweede Kamer, om vervolgens gesplitst mee te doen aan bijvoorbeeld verkiezingen voor de Eerste Kamer? De memorie van toelichting behandelt deze situatie niet, terwijl de omgekeerde situatie wel wordt behandeld.

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben met belangstelling kennis genomen van het wijzigingsvoorstel. Zij menen dat het goed is dat afzonderlijk aandacht wordt besteed aan de gevolgen voor de subsidiëring van samenwerking bij landelijke verkiezingen door partijen die zelfstandig blijven voorbestaan.

De gedachte, dat als deze samenwerking vorm krijgt in een gezamenlijke kandidatenlijst bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer, het niet redelijk is elk van de deelnemende partijen in aanmerking te doen komen voor het basisbedrag, kunnen zij wel onderschrijven. Subsidiëring van politieke partijen is geen instrument om samenwerking van partijen te bevorderen, maar ook het omgekeerde geldt. Het moet niet aantrekkelijk zijn de samenwerking te beperken tot die bij verkiezingen vanwege de subsidiemogelijkheden.

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen zich wel af of met het wijzigingsvoorstel alle mogelijke situaties worden bestreken. Zij hebben er nota van genomen, dat samenwerkende partijen afzonderlijk de basisbedragen blijven ontvangen als de daaraan gelieerde kamerfracties na zelfstandige deelneming aan verkiezingen besluiten één fractie te vormen. Dit lijkt hun terecht, omdat bepalend is hoe partijen deelnemen aan verkiezingen en welke resultaten zij daarbij bereiken.

Het wijzigingsvoorstel regelt de situatie dat partijen samenwerken bij verkiezingen door hun aanduidingen samen te voegen boven één kandidatenlijst. Dat lijkt ook de meest reële situatie te zullen zijn. Maar hoe wordt gehandeld als partijen bij verkiezingen samenwerken door het gebruiken van een nieuwe aanduiding – zoals Progressief Akkoord of Samenwerkende Liberale Partijen – boven één kandidatenlijst. Volgens de Kieswet zal dan sprake zijn van een nieuwe politieke groepering. Is dan geregeld, dat de aldus samenwerkende partijen gezamenlijk in aanmerking komen voor het basisbedrag en dat dit naar evenredigheid wordt verdeeld?

Tenslotte wijzen de genoemde leden op de mogelijkheid dat een samenwerkingsverband van partijen de mogelijkheid kent van rechtstreekse leden van het samenwerkingsverband. Deze leden kunnen ook deel uitmaken van een gezamenlijke fractie. Voorziet het wetsvoorstel ook in die mogelijkheid?

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel inzake subsidiëring van politieke partijen die met een gezamenlijke lijst aan de verkiezingen deelnemen. Zij constateren dat de regering hiermee een uitwerking geeft aan de toezegging om een kwestie die bij de behandeling van wetsvoorstel 25 704 niet tot ieders tevredenheid kon worden afgehandeld, nader te bezien, namelijk het geval dat meerdere politieke partijen met één lijst aan de verkiezingen deelnemen en één fractie vormen. Deze leden constateren ook dat het wetsvoorstel kiest voor een onmiddellijke effectuering van de subsidie-samenvoeging, terwijl dat in het debat naar hun waarneming nog als vraagstuk ter discussie is blijven staan. Naar het oordeel van deze leden is duidelijk dat het niet de bedoeling mag zijn dat partijen die in de Staten-Generaal met één lijst uitkomen, hun afzonderlijk voortbestaan verlengen terwille van de extra subsidie. Anderzijds geldt dat een dergelijk samengaan in het algemeen een langdurig en fasegewijs verlopend proces is. Daardoor kunnen er goede redenen zijn waardoor partijen die met een gezamenlijke lijst aan de verkiezingen deelnemen en één fractie vormen, als aparte partijen voorlopig of zelfs langere tijd blijven bestaan en ook afzonderlijke wetenschappelijke instituten en jongerenorganisaties hebben. De leden van de fractie van de SGP stellen daarom de vraag of de regering de mogelijkheid onder ogen heeft gezien om met het oog hierop een overgangsregeling met een zekere mate van geleidelijkheid te creëren.

De leden van de fractie van de SGP stellen ter verduidelijking ook nog enkele vragen over de situatie dat partijen wel met afzonderlijke lijsten deelnemen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer, maar met een gezamenlijke lijst aan die voor de Eerste Kamer. Volgens de toelichting heeft dat geen gevolgen voor de basisbedragen. Geldt dat ook indien zich dat over meerdere verkiezingen herhaalt? En wat, indien de betreffende partijen voor de gezamenlijke lijst voor de Eerste Kamer een geheel andere naam gebruiken? Dan kan het toch niet zo zijn dat deze voor de subsidieverdeling als aparte partij wordt aangemerkt?

Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen door de regering tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De voorzitter van de commissie

De Cloe

De griffier van de commissie

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GL), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Buijs (CDA), Duijkers (PvdA), Rietkerk (CDA), Halsema (GL), Kant (SP) en Balemans (VVD).

Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GL), Schreijer-Pierik (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Mosterd (CDA), Belinfante (PvdA), Eurlings (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP) en Essers (VVD).

Naar boven