nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1
Dit voorstel van wet bevat een aanpassing van het wetsvoorstel tot subsidiëring
van politieke partijen. De voorgestelde aanpassing heeft betrekking op de
wijze van verdeling van de subsidie aan politieke partijen die met een gezamenlijke
kandidatenlijst aan de verkiezingen hebben deelgenomen.
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel subsidiëring
politieke partijen is aan de orde gesteld de situatie waarin twee of meer
politieke partijen nog afzonderlijk bestaan, maar met één gezamenlijke
kandidatenlijst aan de verkiezingen deelnemen. De vraag was of in die situatie
de partijen in aanmerking moeten komen voor volledige basisbedragen. Artikel
6 van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen bepaalt namelijk
dat voor de vaststelling van de subsidie iedere politieke partij naast bedragen
per kamerzetel, aanspraak heeft op een basisbedrag. Indien de politieke partij
beschikt over een politiek-wetenschappelijk instituut geldt ook daarvoor een
basisbedrag. Politieke partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst aan
de verkiezingen deelnemen zouden volgens het wetsvoorstel, mits zij als afzonderlijke
politieke partijen blijven bestaan, ook recht hebben op deze basisbedragen.
Indien de partijen worden samengevoegd tot één politieke partij,
komt deze nieuwgevormde partij met ingang van het volgende kalenderjaar voor
subsidie in aanmerking en pas dan zou de subsidie gebaseerd worden op steeds
één basisbedrag. Ook indien bijvoorbeeld de aan de partijen
gelieerde kamerfracties eerder tot een fusie overgegaan, blijven de partijen
afzonderlijk basisbedragen aan subsidie ontvangen. Uitsluitend indien de politieke
partijen zelf worden samengevoegd, heeft dit derhalve gevolgen voor de subsidie.
De toekenning van de subsidie geschiedt immers aan de politieke partijen (als
rechtspersoon), waarbij de wijze waarop de kamerleden en hun fracties samenwerken
geen maatstaf is en ook bezwaarlijk zou kunnen zijn.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen
in de Tweede Kamer is echter gesteld dat het ongewenst is dat politieke partijen
die dermate als eenheid optreden, dat zij aan de verkiezingen deelnemen met
een gezamenlijke kandidatenlijst, toch voor wat de subsidie betreft in aanmerking
komen voor afzonderlijke en volledige basisbedragen. Door de toenmalige Minister
van Binnenlandse Zaken is toegezegd een wetswijziging voor te bereiden die
daarvoor een voorziening treft2 . Dit wetsvoorstel
strekt daartoe.
Voorgesteld wordt aan artikel 6 een lid toe te voegen, waarin wordt bepaald
dat indien politieke partijen aan de laatst gehouden verkiezingen hebben deelgenomen
met hun aanduidingen samengevoegd boven één kandidatenlijst,
de basisbedragen, genoemd in het eerste lid van artikel 6, gelden voor deze
partijen gezamenlijk. Iedere partij krijgt dus de beschikking over een evenredig
gedeelte van het basisbedrag en over een evenredig gedeelte van het basisbedrag
ten behoeve van een politiek-wetenschappelijk instituut. Voor de toekenning
van de subsidie wordt voor het aantal kamerzetels van de politieke partij
uitgegaan van een verklaring van de kamervoorzitter. De bepaling ziet uitsluitend
op de samenvoeging van aanduidingen van politieke partijen boven de kandidatenlijst
en dus op de regeling van artikel H 3, derde lid, of R 7, tweede lid, van
de Kieswet. Een zogenoemde lijstencombinatie van politieke partijen waarmee
partijen een voorziening kunnen treffen voor de verdeling van restzetels (artikel
I 10 of S 8 Kieswet), heeft geen consequenties voor de subsidie. In dat geval
is er immers nog geen sprake van een zich als eenheid presenteren van de politieke
partijen.
De toekenning van basisbedragen aan politieke partijen gezamenlijk ingevolge
het vierde lid van artikel 6, geldt indien de partijen met één
kandidatenlijst hebben deelgenomen aan de laatst gehouden verkiezingen voor
de Tweede Kamer of Eerste Kamer der Staten-Generaal. Dit betreft dan de verkiezingen,
bedoeld in artikel 2, op grond waarvan de partijen voor subsidie in aanmerking
komen. Dat betekent bijvoorbeeld dat indien een politieke partij subsidie
ontvangt op basis van zetels toegekend in de Tweede Kamer en vervolgens aan
verkiezingen voor de Eerste Kamer deelneemt met een gezamenlijke lijst, dit
geen gevolgen heeft voor de aan de partij op basis van zetels Tweede Kamer
toegekende subsidie.
Tenslotte zij er op gewezen dat indien partijen met een gezamenlijke lijst
aan de verkiezingen hebben deelgenomen, maar de samenwerking later toch wordt
afgebroken en de kamerfractie gesplitst, dit in beginsel geen consequenties
heeft voor de subsidie. De subsidie is dan immers reeds naar evenredigheid
verdeeld, zodat artikel 15 dat voorziet in een evenredige verdeling van de
subsidie ingeval van een splitsing van kamerfracties geen betekenis meer heeft.
De aanvulling op artikel 15 van het wetsvoorstel subsidiëring politieke
partijen heeft betrekking op splitsing van kamerfracties en de daaruit voortvloeiende
herverdeling van de subsidie. Voor de daartoe benodigde vaststelling van het
aantal kamerzetels van de betrokken partijen wordt uitgegaan van een verklaring
van de kamervoorzitter.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper